ECLI:NL:RBAMS:2023:7284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
22/3430
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een bedrijfsparkeervergunning en de ontvankelijkheid van het bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bedrijf uit Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bedrijfsparkeervergunning, die per 1 november 2022 was ingetrokken met een primair besluit van 2 december 2021. Het college verklaarde eiseres echter niet-ontvankelijk in haar bezwaar, omdat dit niet tijdig zou zijn ingediend. Eiseres stelde dat zij het bezwaarschrift op tijd had ingediend, namelijk op 14 januari 2022, en dat het college dit pas op 18 januari 2022 had ontvangen. De rechtbank heeft de zaak op 19 oktober 2023 behandeld en geconcludeerd dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van het primaire besluit niet kon worden vastgesteld, waardoor de termijn voor het indienen van het bezwaar niet was aangevangen. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het bezwaarschrift, dat binnen een week na afloop van de termijn was ontvangen, tijdig was ingediend. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigden: mr. N.L. Bol en mr. S. Levelt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder, hierna: het college
(gemachtigde: mr. D.R. de Vries).

Inleiding

1.1.
Het college heeft met het primaire besluit van 2 december 2021 de bedrijfsparkeervergunning ingetrokken per 1 november 2022.
1.2.
Met het bestreden besluit van 1 juni 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het college eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat niet tijdig bezwaar is ingesteld tegen het primaire besluit.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [betrokkene] namens eiseres, de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2.
2.1.
De rechtbank beoordeelt de vraag of het college het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard met de overweging dat niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunten partijen
3.
3.1.
In de eerste plaats stelt eiseres dat het bezwaarschrift op tijd is ingediend. Ervan uitgaand dat de bezwaartermijn ging lopen op de datum van het primaire besluit, te weten 2 december 2021, was de laatste dag om het bezwaarschrift in te dienen op 14 januari 2022. Dat is de dag dat eiseres stelt het bezwaarschrift bij de post te hebben aangeboden. Volgens eiseres is het bezwaarschrift vervolgens op tijd, namelijk op 18 januari 2022 en dus binnen een week na afloop van de bezwaartermijn, ontvangen door het college. Eiseres wijst in dat kader op artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.2.
Voor het geval dat de rechtbank aanneemt dat eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt, beroept zij zich op verschoonbare termijnoverschrijding. [betrokkene] is de gebruiker van de parkeervergunning. Hij voert aan dat hij het primaire besluit pas vlak voor de kerst onder ogen heeft gekregen. Het college heeft het primaire besluit namelijk naar het bedrijfsadres gestuurd, maar vanwege de coronapandemie was het kantoor gesloten en werkten de medewerkers van eiseres thuis. Hierdoor was er niemand op het bedrijfsadres aanwezig om de post te openen. Verder speelden volgens [betrokkene] de volgende omstandigheden een rol bij het te laat indienen van het bezwaarschrift. Door de coronapandemie ging het financieel slecht met eiseres en had [betrokkene] veel aan zijn hoofd. Daarom heeft hij het primaire besluit van het college laten liggen tot na de feestdagen. Op dat moment was [betrokkene] voor vakantie in Frankrijk. Bij terugkomst, is zijn zoon op 13 januari 2022 positief getest op corona en moest [betrokkene] met het hele gezin in quarantaine. Toch heeft [betrokkene] zijn quarantaine doorbroken om het bezwaarschrift te posten op 14 januari 2022.
3.3.
Het college stelt zich op het standpunt dat het primaire besluit op 2 december 2021 is genomen en aangetekend is verzonden naar het bedrijfsadres van eiseres. De bezwaartermijn verliep volgens het college op 13 januari 2022. Het college verklaart dat hij het bezwaarschrift vijf dagen te laat heeft ontvangen, namelijk op 18 januari 2022. Dit was niet binnen de bezwaartermijn. Dat [betrokkene] ziek was, is voor het college geen reden om verschoonbare termijnoverschrijding aan te nemen. Ook in zo’n geval blijft het volgens het college de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om bijvoorbeeld een derde in te schakelen om het bezwaarschrift op tijd in te dienen. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er uitzonderlijke omstandigheden speelden die het inschakelen van een derde onmogelijk maakten. Het college concludeert dan ook dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Heeft eiseres het bezwaarschrift te laat ingediend?
