ECLI:NL:RBAMS:2023:7411

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
C/13/734021 / FA RK 23-3324
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om terugverhuizing, hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige na verhuizing naar Engeland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en moeder over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van hun minderjarige kind, geboren in Amsterdam. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.W.M. Franssen, verzocht de rechtbank om de moeder te bevelen met het kind terug te verhuizen naar Amsterdam, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H. Weermeijer-Patist, verweer voerde en stelde dat de Engelse rechter beter in staat zou zijn om de belangen van het kind te beoordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige op het moment van indienen van het verzoek op 17 mei 2023 haar gewone verblijfplaats in Nederland had, ondanks dat de moeder op 8 juni 2023 met het kind naar Engeland was vertrokken. De rechtbank oordeelde dat de moeder de beslissing om met het kind naar Engeland te verhuizen kon nemen zonder toestemming van de vader, en dat het in het belang van het kind was om bij de moeder te blijven. De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de vader regelmatig contact met het kind kan hebben, inclusief videobellen en omgangsweekenden. De verzoeken van de vader om terugverhuizing en om de moeder te verplichten terug te verhuizen zijn afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/734021 / FA RK 23-3324
Beschikking van 21 november 2023 betreffende verzoeken omtrent (terug)verhuizing, hoofdverblijfplaats en zorgregeling
in de zaak van:
[naam vader] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. P.W.M. Franssen te Amsterdam,
tegen
[naam moeder] ,
feitelijk verblijvende te [woonplaats 2] (Engeland),
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. J.H. Weermeijer-Patist.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vader, ingekomen op 17 mei 2023;
  • de brief met aanvulling gronden van de vader, met bijlagen, ingekomen op 9 juni 2023;
  • de brief met aanvulling petitum van de vader, ingekomen op 10 juli 2023;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 11 juli 2023;
  • het F9-formulier van 27 juli 2023 van de moeder;
  • de e-mail van 8 augustus 2023 van de vader;
  • het verweerschrift gezamenlijk gezag/ vaststelling hoofdverblijf en zorgregeling, tevens houdende zelfstandige verzoeken van de moeder, met producties, ingekomen op 25 augustus 2023;
  • het verweerschrift tegen zelfstandige verzoeken tevens aanvulling eerder ingediende verzoeken van de vader, met producties, ingekomen op 2 oktober 2023;
  • het F9-formulier van de moeder, met producties, ingekomen op 20 oktober 2023.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 11 juli 2023 heeft de rechtbank de behandeling pro forma aangehouden in afwachting van de resultaten van de ter zitting overeengekomen intentie om crossborder mediation in gang te zetten. Voorts zijn partijen overeengekomen in de tussentijd mee te werken aan het realiseren van gezamenlijk gezag.
1.3.
Partijen hebben op 27 juli 2023 aan de rechtbank laten weten dat zij gezamenlijk een regeling hebben getroffen omtrent het gezag. Dit is op 14 juli 2023 ingeschreven in het gezagsregister.
1.4.
Bij e-mail van 8 augustus 2023 heeft de advocaat van de vader aan de rechtbank laten weten dat de crossborder mediation niet heeft geleid tot overeenstemming tussen partijen.
1.5.
De voorzitter van de mondelinge behandeling van 11 juli 2023 heeft een verzoek tot verschoning in gediend. Dit verzoek is op 2 augustus 2023 toegewezen. Op verzoek van de moeder heeft er vervolgens een nieuwe mondelinge behandeling plaatsgevonden met drie nieuwe rechters. Deze mondelinge behandeling heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op 24 oktober 2023. Tijdens deze behandeling zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten en tolken in de Engelse taal en de heer [naam] namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie is geboren:
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ),
geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 2022.
2.3.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] is erkend door de vader.
2.4.
De moeder bezit de Britse nationaliteit. De vader bezit de Britse en de Ierse nationaliteit.
2.5.
Partijen hebben elkaar in 2016 leren kennen in het Verenigd Koninkrijk. Medio 2019 kregen zij een relatie.
2.6.
De vader is eind 2019 voor zijn werk naar Nederland verhuisd.
2.7.
Partijen zijn eind 2020 gaan samenwonen in Amsterdam . De moeder stond sinds februari 2021 ingeschreven op het adres van de vader. Zij was in het bezit van een verblijfsvergunning.
2.8.
In december 2022 is de relatie van partijen beëindigd.
2.9.
Partijen hebben, nadat zij uit elkaar gingen, geprobeerd om in onderling overleg afspraken te maken over [minderjarige] . Hierbij zijn partijen een voorlopige omgangsregeling overeengekomen, waarbij [minderjarige] van maandagavond tot dinsdagochtend en van vrijdagavond tot zaterdagmiddag bij de vader verbleef.
