ECLI:NL:RBAMS:2023:7286

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
13/028421-23 (was 13/751503-18)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW en bevel tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland

Op 24 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 24 januari 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1991, is in Nederland verblijvend en heeft een straf van 1 jaar en 8 maanden opgelegd gekregen, waarvan nog 1 jaar, 4 maanden en 16 dagen resteert. De rechtbank heeft eerder, in een tussenuitspraak van 30 november 2018, geoordeeld dat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland verblijft en dat de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) kan worden geweigerd. Tijdens de zitting op 19 oktober 2023 is het onderzoek hervat, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing is verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan worden bevolen. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met een bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/028421-23 (was: 13/751503-18)
Datum uitspraak: 24 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 11 juli 2018 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 januari 2018 door
the Circuit Court in Gliwice 5th Criminal Division in Rybnik(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboort] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 16 november 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 november 2018. De behandeling heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat de uitspraak op 30 november 2018 zal worden gedaan. Zij heeft tevens de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd. [2]
Tussenuitspraak 30 november 2018
Bij tussenuitspraak van 30 november 2018 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te vragen of ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij zijn recht van verblijf in Nederland verliest.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd.
Zitting 19 oktober 2023
De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare zitting van 19 oktober 2023 met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing van 30 november 2018. De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding
.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een:
  • vonnis van
  • arrest van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur 1 jaar en 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 4 maanden en 16 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [4]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In de tussenuitspraak van 30 november 2018 heeft de rechtbank al geoordeeld dat het arrest in hoger beroep van
the Circuit Court of Gliwicevan 30 mei 2011 is gewezen terwijl de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 sub b OLW zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing op dit arrest. Dit oordeel wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd. [5]

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

5.1
Inleiding
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
5.2
Tussenuitspraak 30 november 2018
In de tussenuitspraak van 30 november 2018 heeft de rechtbank al geoordeeld dat de opgeëiste persoon heeft aangetoond ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland te hebben verbleven en daarmee duurzaam verblijfsrecht te hebben verworven. Daarbij heeft de rechtbank geconcludeerd dat ook is voldaan aan het zogenoemde rechtsmacht vereiste. Dit oordeel wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd. [6]
Niet gebleken is dat de opgeëiste persoon nadien het duurzaam verblijfsrecht heeft verloren.
5.3
Het advies van de IND
De laatste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de verklaring van de IND van 14 november 2018 volgt dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon eindigt. In zijn verklaring van 12 september 2023 heeft de IND de voornoemde verklaring bevestigd.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
Dit betekent dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en taalkundige banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd en wordt de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland bevolen.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gliwice 5th Criminal Divisionin Rybnik (Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. L. Sanders en mr. H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste, derde en vierde lid (oud), OLW.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.