ECLI:NL:RBAMS:2023:7371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
13/242652-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift ongegrond verklaard in zaak van Europese aanhouding en beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen het bevel van de officier van justitie tot het opleggen van beperkingen aan de klager, die in Duitsland wordt verdacht van betrokkenheid bij een plofkraak. De klager, geboren in 1997 en momenteel gedetineerd in Nederland, had op 6 oktober 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen de beperkingen die hem waren opgelegd op 29 september 2023. De rechtbank heeft de procesgang en de feiten in overweging genomen, waaronder het feit dat de Duitse autoriteiten een Europees aanhoudingsbevel hadden uitgevaardigd en dat de klager in overleveringsdetentie verbleef. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie gewogen. De verdediging stelde dat de noodzaak van de beperkingen onvoldoende was onderbouwd, terwijl de officier van justitie de noodzaak van de beperkingen verdedigde op basis van het risico op vlucht en vernietiging van bewijsmateriaal. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen volstrekt noodzakelijk waren in het kader van het Duitse onderzoek en verklaarde het bezwaarschrift ongegrond. De rechtbank benadrukte dat de officier van justitie zich zal inspannen om onder toezicht bezoek van de familie van de klager mogelijk te maken, zolang de overleveringsdetentie voortduurt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/242652-23
BESCHIKKING
in raadkamer op het bezwaarschrift ex artikel 61 van de Overleveringswet (OLW) jo. artikel 62a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
nu gedetineerd in PI [plaats] ,
hierna te noemen “klager”,
tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam van 29 september 2023, tot het opleggen van beperkingen als bedoeld in artikel 62 Sv.

1.Procesgang

Het bezwaarschrift, gedateerd op 6 oktober 2023, is op 6 oktober 2023 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 18 oktober 2023, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, en de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, in besloten raadkamer gehoord. Klager heeft afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord.

2.Feiten

Op 18 september 2023 hebben de Duitse justitiële autoriteiten een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen klager uitgevaardigd. Zijn overlevering wordt gevraagd om hem in Duitsland te vervolgen op grond van de verdenking van betrokkenheid bij een plofkraak in Duitsland.
Klager is op 27 september 2023 op grond van de OLW aangehouden. Klager verblijft sindsdien in overleveringsdetentie uit hoofde van de OLW.
De officier van justitie heeft bij bevel van 29 september 2023 bevolen dat in het belang van het onderzoek beperkende maatregelen worden getroffen. Die maatregelen houden in dat klager zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen bezoek mag ontvangen, dat hij zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen telefonisch contact – middellijk noch onmiddellijk – mag hebben met anderen, dat hij geen brieven mag verzenden of ontvangen zonder uitdrukkelijke toestemming van en na controle door of vanwege de officier van justitie en dat hij geen enkel contact mag hebben – mondeling noch schriftelijk noch telefonisch, middellijk noch onmiddellijk – met medegedetineerden.
De beperkingen gelden niet ten aanzien van het contact met zijn raadsman, de justitiële autoriteiten en de commissie van toezicht.
Op 28 september 2023 heeft de officier van justitie de vordering ex artikel 23 van de OLW ingediend bij deze rechtbank.

