Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
the Circuit Court in Gliwice 5th Criminal Division based in Rybnik(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
the District Court of Racibórzvan 3 februari 2011 met kenmerk no. II K 1344/10, bekrachtigd door de uitspraak in hoger beroep van
the Circuit Court of Gliwice based in Rybnikvan 30 mei 2011 met kenmerk no. V Ka 249/11.
4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
the Circuit Court of Gliwice based in Rybnikvan 30 mei 2011 met kenmerk no. V Ka 249/11.
the Circuit Court of Gliwice based in Rybnikvan 30 mei 2011 is gewezen terwijl de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 sub b OLW zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing op dit vonnis.
5.Artikel 6, vijfde lid, van de OLW, gelijkstelling met een Nederlander
- een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt gelijkgesteld met een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger;
- een duurzaam verblijfsrecht niet hoeft te worden aangetoond middels overlegging van een verblijfsdocument, dit kan ook door aan te tonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Daarnaast strekt het rechtmatig verblijf zich uit over familieleden van een burger van de Unie die aan de hiervoor genoemde voorwaarden voldoet. Als familielid geldt ook de ongehuwde partner van een burger van de Unie die - kort gezegd – met hem of haar een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de jaren 2013, 2014, 2015 en 2017 genoegzaam is aangetoond dat de opgeëiste persoon reële en daadwerkelijke arbeid in Nederland heeft verricht. De rechtbank heeft in dit verband aansluiting gezocht bij het door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gehanteerde beleid (hoofdstuk B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000). De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in de voornoemde jaren meer dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm heeft verdiend.
Dit geldt niet ten aanzien van het jaar 2016. Met betrekking tot dit jaar is echter genoegzaam aangetoond dat de opgeëiste persoon een duurzame relatie had met zijn vriendin en dat zij in dat jaar - als werknemer - aan alle voorwaarden voor het hebben van rechtmatig verblijf voldeed.