2.10.
Bij verzoekschrift van 17 mei 2023 heeft de vader de rechtbank onder meer verzocht om hem te belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] .
2.11.
Op 8 juni 2023 is de moeder met [minderjarige] vertrokken naar [woonplaats 2] , Engeland. Zij verblijft daar op dit moment nog steeds.
2.12.
Partijen hebben sinds 14 juli 2023 het gezamenlijk gezag over [minderjarige] .

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vader verzoekt dat de rechtbank – na wijziging van zijn verzoeken – bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
de moeder beveelt om met [minderjarige] terug te verhuizen naar Amsterdam dan wel naar een plaats binnen een straal van 10 kilometer van Amsterdam;
te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 250,- voor elke dag dat zij vanaf de datum van de beschikking in deze zaak niet voldoet aan de verplichting onder 1), met een maximum van € 10.000,-;
te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn;
in het geval de moeder in Engeland woont en [minderjarige] met de vader in Amsterdam woont een oudercontactregeling te bepalen waarbij [minderjarige] een week per maand bij haar moeder in Engeland verblijft met de mogelijkheid dat de moeder [minderjarige] tussentijds in Amsterdam kan komen opzoeken; dan wel
in het geval beide ouders en [minderjarige] in Nederland wonen, een oudercontactregeling te bepalen waarbij de vader van vrijdag tot en met maandagochtend [minderjarige] bij zich heeft en zij van maandagavond tot vrijdag bij de moeder is; en
te bepalen dat ieder van de ouders totdat [minderjarige] vier jaar is tenminste vier weken per jaar vakanties met haar kan doorbrengen en dat de schoolvakanties bij helfte worden gedeeld, nadat zij vier jaar is.
3.2.
De moeder voert verweer. Bij zelfstandig verzoek, verzoekt de moeder de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair te bepalen dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken, dan wel te bepalen dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken de moeder te bevelen terug te verhuizen met [minderjarige] en/of [minderjarige] af te geven aan de vader;
subsidiair te bepalen dat de rechter in Engeland beter in staat is de belangen van [minderjarige] te beoordelen en de zaak te verwijzen naar een Engelse ambtgenoot;
meer subsidiair de verzoeken van de vader af te wijzen en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder te bepalen;
een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] in ieder geval één keer per vier weken bij de vader zal verblijven in Engeland van donderdag of vrijdag tot zondag of maandag;
bij wijze van voorwaardelijk verzoek, voor zover de rechtbank van oordeel is dat de moeder toestemming van de vader nodig heeft voor de verhuizing naar Engeland, de moeder toestemming te verlenen, welke toestemming die van de vader vervangt, om met [minderjarige] naar Engeland te verhuizen.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Tussen partijen staat ter discussie of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van hun geschil en bevoegd is daarover te beslissen.
4.2.
Nu de verzoeken betrekking hebben op de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn ingevolge artikel 10:113 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de Verordening 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (hierna: Verordening Brussel II-ter), danwel het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV 1996) en de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming van toepassing. In de verhouding tot het HKBV 1996 is Verordening Brussel II-ter van toepassing indien het kind zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van een EU-lidstaat heeft (artikel 97 Verordening Brussel II-ter en artikel 52 HKBV 1996).
4.3.
In artikel 7 lid 1 Verordening Brussel II-ter is bepaald dat ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
4.4.
Wordt de gewone verblijfplaats tijdens de procedure rechtmatig verplaatst naar een derde staat die partij is bij het HKBV 1996 dan zijn de autoriteiten van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats bevoegd krachtens artikel 5, lid 2, HKBV 1996 (HvJ 14 juli 2022 C-572/21, ECLI:EU:C:2022:562).
4.5.
De moeder is tijdens de procedure met [minderjarige] naar het Verenigd Koninkrijk vertrokken. Het Verenigd Koninkrijk is geen EU-lidstaat, maar is wel partij bij het HKBV 1996.
4.6.
Dit betekent dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen indien i) de gewone verblijfplaats van de minderjarige ten tijde van het aanhangig maken van deze procedure in het Verenigd Koninkrijk was gelegen, danwel ii) de gewone verblijfplaats inmiddels (rechtmatig) naar het Verenigd Koninkrijk is verplaatst. De rechtbank dient dan ook te beoordelen waar de gewone verblijfplaats van [minderjarige] was ten tijde van het indienen van het verzoekschrift en, als dat in Nederland was, of de gewone verblijfplaats van [minderjarige] vervolgens (rechtmatig) is verplaatst.
