Beoordeling
6. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:671b lid 1 jo 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met i BW en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
Opzegverbod wegens ziekte
7. Allereerst wordt vastgesteld dat sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerder] op het moment van indienen van het ontbindingsverzoek arbeidsongeschikt was. Ondanks het bestaan van dit opzegverbod kan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst toch ontbinden als het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft (artikel 7:671b lid 6 aanhef en onder a BW). Beoordeeld moet worden of de feiten en omstandigheden die aan het ontbindingsverzoek ten grondslag liggen (ook) een redelijke grond voor ontbinding vormen wanneer de arbeidsongeschiktheid wordt ‘weggedacht’.
8. VUmc baseert haar verzoek primair op verwijtbaar handelen door [verweerder] alsmede op een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. VUmc voert hiervoor feiten en omstandigheden aan die zich hebben voorgedaan vóór de periode dat [verweerder] zich heeft ziekgemeld en in de periode na ziekmelding. Uit de stellingen van partijen, maar ook uit het advies van de bedrijfsarts op 2 juni 2022, volgt dat de arbeidsverhouding tussen partijen al voor de arbeidsongeschiktheid verstoord is te noemen. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat het ontbindingsverzoek voor wat betreft de aangevoerde g-grond verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod tijdens ziekte betrekking heeft. Dat zich ook tijdens de ziekte van [verweerder] problemen hebben voorgedaan tussen partijen, is onvoldoende voor het in artikel 7:671b lid 6 onder a BW bedoelde verband tussen het verzoek tot ontbinding en de ziekte van de werknemer. Het opzegverbod staat daarom niet aan toewijzing van het verzoek van VUmc in de weg.
9. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door VUmc naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Dit licht de kantonrechter als volgt toe.
10. Op grond van de stukken van partijen en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken is voldoende vast komen te staan dat de verhoudingen tussen VUmc en [verweerder] sinds 2021 zijn verslechterd en ernstig en duurzaam verstoord zijn geraakt. Gebleken is dat VUmc [verweerder] in de periode van maart 2021 tot en met mei 2022 meermaals heeft verzocht meer fysiek aanwezig te zijn en dat [verweerder] daarop liet weten de toegevoegde waarde van de fysieke aanwezigheid niet in te zien. VUmc heeft aan [verweerder] toegelicht waarom zijn fysieke afwezigheid een probleem was en aan hem meegedeeld dat zij signalen van derden heeft ontvangen dat de afwezigheid van [verweerder] compensatie van de werkzaamheden door anderen nodig maakte. Ook had [verweerder] op- en aanmerkingen ten aanzien van verzoeken met betrekking tot zijn werkzaamheden. [verweerder] had op enig moment moeten begrijpen dat hij, binnen de bedrijfshiërarchie, niet het laatste woord heeft over zijn fysieke aanwezigheid noch over de aan hem opgedragen werkzaamheden. Bovendien is aannemelijk geworden dat [verweerder] geen vertrouwen had in de samenwerking met zijn leidinggevenden nu hij sinds 2016 meerdere gesprekken tussen hem met collega’s heeft opgenomen op audio apparatuur; een transcriptie van deze gesprekken heeft [verweerder] ook naar buiten gebracht. De verstoring is al langere tijd aan de gang en duidelijk is geworden dat het in 2022 gevolgde mediationtraject niet tot een werkzame oplossing heeft geleid. Partijen zijn het erover eens dat [verweerder] niet meer kan terugkeren naar de huidige functie. Hiermee is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een zodanige verstoring van de arbeidsverhouding, dat van VUmc instandhouding van de arbeidsovereenkomst niet gevergd kan worden. Daarmee is sprake van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Herplaatsing
11. De vereisten voor het onderzoek naar herplaatsing dat de werkgever moet uitvoeren liggen vast in de Ontslagregeling (artikel 9) en de jurisprudentie. Het komt erop neer dat op de werkgever een inspanningsverplichting rust om te bezien of de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere functie kan worden geplaatst. De werknemer moet worden betrokken in dit onderzoek. Of herplaatsing al dan niet in de rede ligt is afhankelijk van het antwoord op de vraag of dat in de gegeven omstandigheden van de werkgever kan worden gevergd, waarbij redelijkheidsargumenten een rol kunnen spelen. De werkgever heeft dus een zekere beoordelingsruimte.
11. [verweerder] stelt dat weliswaar is gesproken over herplaatsing, maar dat de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] herplaatsing volgens VUmc niet mogelijk maakt. Daarmee heeft VUmc nagelaten een degelijk herplaatsingsonderzoek uit te voeren, aldus [verweerder].