3.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift, dat ter zitting nader is toegelicht, strekt tot opheffing van de beperkingen. De verdediging heeft aangevoerd dat de uitvaardigende justitiële autoriteit onvoldoende duidelijk heeft gemaakt om welke reden(en) het voortduren van de beperkingen strikt noodzakelijk is. De motivering die door de Duitse onderzoeksrechter op verzoek van het Openbaar Ministerie is gegeven, ziet enkel op de noodzaak van het voortduren van de voorlopige hechtenis. Er wordt geen specifieke onderbouwing gegeven voor de noodzaak van het handhaven van de beperkingen. Bij de beoordeling van het bezwaarschrift moet ook worden meegewogen dat de opgeëiste persoon een beperkte rol in het geheel heeft gehad en dat de overlevering wordt gevraagd voor de vervolging van één strafbaar feit.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de noodzaak tot het opleggen van beperkende maatregelen nog onverkort bestaat. De Duitse autoriteiten hebben aangegeven dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich richt op het plegen van plofkraken en dat er naast het vluchtgevaar ook risico’s bestaan dat bewijsmateriaal zal worden vernietigd als de beperkingen worden opgeheven. Daarmee is de noodzaak van het voortdurende van de beperkingen voldoende onderbouwd. Bovendien brengt het beginsel van wederzijds vertrouwen mee dat de rechtbank het bevel van de Duitse rechter tot het opleggen van deze beperkingen zeer terughoudend moet toetsen.
De officier van justitie is zich ervan bewust dat de beperkende maatregelen zeer ingrijpend zijn voor de opgeëiste persoon en dat het Duitse beperkingenregime in de uitvoering, dat wil zeggen in het kunnen ontvangen van familie bezoek onder toezicht, in Nederland vanwege een capaciteitsgebrek strenger uitpakt dan in Duitsland. Daarom zal de officier van justitie, voor zover de capaciteit van de penitentiaire inrichting dat toelaat, zich inspannen om individueel bezoek van de familie van de opgeëiste persoon onder toezicht mogelijk te maken.

5.Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke grondslag
De officier van justitie moet bevoegd worden geacht tot het opleggen van beperkingen.
Artikel 61 van de OLW bepaalt namelijk dat de klager die op basis van deze wet van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt behandeld als een verdachte die krachtens Sv aan een overeenkomstige maatregel is onderworpen. Aangenomen dient te worden dat, ook al wordt artikel 62 Sv niet genoemd bij de bepalingen die in artikel 30 van de OLW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, hiermee artikel 62 Sv van overeenkomstige toepassing is in geval van overleveringsdetentie.
De officier van justitie moet dan ook in beginsel bevoegd worden geacht tot het treffen van de in artikel 62 Sv bedoelde maatregelen, waaronder het nemen van vingerafdrukken en foto’s, maar ook het opleggen van beperkingen, krachtens een rechtshulpverzoek van de betreffende buitenlandse autoriteit, die om overlevering van klager heeft gevraagd.
De uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken is geregeld in de eerste en derde afdeling van Boek 5, Titel 1, Sv.
Artikel 5.1.1, tweede lid, Sv luidt:
Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken van daartoe bevoegde autoriteiten van een staat aan de bevoegde autoriteiten van een andere staat tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, verzoeken ter bepaling van de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, het toezenden van documenten, dossiers of stukken, of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
Artikel 5.1.4, tweede en derde lid, Sv luiden:

2. Voor zover het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat is gegrond op een verdrag wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven;

3. In gevallen waarin het betreft een verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een vreemde staat worden ingewilligd indien de inwilliging niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of dient te worden geweigerd in het kader van het algemeen belang.