4.7.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU houdt de maatstaf “gewone verblijfplaats” in – kort gezegd – dat de gewone verblijfplaats van een kind een zekere integratie van dat kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Naast de fysieke aanwezigheid van het kind op het grondgebied van een lidstaat moeten andere factoren aantonen dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is. De gewone verblijfplaats van een kind komt overeen met de plaats waar zich in feite het centrum van zijn leven bevindt en moet worden bepaald op basis van een geheel van feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak.
Gewone verblijfplaats ten tijde van indienen verzoekschrift
4.8.
De vader stelt dat [minderjarige] ten tijde van het indienen van zijn verzoekschrift haar gewone verblijfplaats in Amsterdam had. De vader voert daartoe aan dat hij vanaf de geboorte van [minderjarige] tot medio december 2022 met de moeder en [minderjarige] heeft samengewoond in Amsterdam. [minderjarige] was in Amsterdam onder meer aangemeld bij de huisarts, had een Nederlandse zorgverzekering, ging in Nederland naar het consultatiebureau en twee dagen per week naar het kinderdagverblijf. De moeder bezocht slechts af en toe haar familie en de familie van de man in Engeland. Maar de wederzijdse familie kwam vaker op familiebezoek naar Amsterdam.
4.9.
De moeder stelt dat [minderjarige] ten tijde van het aanhangig maken van deze procedure haar gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk had, zodat de rechter in het Verenigd Koninkrijk rechtsmacht toekomt. Het leven van [minderjarige] is sinds haar geboorte gesplitst tussen Nederland en Engeland. De moeder heeft met [minderjarige] meermaals naar Engeland gereisd voor werk en familiebezoeken en heeft vaker langere periodes in Engeland verbleven. De enige reden voor de moeder om in Nederland te verblijven was voor de baan en het appartement van de vader. De moeder is erg verbonden met Engeland, zij komt daar immers vandaan en spreekt alleen de Engelse taal, heeft daar werkopdrachten en haar familie en vrienden wonen daar. Er werden vakanties gevierd in Engeland, een verloskundige bezocht, bankrekeningen aangehouden en er werd nagedacht over het leven en een toekomst in Engeland. Het verblijf van partijen in Nederland was tijdelijk en toevallig. De binding van partijen met Nederland is daarom ook verwaarloosbaar. De enige sociale of familiale binding die de minderjarige met Nederland heeft zijn haar ouders, die hier korte tijd hebben verbleven en waarvan de primaire verzorger, de moeder, geen enkele reden meer heeft om in Nederland te blijven wonen.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige] op het tijdstip dat de zaak bij de rechtbank aanhangig is gemaakt, 17 mei 2023, haar gewone verblijfplaats in Nederland had. [minderjarige] heeft vanaf haar geboorte tot aan 17 mei 2023 weliswaar ook periodes met haar moeder bij familie in Engeland doorgebracht maar het centrum van haar leven bevond zich in Nederland. De rechtbank acht daarvoor de volgende omstandigheden van doorslaggevend belang. [minderjarige] is in [geboorteplaats] geboren en heeft vervolgens het grootste deel van haar leven samen met haar ouders in het appartement van haar vader gewoond. Het hele gezin stond ingeschreven op dit adres, ook nog op 17 mei 2023. [minderjarige] ging in Amsterdam twee dagen per week naar het kinderdagverblijf. Ze stond in Amsterdam ingeschreven bij de huisarts, had in Nederland een zorgverzekering en ging in Nederland naar het consultatiebureau.
Anders dan de moeder, is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van [minderjarige] niet tijdelijk of toevallig in Nederland was. Haar vader had hier sinds 2019 zijn werk en woonde sindsdien hier. De moeder is in 2021 met de vader gaan samenwonen en woonde sindsdien ook hoofdzakelijk in Nederland. Dat de moeder ook periodes met [minderjarige] bij familie in Engeland doorbracht doet daar niet aan af. Bij de moeder is op enig moment de wens ontstaan om naar Engeland terug te verhuizen om in de buurt van familie te wonen en om een eigen inkomen te kunnen genereren. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandelingen naar voren is gebracht, stelt de rechtbank vast dat partijen met elkaar hebben gesproken over een eventuele verhuizing van de moeder en [minderjarige] naar Engeland, onder meer tijdens het mediationtraject dat de eerste maanden van 2023 in Nederland heeft plaatsgevonden. Het is de ouders echter niet gelukt om daarover afspraken te maken. De gewone verblijfplaats van [minderjarige] was op 17 mei 2023 dan ook nog steeds in Nederland.
Is de gewone verblijfplaats gewijzigd?
4.11.
De moeder stelt dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] na haar vertrek op 8 juni 2023 naar Engeland is gewijzigd.
4.12.
