In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Litouwen is uitgevaardigd. Het EAB, dat dateert van 8 april 2019, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Litouwen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren voor verschillende strafbare feiten, waaronder illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij de opgeëiste persoon op 26 oktober 2023 is gehoord, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Litouwse nationaliteit heeft en dat zijn identiteit is bevestigd.
De rechtbank heeft de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, waaronder de artikelen 6a en 11 OLW. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat hij niet kan aantonen dat hij vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de raadsman over de detentieomstandigheden in Litouwen en de effectiviteit van rechtsbijstand verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering en heeft deze toegestaan, waarbij het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.