ECLI:NL:RBAMS:2023:5372

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
13/079216-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Litouwse vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Kaunas Regional Court in Litouwen. Het EAB, dat dateert van 19 januari 2022, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Litouwen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 31 mei 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd.

De opgeëiste persoon heeft verklaard dat de door de Litouwse autoriteiten verstrekte persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft. Het EAB is uitgevaardigd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twaalf jaar en zes maanden, opgelegd bij een vonnis van het Kaunas Regional Court van 18 december 2019. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW geweigerd moet worden, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting in hoger beroep en niet aanwezig was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de informatie van de Litouwse autoriteiten betrouwbaar is en dat er geen reden is om aan de juistheid daarvan te twijfelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging met betrekking tot mogelijke schendingen van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verworpen, omdat er geen objectieve gegevens zijn die wijzen op een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentiecentra. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan Litouwen voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/079216-23
Datum uitspraak: 14 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 30 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 januari 2022 door
the Kaunas Regional Court(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1983
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in [detentieplaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 mei 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.D. Renshof, advocaat in Hoorn en door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of Kaunas Regional Court of 18 December 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twaalf jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld, maar dat is afgewezen.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt raadsvrouw
Uit de door de Litouwse autoriteiten verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op 11 februari 2020 in persoon is opgeroepen voor het proces in hoger beroep. De opgeëiste persoon ontkent dit ten stelligste omdat hij al op 18 december 2019 is vertrokken uit Litouwen. Zijn moeder, zijn ex-vrouw en een vriend bevestigen dit middels schriftelijke verklaringen, die door de opgeëiste persoon zijn overgelegd. Volgens de Litouwse advocaat blijkt uit het strafdossier van de opgeëiste persoon niet dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Opmerkelijk is dat volgens informatie van de Litouwse autoriteiten op 11 februari 2020 de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen en dat op diezelfde datum een advocaat aan hem door de Staat is toegewezen. Ook de mededeling van de Litouwse autoriteiten dat de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigde raadsman kan niet kloppen. De in eerste aanleg gemachtigde advocaat kon namelijk, nadat hij overeenstemming met de opgeëiste persoon had bereikt over het opstellen en indienen van het beroepschrift, geen contact meer met hem krijgen. Deze advocaat heeft vervolgens de verdediging neergelegd. Het is opmerkelijk dat daarna een toegewezen advocaat wel ineens gemachtigd zou zijn.
Primair dient op grond van artikel 12 OLW de overlevering te worden geweigerd nu er zich geen van de situaties als genoemd in artikel 12 OLW hebben voorgedaan. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk wist van de datum en tijdstip van de behandeling in hoger beroep en kan er niet worden gezegd dat hij afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
In het geval de rechtbank niet overgaat tot weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW verzoekt de raadsvrouw om aanhouding van de behandeling van de zaak om de in de Litouwse taal opgestelde processtukken te laten vertalen en hierover nadere inlichtingen aan de Litouwse autoriteiten te vragen.
Standpunt officier van justitie
De rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon verklaart dat hij in het bezit was van een vals reisdocument om in Nederland niet te worden aangehouden. Hieruit volgt dat de opgeëiste persoon zich onvindbaar heeft willen maken. Bovendien is de opgeëiste persoon samen met zijn gemachtigd advocaat aanwezig geweest op de zitting in eerste aanleg en is er overleg geweest tussen de opgeëiste persoon en zijn advocaat over het instellen van hoger beroep. Dat de opgeëiste persoon vervolgens op 18 december 2019 naar Nederland is vertrokken, doet hier niets aan af.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de Litouwse autoriteiten blijkt dat op 18 december 2019
the Kaunas Regional Courteen vonnis in eerste aanleg heeft gewezen en dat op 9 april 2020
The Court of Appeal of Lithuaniaeen arrest in hoger beroep heeft gewezen.
Als de strafprocedure meerdere instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, kan de laatste van die beslissingen – in dit geval het arrest in hoger beroep van
9 april 2020 – relevant zijn voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW. Dat is het geval als bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
Nu uit de door Litouwse autoriteiten op 23 mei 2023 verstrekte informatie naar voren komt dat het in hoger beroep is gegaan over de schuld en straf van de opgeëiste persoon, zal de rechtbank alleen het arrest van
The Court of Appeal of Lithuaniatoetsen aan artikel 12 OLW.
Bij brief van 23 mei 2023 hebben de Litouwse autoriteiten vermeld dat
in hoger beroep het vonnis in eerste aanleg is beoordeeld. Het door de raadsman ingestelde appel is afgewezen waarbij de zaak ten gronde is behandeld. Uit het bij de brief gevoegde d) formulier inzake de procedure in hoger beroep blijkt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces in hoger beroep, maar dat de opgeëiste persoon op 11 februari 2020 in persoon is geïnformeerd over het tijdstip en de datum van de zitting. Daarnaast blijkt uit de brief dat de opgeëiste persoon, terwijl hij op de hoogte was van het hoger beroep, door een door hem gemachtigd advocaat is vertegenwoordigd.
De rechtbank gaat - behoudens uitzonderingen - op grond van het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van deze informatie. Door de verdediging zijn hier vraagtekens bij gezet, maar er zijn – mede gelet op het vertrouwensbeginsel – onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat aan de verstrekte informatie moet worden getwijfeld en daarom nadere informatie moet worden opgevraagd. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om Litouwse procestukken te laten vertalen.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de situatie als bedoeld in artikel 12 onder a en b OLW zich voordoet en dat derhalve de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het strafbare feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna:
Handvest).
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft gesteld dat sprake is van een voltooide schending van artikel 4 Handvest en daarom de overlevering dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon heeft van 2017 tot en met 25 juli 2018 vastgezeten in de detentie-instelling van Pravieniskiu waar hij is mishandeld door drie medegedetineerden.
Uit het Litouwse strafdossier blijkt dat aan hem de volgende verwondingen zijn toegebracht: een hematoom rond het linkeroog, 4 wonden linker onderarm, een kruiswond van 1,5 cm aan hand en handpalm. In 2019 heeft de rechtbank een algemeen gevaar met betrekking tot de detentieomstandigheden in Litouwen vastgesteld vanwege een rapport van
the Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: het CPT) dat is uitgebracht naar aanleiding van het bezoek van het CPT aan detentie-instellingen in Litouwen in 2018 waaronder de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon heeft verbleven. Mede op basis van het Litouwse strafdossier vormt de mogelijke overlevering van de opgeëiste persoon een reëel gevaar van schending van artikel 4 Handvest. Ten slotte verzoekt de raadsvrouw om in het geval de rechtbank besluit dat de overlevering kan worden toegestaan, de behandeling van de zaak aan te houden alle noodzakelijke aanvullende gegevens op te vragen met betrekking tot de omstandigheden waaronder opgeëiste persoon naar verwachting zal worden gedetineerd en hoe hij in zijn concrete geval zal worden beschermd tegen ‘
inter-prisoner violence, intimidation and exploitation’.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de rechtbank geen algemeen gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentiecentra heeft aangenomen. Bovendien heeft de verdediging geen feiten of omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat dat gevaar wel bestaat ten aanzien van de opgeëiste persoon.
Het oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 2 juni 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat niet langer een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest ten aanzien van gedetineerden in Litouwse gevangenissen. [5]
Evenmin zijn er nu objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens voorhanden, op grond waarvan kan worden aangenomen dat personen die na hun overlevering aan Litouwen worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld.
De detentieomstandigheden in Litouwen staan dan ook niet in de weg aan overlevering. Voor het stellen van nadere vragen hierover, ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Kaunas Regional Court(Litouwen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J. G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.