De vader voert aan dat het verblijf van de moeder met [minderjarige] in Engeland tijdelijk is. Haar gewone verblijfplaats is dus nog steeds gelegen in Amsterdam. Volgens de vader is de moeder plotseling met [minderjarige] naar Engeland vertrokken. Ze heeft hem hierover niet ingelicht en de vader heeft ook niet met het vertrek ingestemd. Dat [minderjarige] sinds het vertrek in Engeland verblijft, betekent niet dat haar gewone verblijfplaats daarmee is gewijzigd naar Engeland.
4.13.
De rechtbank stelt vast dat de moeder op 8 juni 2023, hangende de procedure, zonder overleg met de vader samen met [minderjarige] naar Engeland is vertrokken. Zij woont sindsdien tijdelijk bij haar familie in huis en heeft nog geen (bestendig) werk. Waar de moeder zich zal gaan vestigen met [minderjarige] en waar [minderjarige] naar school zal gaan, is thans nog onzeker. Gelet hierop en het geringe tijdverloop sinds het vertrek van de moeder is de rechtbank van oordeel dat nog geen sprake is van een bestendig verblijf van de minderjarige in Engeland. Het gegeven dat [minderjarige] een kinderdagverblijf bezoekt in [woonplaats 2] maakt dit niet anders. Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] en het al genoemde geringe tijdverloop, is dit geen omstandigheid die maakt dat gesteld kan worden dat [minderjarige] inmiddels dusdanig geworteld is in Engeland dat haar gewone verblijfplaats tijdens de procedure is gewijzigd.
Doorverwijzen naar Engelse rechtbank?
4.14.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is gelegen, verzoekt de moeder om een verwijzing naar de Engelse rechtbank. De moeder stelt dat de Engelse rechter beter in staat is om te beslissen op de onderhavige verzoeken. Partijen zijn beiden Engels, spreken beiden de Engelse taal en de moeder heeft in Engeland haar netwerk, werk en huisvesting. Ook [minderjarige] zal opgroeien naar de Engelse traditie, gewoonten, taal en gebruiken. Zij verblijft feitelijk ook al bijna haar halve leven in Engeland. De vader heeft zich tegen verwijzing verzet.
4.15.
De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de rechter in Engeland beter in staat zou zijn om over het onderhavige geschil te beslissen en zal daarom de zaak niet doorverwijzen naar een Engelse rechtbank. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen, gelet op de volgende omstandigheden. Voordat de moeder met [minderjarige] naar Engeland vertrok, woonde zij in Amsterdam. [minderjarige] ging hier naar het kinderdagverblijf en woonde een groot deel van haar leven in Nederland. Weliswaar heeft [minderjarige] ook een deel van haar leven in Engeland verbleven, maar dat leven in Engeland is vergelijkbaar met haar leven hier. Er is daarom onvoldoende reden om aan te nemen dat de Engelse rechter beter in staat zou zijn om te beslissen in deze zaak. Dit verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen.
Valt het verzoek tot terugverhuizing onder het materiële toepassingsgebied van Brussel II-ter ?
4.16.
De moeder stelt dat indien de rechtbank van oordeel is dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige zich in Nederland bevindt en van oordeel is dat de Engelse rechter niet beter in staat is om over het geschil te beslissen, de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek tot terugverhuizing om de reden dat geen sprake is van een onderwerp dat valt onder artikel 1, eerste lid sub b en tweede lid, alsmede artikel 2 lid 7 van Verordening Brussel II-ter. Een verzoek tot terugverhuizing betreft immers geen te nemen beslissing over de ouderlijke verantwoordelijkheden ten gronde, zoals gezag of omgang, maar heeft het karakter van een ordemaatregel. Ook komt op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (hierna: HKOV) geen rechtsmacht aan de rechtbank toe. Op basis van het HKOV is de rechter van het land waar het kind zich bevindt namelijk bevoegd over de teruggeleiding van een ontvoerd kind. Verzoeken tot teruggeleiding moeten worden gedaan door tussenkomst van de centrale autoriteit waar de minderjarige zich bevindt, of met behulp van een Engelse advocaat.
4.17.
De rechtbank volgt de moeder niet in haar stelling. De rechtbank ziet het verzoek van de vader om de moeder te bevelen met [minderjarige] terug te verhuizen niet als een te nemen ordemaatregel maar als een beslissing ten gronde. Dit verzoek van de vader hangt immers samen met zijn verzoek om een omgangsregeling (zie 4.22).
Conclusie
4.18.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank bevoegd is om over het onderhavige geschil te beslissen. De rechtbank past hierbij Nederlands recht toe.
Bevel terugverhuizing / vervangende toestemming verhuizing?
4.19.
