ECLI:NL:RBAMS:2023:731

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
13/751316-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 februari 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door België was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 en van Marokkaanse nationaliteit, was in België veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vier jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de feiten waarvoor overlevering werd verzocht, beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigeringsgronden van artikel 12 en artikel 6a van de Overleveringswet niet van toepassing waren. De detentieomstandigheden in België zijn beoordeeld, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de Belgische autoriteiten voldoende garanties hebben gegeven dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, aangezien aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren die zich daartegen verzetten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751316-21
RK nummer: 22/1380
Datum uitspraak: 2 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
11 maart 2021 door
de Advocaat-generaal bij het hof van beroep Antwerpen(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
feitelijk verblijfadres: [adres 2] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De behandeling van de vordering is op de zitting van 15 december 2022 aangehouden vanwege een gebrek in de betekening van de oproeping aan de opgeëiste persoon.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 19 januari 2023. Het onderzoek is, met instemming van partijen, voortgezet in gewijzigde samenstelling en heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van het
arrest van het hof van beroep Antwerpen – C6-kamervan 30 april 2020 met referentie
2017/PGA/4074en griffienummer
647/2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1460 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit de verklaring van de opgeëiste persoon bij de voorgeleiding bij de officier van justitie volgt dat in de procedure in hoger beroep een beoordeling ten gronde heeft plaatsgevonden, zodat de rechtbank alleen de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW zal toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op 3 juni 2019 per aangetekend schrijven op de hoogte is gebracht van de datum en het tijdstip van het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt.
Gelet op het bovenstaande, in samenhang bezien met de verklaring van de opgeëiste persoon tijdens het verhoor door de officier van justitie op 11 maart 2022 waaruit blijkt dat hij inderdaad op de hoogte was van de zitting in hoger beroep, stelt de rechtbank vast dat de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW zich voordoet. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Ten aanzien van feit A.5, A.6, A.9, A.10 en A.11:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/inklimming/valse sleutels
Ten aanzien van feit A.7:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit A.8:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Ten aanzien van feit B.1, B.2 en B.3:
telkens: poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/inklimming/valse sleutels
Ten aanzien van feit C.3:
diefstal
Ten aanzien van de feiten D.2 tot en met D.5:
telkens: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon beschikt over een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Desalniettemin heeft de raadsman uitdrukkelijk te kennen gegeven géén verweer te voeren dat strekt tot gelijkstelling met een Nederlander en overname van de straf door Nederland. Hij refereert zich op dit punt aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft de rechtbank primair verzocht om de overlevering te weigeren onder gelijktijdige overname van de straf op grond van artikel 6a OLW, nu het resocialisatiebelang van de opgeëiste persoon in Nederland ligt.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is, zodat toepassing van de facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn. Artikel 6a OLW betreft een dergelijke facultatieve weigeringsgrond. De overlevering ziet op een straf die in België is opgelegd en die – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – in beginsel in België ten uitvoer dient te worden gelegd. De opgeëiste persoon heeft uitdrukkelijk geen beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 6a OLW. Hoewel het resocialisatiebelang van de opgeëiste persoon in Nederland lijkt te liggen, is de rechtbank in dit geval op grond van het voorgaande van oordeel dat deze weigeringsgrond niet in de weg staat aan overlevering.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

In een uitspraak van 14 december 2022 [1] heeft de rechtbank geoordeeld dat ten aanzien van alle gevangenissen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en dat de door België afgegeven algemene detentiegarantie niet langer voldoet.
Op 17 januari 2023 heeft het
Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken, Centrale autoriteit, de volgende garantie gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van het Openbaar Ministerie Amsterdam (dd. 12 januari 2023) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] (° [geboortedag] 1988) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 11 maart 2021) met oog op de uitvoering van het arrest op tegenspraak van het Hof van Beroep van Antwerpen (dd. 30 april 2020; ref. 2017/PGA/4074), verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair. De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel inclusief vast meubilair en sanitair is 11m2.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

De raadsman heeft zich ten aanzien van de bovenstaande individuele detentiegarantie gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze detentiegarantie het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest voor de opgeëiste persoon wegneemt. Subsidiair, voor het geval de rechtbank geen toepassing geeft aan artikel 6a OLW, heeft zij dan ook verzocht om de overlevering toe te staan.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [2] De rechtbank is, gelet op deze garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 140, 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Advocaat-generaal bij het hof van beroep Antwerpen(België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBAMS:2022:7536, rechtsoverweging 5.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018,