4.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Volgens artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbende zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. De bezwaartermijn gaat lopen de dag na verzending, ongeacht of komt vast te staan dat het besluit de geadresseerde heeft bereikt. De postadministratie van het bestuursorgaan kan als bewijs gelden voor de bekendmaking van het besluit. Het is aan het college om de verzending aannemelijk te maken. [1]
4.2.
Ook al heeft de rechtbank daarom gevraagd, het college heeft geen bewijs geleverd waaruit kan worden afgeleid dat het primaire besluit op 2 december 2021 is toegezonden aan eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is de bekendmaking van het primaire besluit met dagtekening 2 december 2021 dan ook niet vast te stellen. Omdat de bekendmaking niet is vast te stellen, is niet aangetoond wanneer de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen dat besluit is aangevangen en geëindigd. Alleen al om die reden heeft het college het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en slaagt het beroep van eiseres.
4.3.
Bovendien doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank de situatie voor zoals bedoeld in artikel 6:9, tweede lid van de Awb, waarover hieronder meer.
Heeft het college het bezwaarschrift te laat ontvangen?
5.
5.1.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als een bezwaarschrift per post is verzonden, is het tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
5.2.
Ook al zou de rechtbank uitgaan van bekendmaking van het primaire besluit op 2 december 2021, dan zou de bezwaartermijn zijn aangevangen op 3 december 2021 en zijn geëindigd op 14 januari 2022. Eiseres heeft op 14 januari 2022 het bezwaarschrift ter post aangeboden aan PostNL. Ter onderbouwing van de verzending heeft eiseres – na verzoek daartoe van het college na ontvangst van het bezwaarschrift – het verzendbewijs van PostNL overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres aangetoond dat zij het bezwaarschrift ter post heeft bezorgd op 14 januari 2022. Dit is ook niet betwist door het college en dit was al bekend bij het college voordat het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Dat het college het bezwaarschrift op 18 januari 2022 heeft ontvangen, staat voor beide partijen vast. Dit is binnen een week na afloop van de bezwaartermijn. Nu wordt aangenomen dat het bezwaarschrift op de laatste dag voor het verlopen de termijn per post naar het college is verstuurd en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen door het college, is het bezwaarschrift naar het oordeel van de rechtbank tijdig ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ook om die reden het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Zoals op de zitting is besproken, staat er op 23 januari 2024 bij deze rechtbank een meervoudige kamer (MK) zitting gepland over de intrekking van parkeervergunningen na invoering van een nulplafond. Omdat de inhoud van de zaak van eiseres mogelijk raakt aan die materie, kan die uitspraak van belang zijn en heeft het college verzocht die uitspraak te kunnen meenemen in een eventueel nieuw te nemen besluit. De rechtbank geeft het college daarom zes weken na de dag van verzending van de MK-uitspraak om in de zaak van eiseres een nieuw, inhoudelijk besluit te nemen.
6.2.
Door de gedane toezegging van het college tijdens de zitting gaat de rechtbank ervan uit dat de schorsende werking blijft doorlopen totdat verweerder een nieuw besluit heeft genomen. Eiseres kan dus tot die tijd nog gebruik blijven maken van de bedrijfsparkeervergunning.
6.3.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De rechtbank begroot deze vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 1.674,- (1 punt omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en 1 punt omdat eiseres en haar gemachtigde aan de zitting hebben deelgenomen). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak van de op 23 januari 2024 geplande meervoudige kamer zitting een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Kuppens, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 november 2023, ECLI:NL:RVS:2020:2683.