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing om te verhuizen met een kind een gezagsbeslissing is, zodat de ouder met eenhoofdig gezag deze beslissing in beginsel zonder toestemming van de andere ouder, dan wel vervangende toestemming van de rechtbank, kan maken. De Hoge Raad heef bij arrest van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513) - voor zover in deze zaak - van belang het volgende overwogen:
“3.1.4 Opmerking verdient dat ook bij eenhoofdig gezag een grondslag bestaat om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (art. 1:247 lid 3 BW). Op grond van art. 8 EVRM is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen, dan wel een bevel aan deze om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn. Daarbij valt in aanmerking te nemen dat zodanige maatregel minder ingrijpend is dan de toekenning van het eenhoofdig gezag aan de andere ouder, waarin de wet uitdrukkelijk voorziet (art. 1:251a lid 1 BW en art. 1:253c leden 1 en 3 BW).”
4.20.
Uit het bovenstaande concludeert de rechtbank niet dat een ouder die met het eenhoofdig gezag is belast, (vervangende) toestemming nodig heeft om met het kind te mogen verhuizen.
4.21.
De Hoge Raad biedt met deze uitspraak aan de rechtbank de mogelijkheid om de ouder die het gezag heeft, te verbieden te verhuizen met het kind of te bevelen dat ze terugverhuizen. De rechtbank beschouwt dit als een extra middel om ervoor te zorgen dat het kind contact kan hebben en houden met beide ouders.
4.22.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de moeder de beslissing om met [minderjarige] naar Engeland te verhuizen, kon nemen zonder dat daarvoor toestemming van de vader nodig was. Zij was op dat moment immers met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] belast. Om deze reden zijn de criteria die in de jurisprudentie zijn gevormd om verzoeken tot vervangende toestemming voor een verhuizing te beoordelen, waaronder de vraag of de verhuizing noodzakelijk is, of deze is doordacht en zorgvuldig voorbereid en welke compensatie is geboden aan de andere ouder, dan ook niet onverkort van toepassing in het onderhavige geval. De rechtbank zal moeten beoordelen of de moeder voldoet aan haar uit artikel 1:247 lid 3 BW in verbinding met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) voortvloeiende verplichting om omgang tussen [minderjarige] en de vader te bevorderen en zo nee, of het bevel om met [minderjarige] terug te verhuizen dan een gepaste maatregel is om dit alsnog te bereiken. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.23.
De vader stelt dat de noodzakelijke band tussen hem en [minderjarige] het beste tot uitvoering wordt gebracht als [minderjarige] in Nederland woont. De vader beschikt in Amsterdam over een appartement waar [minderjarige] heeft gewoond en haar eigen kamertje heeft. [minderjarige] ging in Amsterdam naar het kinderdagverblijf en heeft in Amsterdam haar sociale omgeving. Ook is volgens de vader van belang dat hij financieel in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. Voordat de moeder naar Engeland vertrok heeft de vader haar geholpen door een huurappartement voor haar te betalen. Partijen hebben nadat zij uit elkaar gingen een voorlopige omgangsregeling afgesproken, waarbij [minderjarige] van maandag na het kinderdagverblijf tot dinsdagochtend en van vrijdagavond tot zaterdagmiddag bij de vader verbleef. Deze regeling werd nagekomen tot het vertrek van de moeder met [minderjarige] naar Engeland. Er was geen overeenstemming over de verhuizing. De vader stelt dat de verhuizing een paniekreactie was op het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag. Door het vertrek van de moeder met [minderjarige] heeft de vader voor een lange periode geen fysiek contact met [minderjarige] kunnen hebben. Het contact tussen hem en [minderjarige] is de afgelopen periode door de moeder belemmerd. De begeleide omgang die de vader heeft gehad met [minderjarige] in het
contact centrein [woonplaats 2] was niet in het belang van [minderjarige] en de vader heeft dit als onprettig ervaren. Volgens de vader is het in het belang van [minderjarige] dat zij weer regelmatig contact met de vader kan hebben, anders vervreemdt zij van hem. [minderjarige] had eerst op regelmatige basis contact met de vader, dat is van belang voor de voorspelbaarheid en continuïteit van de opvoedsituatie. De vader heeft er geen vertrouwen in dat hij regelmatig fysiek contact met [minderjarige] kan hebben als de moeder in Engeland blijft wonen met haar. Om deze redenen verzoekt de vader om terugverhuizing van de moeder en [minderjarige] , dan wel terugverhuizing van [minderjarige] .
4.24.
De moeder voert aan dat de belangen van [minderjarige] niet zodanig in het gedrang gekomen zijn dat dit een terugverhuizing rechtvaardigt. [minderjarige] ontwikkelt zich naar behoren, zelfs goed, bij de moeder. De moeder stelt dat zij in staat is gebleken om de banden met de vader te bevorderen, ondanks het geschil. De moeder was in Nederland afhankelijk van het inkomen van de vader. Vanwege ruzies moest de moeder weg uit de woning van de vader. Zij is toen naar Engeland gegaan met [minderjarige] , dat was van oktober 2022 tot januari 2023. Vervolgens is zij teruggekeerd naar Nederland voor een mediationtraject met de vader. Dat traject is mislukt waarna zij in juni definitief naar Engeland is vertrokken met [minderjarige] . Volgens de moeder is de verhuizing naar Engeland noodzakelijk, zij heeft de verhuizing voldoende doordacht en voorbereid, heeft voldoende alternatieven geboden om de verhuizing te compenseren en zij heeft rekening gehouden met de kosten van de omgang na de verhuizing. Partijen kunnen voldoende met elkaar communiceren en de zorgtaken en de continuering van de zorg blijft vrijwel hetzelfde. Het verblijf in Engeland stond ook al langer op de planning, de beslissing is dus niet uit het niets gekomen. Ze heeft de vader hierover geïnformeerd en uitgesproken dat een verhuizing ook in het belang van [minderjarige] is. De vader heeft zijn toestemming hiervoor gegeven. Partijen waren het alleen nog niet eens over de datum. De moeder is sinds de geboorte van [minderjarige] al bezig met de terugverhuizing. Zij is van mening dat de omgang door de verhuizing niet in het geding komt. Partijen kunnen afspraken maken over omgangsweekenden en daarnaast kan de vader met [minderjarige] videobellen. Ook zou [minderjarige] vier keer per jaar een week tijdens de vakanties bij de vader kunnen verblijven. Volgens de moeder is het in het belang van [minderjarige] om in Engeland te wonen omdat het in het belang van de moeder is. Het is voor het werk van de moeder noodzakelijk dat zij in Engeland woont. De moeder is actrice en haar netwerk zit in Engeland en ze moet daar ook zijn voor audities. Met het werk als actrice in Engeland kan ze een goed inkomen verdienen. In Nederland zal het lastig voor de moeder zijn om werk te vinden waarmee zij een woning voor haar en [minderjarige] in Amsterdam kan betalen. De moeder heeft geen familie, geen netwerk en geen sociaal leven in Nederland. Haar familie, vrienden en netwerk heeft zij in Engeland. Zij zal in Nederland niet gelukkig worden. De moeder heeft altijd de meeste zorg- en opvoedingstaken op zich genomen. Op dit moment krijgt [minderjarige] nog borstvoeding, zij kan dus niet van haar moeder gescheiden worden. De vader werkt fulltime. De moeder vraagt zich af hoe hij voor [minderjarige] wil zorgen. Indien de rechtbank beslist dat de moeder moet terugverhuizen, verzoekt de moeder om een safe return, een uitgedacht plan op grond waarvan zij terug kan komen zodat zij niet met [minderjarige] noodgedwongen in een opvang moet verblijven of bij de vader moet wonen.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder de omgang tussen de vader en [minderjarige] sinds haar vertrek naar Engeland tot op heden, anders dan zijzelf stelt, niet heeft bevorderd. De vader heeft [minderjarige] in de periode vanaf 8 juni tot aan 24 oktober 2023 slechts twee keer begeleid kunnen zien. De moeder heeft niet goed kunnen uitleggen waarom de omgang ineens onder begeleiding moest plaatsvinden, terwijl de vader [minderjarige] voorheen altijd zonder problemen zonder begeleiding bij zich had. Door deze eis te stellen, hebben de vader en [minderjarige] elkaar onnodig en onwenselijk lang niet kunnen zien. Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door de moeder naar voren is gebracht, concludeert de rechtbank echter dat de moeder nu wel bereid is de omgang tussen [minderjarige] en de vader te bevorderen. Zo heeft zij aangeboden om één keer per twee weken een omgangsweekend te bewerkstelligen, waarbij de moeder en de vader afwisselend reizen tussen Nederland en Engeland. Ook heeft de moeder ermee ingestemd dat de vader viermaal per jaar, verspreid over het jaar, één week met [minderjarige] vakantie heeft, zij het vanaf het moment dat [minderjarige] twee jaar oud is. Daarnaast is de moeder op de mondelinge behandeling akkoord gegaan met een eerste omgangsweekend tussen de vader en [minderjarige] in het weekend van 3-5 november (zie 4.29) en heeft zij aan deze omgang vervolgens ook meegewerkt. De rechtbank gaat er op basis van het voorgaande vanuit dat de moeder de hierna vast te leggen zorgregeling zal nakomen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de moeder nu aan haar uit artikel 1:247 lid 3 BW in verbinding met artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting om omgang tussen de vader en [minderjarige] te bevorderen. Hierbij heeft de rechtbank ook mee gewogen dat de moeder altijd de hoofdverzorgster is geweest van [minderjarige] en dat de door de moeder voorgestelde en hierna vast te leggen zorgregeling per saldo niet veel afwijkt van de voorlopige omgangsregeling die partijen hebben afgesproken nadat zij uit elkaar waren.
4.26.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het niet van de moeder gevergd kan worden dat zij met [minderjarige] terugverhuist naar Amsterdam. Op dit moment is de moeder de persoon die de meeste zorg voor [minderjarige] draagt. De vader werkt fulltime. Het is in het belang van [minderjarige] om de stabiele basis die zij heeft bij haar moeder te behouden. De moeder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het leven in Nederland haar niet gelukkig zal maken. Zij heeft niets in Nederland: geen familie, geen werk en geen eigen sociaal leven. [minderjarige] heeft baat bij gelukkige ouders die in hun eigen en haar onderhoud kunnen voorzien. De rechtbank begrijpt uit de verklaringen van beide partijen dat partijen na beëindiging van de relatie ook hebben gesproken over een eventuele terugverhuizing door de moeder met [minderjarige] naar Engeland en dat de vader bij een goed plan daarvoor open stond. Het is echter niet gelukt om tot afspraken te komen waarin beide partijen zich konden vinden. Dat de moeder vervolgens met [minderjarige] is vertrokken naar Engeland zonder dat er afspraken over [minderjarige] waren gemaakt of de rechtbank een beslissing had genomen, kan haar verweten worden, maar mag naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig zwaar wegen dat de moeder wordt verplicht om terug te verhuizen. De vader kan met de door de moeder op de mondelinge behandeling aangeboden en door de rechtbank hierna vast te leggen zorgregeling op een goede manier invulling blijven geven aan zijn ouderrol. Het verzoek van de vader om een bevel tot terugverhuizing van de moeder en [minderjarige] zal daarom worden afgewezen.
4.27.
Gelet op voorgaande behoeft de moeder geen vervangende toestemming voor de verhuizing met [minderjarige] naar Engeland. Daarmee komt de rechtbank niet toe aan het door de moeder geformuleerde voorwaardelijk verzoek om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar Engeland te verhuizen.
Hoofdverblijfplaats
4.28.
Het voorgaande betekent dat de moeder met [minderjarige] in Engeland mag blijven wonen. De moeder is de hoofdverzorgster van [minderjarige] . De rechtbank zal daarom de hoofverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepalen.
Zorgregeling
4.29.
De ouders zijn het erover eens dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij regelmatig contact/ omgang heeft met haar vader. De vader vindt het belangrijk dat [minderjarige] ook bij hem thuis in Amsterdam komt. De Raad heeft op de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het goed is dat partijen er samen uit proberen te komen en dat hij geen bezwaar ziet tegen een overnachting van [minderjarige] bij de vader. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders een afspraak gemaakt over een eerste omgangsweekend tussen de vader en [minderjarige] in Amsterdam in het weekend van 3-5 november. De ouders waren het er niet over eens of dit eerste weekend met of zonder overnachting bij de vader zou zijn. De rechtbank heeft daarop een beslissing genomen en bepaald dat [minderjarige] dit eerste weekend van zaterdagmiddag tot zondagochtend bij de vader verblijft. [minderjarige] heeft daarvoor op vrijdagmiddag gedurende drie uur contact met de vader, om weer te wennen aan het bij haar vader zijn.
De rechtbank zal de volgende zorgregeling vaststellen. De moeder zal [minderjarige] het ene weekend naar de vader in Amsterdam brengen, waarna de vader het weekend twee weken daarop [minderjarige] in Engeland bezoekt. Daarnaast moet het videobelcontact eveneens worden voortgezet. De rechtbank bepaalt dat de vader elke woensdag om 18.00 uur, Engelse tijd en in de weekenden dat hij geen omgang heeft met [minderjarige] op zondag om 9.30 uur, Engelse tijd, de gelegenheid krijgt om met [minderjarige] te videobellen. Met deze zorgregeling kan [minderjarige] opgroeien met haar beide ouders, wat in haar belang is. De regeling zal er, meer concreet, als volgt uit zien:
week 1:
  • de vader heeft op woensdag om 18.00 uur, Engelse tijd, een videobelmoment met [minderjarige] ;
  • de vader haalt [minderjarige] op vrijdag om 12.00 uur, Engelse tijd, op bij de moeder, verblijft met [minderjarige] in Engeland, en brengt [minderjarige] op zondag om 17.00 uur, Engelse tijd, bij de moeder terug;
week 2:
  • de vader heeft op woensdag om 18.00 uur, Engelse tijd, een videobelmoment met [minderjarige] ;
  • de vader heeft op zondag om 9.30 uur, Engelse tijd, een videobelmoment met [minderjarige] ;
week 3:
  • de vader heeft op woensdag om 18.00 uur, Engelse tijd, een videobelmoment met [minderjarige] ;
  • de moeder brengt [minderjarige] op vrijdag om 17.00 uur, Nederlandse tijd, naar de vader in Amsterdam, waarna [minderjarige] het weekend bij de vader verblijft en op maandag om 9.00 uur, Nederlandse tijd, door de moeder bij de vader wordt opgehaald;
week 4:
  • de vader heeft op woensdag om 18.00 uur, Engelse tijd, een videobelmoment met [minderjarige] ;
  • de vader heeft op zondag om 9.30 uur, Engelse tijd, een videobelmoment met [minderjarige] .
Vervolgens wordt de zorgregeling herhaald, opnieuw beginnend bij week 1, enzovoorts.
4.30.
Het eerste omgangsweekend zal plaatsvinden in het weekend van 24, 25 en 26 november 2023.
4.31.
Partijen zullen beiden de eigen kosten voor het reizen naar het omgangsweekend dragen. De moeder wordt zelf in staat geacht de kosten voor haar vluchten met [minderjarige] naar Nederland en haar (eventuele) verblijf in Nederland te betalen. Zij heeft meermaals aangegeven goed te kunnen verdienen in Engeland. Dit wordt door haar immers mede als reden voor de verhuizing genoemd. Ook heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling genoemd dat zij korting voor zichzelf kan regelen bij een hotel in Amsterdam. Daarnaast speelt mee dat het de keuze van de moeder is geweest om met [minderjarige] naar Engeland te verhuizen. Zij had kunnen begrijpen dat deze ingrijpende verandering kosten met zich mee zou brengen voor het faciliteren van de omgang tussen [minderjarige] en haar vader, waartoe zij als ouder gehouden is. Het is onder deze omstandigheden niet redelijk dat de vader alle kosten rond de omgangsregeling moet dragen.
4.32.
Ten aanzien van de vakanties stelt de rechtbank een verdeling vast, waarbij de vader [minderjarige] , vanaf het moment dat zij twee jaar is, viermaal per jaar, verspreid over het jaar, één week bij zich heeft voor vakantie. Partijen zullen in onderling overleg afspreken welke weken dit zullen worden. Vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat, zullen de schoolvakanties bij helfte worden gedeeld tussen de ouders.
4.33.
Om deze zorgregeling zo goed mogelijk te laten verlopen, met name in het belang van [minderjarige] , zullen partijen aan hun onderlinge communicatie moeten werken. Hier zullen zij tijd in moeten investeren en zo nodig hulp voor moeten inschakelen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder;
5.2.
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat met ingang van heden:
reguliere zorgregeling
week 1:
  • de vader heeft op woensdag om 18.00 uur, Engelse tijd, een videobelmoment met [minderjarige] ;
  • de vader haalt [minderjarige] op vrijdag om 12.00 uur, Engelse tijd, op bij de moeder, verblijft met [minderjarige] in Engeland, en brengt [minderjarige] op zondag om 17.00 uur, Engelse tijd, bij de moeder terug (ingaande het weekend van 24-26 november 2023);
week 2:
  • de vader heeft op woensdag om 18.00 uur, Engelse tijd, een videobelmoment met [minderjarige] ;
  • de vader heeft op zondag om 9.30 uur, Engelse tijd, een videobelmoment met [minderjarige] ;
week 3:
  • de vader heeft op woensdag om 18.00 uur, Engelse tijd, een videobelmoment met [minderjarige] ;
  • de moeder brengt [minderjarige] op vrijdag om 17.00 uur, Nederlandse tijd, naar de vader in Amsterdam, waarna [minderjarige] het weekend bij de vader verblijft en op maandag om 9.00 uur, Nederlandse tijd, door de moeder bij de vader wordt opgehaald;
week 4:
  • de vader heeft op woensdag om 18.00 uur, Engelse tijd, een videobelmoment met [minderjarige] ;
  • de vader heeft op zondag om 9.30 uur, Engelse tijd, een videobelmoment met [minderjarige] ;
vakantieregeling
  • voor de vakanties geldt dat de vader [minderjarige] , vanaf het moment dat zij twee jaar is, viermaal per jaar, verspreid over het jaar, één week bij zich heeft, waarbij partijen in onderling overleg zullen afspreken welke weken dit zijn;
  • vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat, zullen de schoolvakanties bij helfte worden gedeeld tussen partijen;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mrs. C.C.M. Oude Hengel, E.M. Devis en C.M. Mellema, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K.E. Luijckx, griffier, op 21 november 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).