Het verlenen van medewerking aan handelingen van onderzoek als bedoeld in artikel 5.1.1., tweede lid, Sv moet ruim worden opgevat en daaronder kan ook worden begrepen het opleggen van beperkingen in het belang van strafrechtelijk onderzoek van het land dat het rechtshulpverzoek heeft ingediend. Dat als gevolg van deze medewerking de persoonlijke levenssfeer van een opgeëiste persoon (nader) kan worden beperkt, maakt dat niet anders.
Uit artikel 5.1.4, derde lid, Sv, volgt, onder meer, dat indien het rechtshulpverzoek niet op een verdrag is gegrond, aan dit verzoek wordt voldaan, mits het een redelijk verzoek betreft en inwilliging ervan niet in strijd is met een wettelijk voorschrift. Genoemd artikel 62 Sv biedt een wettelijke basis voor het opleggen van beperkingen aan klager.
Het opleggen van beperkingen in het belang van buitenlands strafrechtelijk onderzoek vindt dan ook zijn wettelijke grondslag in de artikelen 5.1.1 en 5.1.4 Sv juncto artikel 62 Sv.
Het rechtshulpverzoek
Uit de stukken blijkt dat het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van het Openbaar Ministerie, de Nederlandse justitiële autoriteit, een beschikking van de onderzoeksrechter van de Rechtbank Bamberg van 29 september 2023 heeft ontvangen, waarin beperkende maatregelen aan klager zijn opgelegd. In de motivering van deze beslissing is het volgende vermeld:
“De gegeven bevelen zijn noodzakelijk en redelijk wegens het bestaan van de gronden voor bewaring. De bevelen zijn in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
In het bijzonder bestaat het gevaar dat de beschuldigden zullen trachten te ontkomen, aangezien er een hoge strafverwachting bestaat en zij behoren tot de georganiseerde criminaliteit met de nodige netwerken, bijvoorbeeld om ondergronds te gaan, en dat de verdachten daden van verhulling zullen verrichten door het vernietigen van bewijsmateriaal en het beïnvloeden van getuigen, aangezien er een hoge strafverwachting alsmede samenzwering van de kant van de verdachten bestaat en nog steeds te verwachten is, en aangezien zij tegelijkertijd met medeverdachten worden vastgehouden. Dit is georganiseerde misdaad op hoog niveau. De afweer tegen deze risico's maakt het noodzakelijk om de bevolen beperkingen in acht te nemen”.
Ook bevat het dossier e-mailberichten van 13, 17 en 18 oktober 2023 van de Duitse autoriteiten waarin is toegelicht dat de voorlopige hechtenis mét beperkingen nog steeds absoluut noodzakelijk is. Gelet op de verdenking van betrokkenheid bij georganiseerde criminaliteit, bestaat naast het gevaar voor vlucht, naar het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook het gevaar dat het onderzoek naar de waarheid wordt bemoeilijkt als de voorlopige hechtenis met beperkingen wordt opgeheven. Ook is aangegeven dat een andere, minder drastische maatregel, deze gevaren niet succesvol zal kunnen wegnemen.
De beoordeling van het bezwaarschrift
Voor de beantwoording van de vraag of in een concrete zaak beperkingen mogen worden opgelegd ten behoeve van een buitenlands strafrechtelijk onderzoek, dient naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen in artikel 62, eerste lid, Sv is bepaald te worden bezien of die beperkingen in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
Tegen de achtergrond van de in Duitsland tegen klager bestaande verdenking, de motivering van de beschikking van de Rechtbank Bamberg van 29 september 2023 en de e-mailberichten van 13, 17 en 18 oktober 2023 van de Duitse autoriteiten, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen, of een deel daarvan, niet volstrekt noodzakelijk zouden zijn in het kader van het Duitse onderzoek. Daartoe wijst de rechtbank met name op de passage in de beschikking van de Rechtbank Bamberg dat “
de verdachten daden van verhulling zullen verrichten door het vernietigen van bewijsmateriaal en het beïnvloeden van getuigen, aangezien er een hoge strafverwachting alsmede samenzwering van de kant van de verdachten bestaat en nog steeds te verwachten is, en aangezien zij tegelijkertijd met medeverdachten worden vastgehouden”en op de overweging dat andere, minder ingrijpende maatregelen, niet afdoende zijn om deze gevaren te kunnen ondervangen.
De rechtbank weegt ook mee dat de officier van justitie een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de uitvoering in Nederland van een door de Duitse autoriteiten ingediend EOB heeft overgelegd met transcripties van telefoongesprekken tussen de opgeëiste persoon en medeverdachten over het regelen en betalen van advocaten van de medeverdachten.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaren nu de rechtbank van oordeel is dat de beperkingen in het belang van het Duitse onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
De rechtbank gaat ervan uit dat de officier van justitie, zolang de overleveringsdetentie voortduurt, in zijn contact met Duitsland de vinger aan de pols blijft houden met betrekking tot de vraag of, bijvoorbeeld vanwege de ontwikkelingen in het Duitse onderzoek, de beperkingen gehandhaafd dienen te worden.
Ook gaat de rechtbank ervan uit dat de officier van justitie zich, zoals toegezegd, zal inspannen om onder toezicht bezoek van naaste familie aan de opgeëiste persoon mogelijk te maken.

6.Beslissing

De rechtbank:
VERKLAARThet bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie
ONGEGROND.
Deze beschikking is gegeven op 24 oktober 2023 in raadkamer van deze rechtbank door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J. Thomas en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier.