ECLI:NL:RBAMS:2023:7302

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
13.153049.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak over opzettelijke brandstichting aan een personenauto met levensgevaar voor omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto, een Toyota Aygo, in ruil voor geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 21 juni 2023 in Amsterdam, samen met anderen, brandbare vloeistof over de auto heeft gegoten en deze in brand heeft gestoken. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. A.H. Buijsman, in overweging genomen, evenals de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, mr. S.V. Ramdihal. De verdachte heeft bekend en de rechtbank heeft beelden van het incident bekeken. De rechtbank oordeelde dat er levensgevaar voor omwonenden was, gezien de nabijheid van woningen en de tijd van de brandstichting. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 14 dagen met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 60 uren. Daarnaast is de schadevergoeding aan de benadeelde partij, de eigenaar van de auto, toegewezen, inclusief materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte als first offender aangemerkt en benadrukt dat hij hulp nodig heeft bij zijn ontwikkeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.153049.23
Datum (mondelinge) uitspraak: 7 november 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 7 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H. Buijsman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.V. Ramdihal naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door de moeder en de twee tantes van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 juni 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto (merk Toyota Aygo) door
- een brandbare vloeistof over de personenauto heen te gooien en/of
- ( vervolgens) een baksteen, althans een voorwerp, door de autoruit te gooien en/of
- ( vervolgens) een fles en/of doek, althans een voorwerp, met brandbare vloeistof, in aanraking te brengen met open vuur en/of vervolgens dit brandende voorwerp in de auto te gooien, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten, een personenauto en/of een of meer kliko's en/of een boom, althans een of meer goed(eren) en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor (zwaar) lichamelijk letsel voor een ander te weten, voor de bewoner(s) van de tegenoverliggende woning(en) en/of de weggebruiker(s) te duchten was;
(artikel 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 157 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde.
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit. Hij heeft het verweer gevoerd dat uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat er levensgevaar voor personen heeft bestaan. Subsidiair heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij samen met zijn medeverdachte opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto, te weten Toyota Aygo voorzien van kenteken [kenteken] , die op dat moment geparkeerd stond op de Oostzanerdijk in Amsterdam. De beelden van het incident zijn ter zitting bekeken. Te zien is dat verdachte een baksteen door de ruit van de auto gooit en dat zijn medeverdachte een voorwerp aansteekt en dit vervolgens in de auto gooit. Hierdoor ontstaat een grote vlam en vervolgens rennen de verdachten weg. Uit het buurtonderzoek is gebleken dat door de brand niet alleen de auto, maar ook twee kliko containers beschadigd zijn geraakt. De containers zijn door de brand gesmolten en de boom waar de auto onder stond, is ook aangestraald door de vlammen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er door het handelen van verdachten gemeen gevaar voor in nabij gelegen goederen is ontstaan. Dit is ook niet betwist door de raadsman. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat ook sprake is geweest van te duchten levensgevaar voor personen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is hiervoor vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest (zie o.a. HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG 1653). Naar het oordeel van de rechtbank is aan dit criterium voldaan. De brand is rond 22:30 uur gesticht en de eigenaar van de auto was toen al naar bed in zijn woning, vlakbij de auto. Getuige [getuige] fietste kort na de brandstichting langs en zag hoge vlammen uit de auto komen. Hierop heeft hij het slachtoffer gewaarschuwd. Gelet op het tijdstip van de brandstichting gaat de rechtbank ervan uit dat bewoners aanwezig waren in de woningen in de directe omgeving van de in brand gestoken auto. Bovendien stond de auto geparkeerd aan de weg nabij tuinen van woningen in de dichte nabijheid van droge struiken, houten schuttingen en bomen. Brandoverslag vanaf de auto naar de in de tegenovergelegen woningen was aanwezig als de brandweer niet tijdig de brand had geblust. Het verweer van de raadsman dat niet kan worden afgeleid dat er levensgevaar voor personen heeft bestaan slaagt daarom niet.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 21 juni 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto (merk Toyota Aygo) door
- een brandbare vloeistof over de personenauto heen te gooien en
- vervolgens een baksteen, door de autoruit te gooien en
- vervolgens een fles en/of doek, althans een voorwerp, met brandbare vloeistof, in
aanraking te brengen met open vuur en vervolgens dit brandende voorwerp in
de auto te gooien, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een personenauto en meer kliko’s en een boom en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te weten, voor de bewoners van de tegenoverliggende woningen en de weggebruikers te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 14 dagen, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden dat verdachte: naar school gaat volgens rooster en een positieve schoolontwikkeling heeft, meewerkt aan het hebben en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van een betaalde baan en/of sport, meewerkt aan een begeleidingstraject bij Samen Sterk en meewerkt aan alle hulpverlening die door Save noodzakelijk wordt geacht. Verdachte dient daarnaast toezicht en begeleiding te krijgen van Save. Tot slot dient aan verdachte ook een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, te worden opgelegd.
De raadsmankan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie, maar hij vraagt zich af - met name gelet op de bekennende verklaring van verdachte - of een voorwaardelijke jeugddetentie noodzakelijk is om recidive te voorkomen. Hij heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij door een onbekende persoon op Snapchat is benaderd om een auto ‘op te blazen’. Hij kreeg een foto van de desbetreffende auto met instructies. De opdracht was om die auto in brand te steken en als zij die auto niet konden vinden, dan moesten zij een willekeurige auto uitkiezen wat de verdachten uiteindelijk ook hebben gedaan. De opdracht was ook om het te filmen. Op de vraag van de rechtbank waarom verdachte voor zoiets is benaderd, heeft hij geantwoord dat hij in de periode met ‘bepaalde soort jongens’ omging. Verdachte heeft toegelicht dat hij nog even getwijfeld heeft of hij deze opdracht moest uitvoeren, maar uiteindelijk was het te verleidelijk om snel geld te verdienen. Volgens verdachte zouden ze allebei een paar honderd euro krijgen. De rechtbank vindt dit alles zeer zorgelijk, omdat verdachte met zijn handelen de levens van de omwonenden, hun gezondheid en bezittingen ernstig in gevaar heeft gebracht.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders. Het betreft in de onderhavige zaak de oriëntatiepunten voor brandstichting met aanzienlijke schade voor goederen en personen, waarbij in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 oktober 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Verdachte wordt dan ook aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • het rapport van de Raad van 4 juli 2023 (opgemaakt voor de raadkamerzitting op 5 juli 2023);
  • de voortgangsrapportage van Save van 13 oktober 2023.
De rechtbankis van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden - waarbij de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het bestanddeel ‘levensgevaar en/of gevaar voor (zwaar) lichamelijk letsel voor personen’ - er geen aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. In beginsel zijn het feit en de rol van verdachte ernstig genoeg om hem met een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te bestraffen. Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank echter van oordeel - ook gelet op de inmiddels opgestarte hulpverleningstrajecten - dat het op dit moment gedetineerd raken van verdachte zijn positieve ontwikkeling van de laatste tijd zal doorkruisen. Inmiddels gaat het beter met verdachte. Hij is gestart met een ICT-opleiding (niveau 4) aan het ROC, hij heeft een bijbaan en in zijn vrije tijd houdt hij zich bezig met basketballen. Hij heeft zich daarnaast gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en hij is zijn afspraken met de hulpverlening nagekomen. Ter zitting heeft de moeder van verdachte toegelicht dat zij zich nog wel zorgen maakt over haar zoon; hij kan (nog steeds) impulsief en beïnvloedbaar zijn, hij blowt en hij kan de gevolgen van zijn gedrag niet goed overzien. Deze zorgen worden ook bevestigd in het rapport van Save van 13 oktober 2023. Gelet op het voorgaande zal ter voorkoming van recidive een geheel voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd, als stok achter de deur, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals door de officier van justitie geëist. De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat verdachte - terwijl het in de eerste instantie niet goed voelde om een auto in brand te steken zoals hij ter zitting zelf heeft verklaard - na overleg met zijn medeverdachte toch de keuze heeft gemaakt om de brand te stichten in ruil voor geld. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat verdachte hulp krijgt bij zijn verdere ontwikkeling naar volwassenheid, ook om ervoor te zorgen dat hij geen nieuwe strafbare feiten zal plegen. De komende twee jaar dient verdachte daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van Save. De rechtbank hoopt dat een voorwaardelijke jeugddetentie verdachte zal weerhouden om in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Tot slot zal de rechtbank aan verdachte ook een werkstraf opleggen voor de duur van 60 uren, met aftrek van de dagen (omgerekend in uren, te weten 30 uren) die hij in voorarrest heeft gezet. Dit houdt in dat verdachte in totaal 30 uren dient te werken, zodat hij de consequenties van zijn gedrag kan ervaren.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde partij] (de eigenaar van de personenauto Toyota Aygo met het kenteken [kenteken] )
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 968,92 aan vergoeding van materiële schade en € 475,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze schade bestaat uit de volgende schadeposten:
Kosten huurauto € 198,64
Trein- en buskaarten € 12,20
Bril € 531,00
Beschermhoes hond € 159,20
Veiligheidsset € 27,96
Telefoonhouder € 15,96
Rubber kofferbakmat € 23,96
Totaal € 968,92
De officier van justitieheeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk kan worden toegewezen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsmanheeft ter zitting aangegeven dat hij de vordering met verdachte heeft doorgenomen. Verdachte beseft dat hij zijn verantwoordelijkheid moet nemen door de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De raadsman heeft zich daarom gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is inhoudelijk niet betwist. Het bedrag van
€ 968,92is voldoende onderbouwd met facturen. Deze vordering komt de rechtbank niet onredelijk voor en zal daarom geheel en hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 21 juni 2023.
Ten aanzien van de immateriële schade is het aannemelijk dat aangever [benadeelde partij] psychisch letsel heeft overgehouden aan het incident. Uit de vordering blijkt dat hij enorm is geschrokken toen zijn auto in brand stond. Hij begreep niet waarom hem dit overkwam en het voelde onwerkelijk dat zijn auto was verbrand. Tevens was hij bang dat de brand naar zijn woning kon overslaan, nu de auto schuin tegenover de woning geparkeerd stond. In de weken na de brandstichting voelde het leven van benadeelde partij ontregeld. De brandstichting had niet alleen veel impact op hem, maar ook op zijn gezin. Hij bracht zijn vriendin overal met de auto naartoe, omdat zij slecht ter been is. Dit was door het incident niet meer mogelijk, waardoor niet alleen benadeelde partij, maar ook zijn vriendin beperkt was in de mogelijkheden om ergens naartoe te gaan. Ook heeft de benadeelde partij gedurende een periode van twee maanden slecht geslapen. Hij was veel bezig met piekeren en daardoor kreeg hij slaapproblemen. Hij maakte zich daarnaast veel zorgen, omdat hij veel moest regelen met de politie en de verzekering. Sinds de brandstichting is benadeelde partij alert op straat. Hij merkt dat hij zich, met name 's avonds, onveilig voelt op straat. Hij realiseert zich dat er zomaar iets kan gebeuren en voelt zich angstig als hij jongeren ziet. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 475,00, zoals gevorderd, passend is. Dit bedrag zal hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 21 juni 2023.
In het belang van [benadeelde partij] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegde ter hoogte van
€ 1.443,92vermeerderd met wettelijke rente, welk bedrag bestaat uit materiële schade (te weten een bedrag van € 968,92) en immateriële schade (te weten een bedrag van € 475,00). Tot slot is het voor minderjarige verdachten ingrijpend om in de jeugdgevangenis terecht te komen. Het uitgangspunt is daarom dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
14 (veertien) dagen.
Beveelt dat
deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd,tenzij later anders wordt gelast op grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • naar school gaat volgens rooster en een positieve schoolontwikkeling heeft;
  • meewerkt aan het hebben en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van een betaalde baan en/of sport;
- meewerkt aan een begeleidingstraject bij Samen Sterk;
- meewerkt aan alle hulpverlening die door Save noodzakelijk wordt geacht.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE) tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van twee uren per dag, te weten 30 uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen, onder aftrek van de dagen, omgerekend in uren te weten 30 uren, die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]geheel toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 1.443,92 (zegge duizend vierhonderddrieënveertig euro tweeënnegentig cent) en waarvan € 968,92 (zegge negenhonderdachtenzestig euro en tweeënnegentig cent), voor materiële schade en € 475,00 (zegge vierhonderdvijfenzeventig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 21 juni 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[benadeelde partij]ter hoogte van € 1.443,92 (zegge duizend vierhonderddrieënveertig euro tweeënnegentig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 21 juni 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. K. Oldekamp-Bakker en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.