13. Uit de e-mail van [naam 6] (zie 1.32) volgt wel dat de functie van applicatiespecialist EPD geen match is omdat [verweerder] nog niet 80% inzetbaar is, maar dat volgens VUmc in zijn geheel geen herplaatsing mogelijk is in verband met de arbeidsongeschiktheid van [verweerder], is niet gebleken. VUmc heeft daarentegen aangevoerd dat [verweerder] meerdere gesprekken heeft gehad met een loopbaanadviseur en dat zij [verweerder] gedurende een periode van bijna drie maanden tweemaal per week heeft gematcht met openstaande vacatures binnen Amsterdam UMC, maar dat dit niet heeft geleid tot herplaatsing. Dit is door [verweerder] op zichzelf niet betwist. Wel stelt hij dat hij zelf diende te solliciteren en dat daarom geen sprake is van een ‘aanbod’. Van belang is echter dat het wat de herplaatsingsverplichting betreft gaat om een inspanningsverplichting van de werkgever en niet om een resultaatsverplichting. De kantonrechter begrijpt uit de verklaring van [verweerder] ter zitting dat hij getracht heeft herplaatst te worden door te solliciteren op een functie binnen het Amsterdam UMC, maar dat hij voor de betreffende functie werd afgewezen, terwijl dat wel een passende functie betrof. Verder heeft hij geen concrete functies genoemd waarin hij herplaatst had kunnen worden of binnenkort geplaatst zal kunnen worden. Uit één en ander leidt de kantonrechter af dat er geen herplaatsingsmogelijkheden voor [verweerder] zijn binnen het VUmc.
14. In het licht van al hetgeen hiervoor overwogen is, wordt geoordeeld dat vast is komen te staan dat VUmc zich gedurende een redelijke termijn voldoende heeft ingespannen om [verweerder] te herplaatsen. Dat dit uiteindelijk niet gelukt is, is spijtig voor [verweerder] maar kan niet tot het oordeel leiden dat VUmc onvoldoende herplaatsingsinspanningen heeft verricht.
15. De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van VUmc zal toewijzen en de arbeidsovereenkomst dus zal ontbinden.
16. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 januari 2024. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
Transitievergoeding
17. Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, zal de door [verweerder] verzochte transitievergoeding op basis van artikel 7:673 BW worden toegewezen. De kantonrechter komt aan de hand van een berekening uit op een transitievergoeding van € 33.823,42 bruto bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2024.
Billijke vergoeding
18. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 9, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
18. De kantonrechter volgt [verweerder] dus niet in zijn standpunt dat VUmc bewust een onwerkbare situatie heeft gecreëerd door geen rekening te houden met de medische beperkingen van [verweerder]. De kantonrechter overweegt hiertoe allereerst dat VUmc verschillende maatregelen heeft genomen ten aanzien van de medische beperkingen van [verweerder] door hem een parkeerpas en een tunnelpas te verstrekken zodat hij geen drukke straat over hoefde te steken. Verder stelt [verweerder] dat VUmc twee keer onterecht een verbetertraject heeft gestart. Wat daar ook van zij, niet is gebleken dat VUmc daarmee objectief gezien een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [verweerder] heeft verder gesteld dat zijn privacy grovelijk is geschonden doordat VUmc collega’s ervan op de hoogte heeft gebracht dat [verweerder] in een verbetertraject zat. Hiertegen heeft VUmc aangevoerd dat directe collega’s betrokken moesten worden om het verbetertraject effectief te laten verlopen. Dat medische informatie van [verweerder] buiten het VUmc is terechtgekomen, heeft VUmc betwist en dit verwijt heeft [verweerder] vervolgens op zijn beurt onvoldoende concreet onderbouwd. Ten aanzien van de re-integratie van [verweerder] heeft VUmc wel steken laten vallen. Maar anders dan [verweerder] heeft betoogd, blijkt niet dat VUmc na de ziekmelding van [verweerder] op 11 juli 2022 bewust niet heeft ingezet op re-integratie van [verweerder]. Al met al overweegt de kantonrechter dat wellicht gesproken kan worden van handelen door VUmc dat niet de schoonheidsprijs verdient, maar niet is gebleken van gedrag dat gekwalificeerd kan worden als ernstig verwijtbaar handelen door VUmc in de zin van artikel 7:671b lid 9 sub c BW.
18. Nu aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden, hoeft VUmc geen gelegenheid krijgen het verzoek in te trekken.
Proceskosten
21. De proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.