ECLI:NL:RBAMS:2023:728

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
13/292881-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en dubbele strafbaarheid

Op 2 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 19 januari 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, de zaak vertegenwoordigde. De opgeëiste persoon, geboren in Iran, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager. De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden in Hongarije geen belemmering vormen voor de overlevering, ondanks de zorgen van de raadsvrouw over mogelijke onmenselijke behandeling. De rechtbank oordeelde dat er geen algemeen gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie kon worden vastgesteld, omdat er geen objectieve gegevens waren die dit zouden ondersteunen.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de raadsvrouw over de dubbele strafbaarheid beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn, met uitzondering van het feit van het niet betalen van kinderalimentatie, waarvoor geen dubbele strafbaarheid geldt. De rechtbank heeft besloten om de overlevering toe te staan, ondanks de bezwaren van de raadsvrouw, en heeft de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing verklaard. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de feiten zoals omschreven in het EAB, en heeft daarbij de relevante wetsartikelen in acht genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/292881-22
RK nummer: 22/4942
Datum uitspraak: 2 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 29 november 2022 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 21 oktober 2022 door
the District Court Debrecen(Hongarije) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 januari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Iraanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
national arrest warrantvan 29 september 2022, uitgevaardigd door
the Criminal Department of the Hajdú-Bihar County Police Headquarters, goedgekeurd door
the Hajdú-Bihar County Chief Prosecution Officeop 17 oktober 2022.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Hongaars recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst een deel van de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, met uitzondering van het feit dat ziet op het niet betalen van kinderalimentatie.
De feiten die ook naar Nederlands recht strafbaar zijn leveren op:
belaging
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd
Met de raadsvrouw stelt de rechtbank vast dat geen sprake is van dubbele strafbaarheid ten aanzien van het niet betalen van kinderalimentatie. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021. [4] In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet betalen van kinderalimentatie naar Nederlands recht geen strafbaar feit oplevert, omdat uit het in die zaak voorliggende EAB niet volgde dat het kind door het niet betalen van de alimentatie in een hulpbehoevende situatie terecht was gekomen. Hetzelfde geldt in deze zaak.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering ten aanzien van dit feit moet worden geweigerd vanwege het ontbreken van de dubbele strafbaarheid. De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd om de overlevering ten aanzien van dit feit niet te weigeren, nu er geen aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtsorde, het gaat om een Hongaars slachtoffer en een Hongaars vonnis waarbij de verplichting tot betaling van alimentatie is opgelegd. Daarnaast kan de overlevering voor de overige in het EAB genoemde feiten wel worden toegestaan, aldus de officier van justitie.
De rechtbank ziet, gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten, af van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 11 OLW geen gevolg dient te worden gegeven aan het EAB, nu specifiek voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) in Hongaarse detentie-instellingen. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de familie van de Hongaarse aangeefster in de zaak tegen de opgeëiste persoon de macht en middelen heeft om hem tijdens zijn detentie in Hongarije iets aan te doen. De opgeëiste persoon stelt dat hij eerder in opdracht van de familie van aangeefster (zijn ex-vrouw) is ontvoerd en dat de Hongaarse justitie niets met die zaak heeft gedaan vanwege de invloed die de familie van aangeefster heeft.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering in de weg staat, nu niet is aangetoond dat in Hongaarse detentie-instellingen een algemeen gevaar bestaat van schending van artikel 4 Handvest.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat, alvorens een individueel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling kan worden aangenomen, een algemeen gevaar van een schending van dit recht moet worden vastgesteld. [5] De werkwijze voor het vaststellen van een dergelijk algemeen gevaar is als volgt:
“Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.” [6]
Nu de rechtbank niet beschikt over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waaruit volgt dat aan gedetineerden in Hongarije onvoldoende veiligheid/bescherming tegen derden wordt geboden door de Hongaarse autoriteiten, kan de rechtbank geen algemeen gevaar van schending van artikel 4 Handvest vaststellen. Gelet daarop komt de rechtbank ook niet toe aan een beoordeling van het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon van een dergelijke schending.
Het verweer slaagt niet.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het EAB ziet op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd, nu een deel van de gestelde bedreigingen zou zijn geuit vanuit Nederland, waarbij volgens het EAB tevens gebruik is gemaakt van een Nederlands telefoonnummer. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering ten aanzien van die feiten weigeren. [7]
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van toepassing van deze weigeringsgrond en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van een goede rechtsbedeling vergt dat vervolging in Hongarije plaatsvindt. Het onderzoek is in Hongarije aangevangen, het bewijs bevindt zich daar, het slachtoffer is Hongaars en Hongarije heeft met het uitvaardigen van het EAB de wens geuit om vervolging in te stellen. Daarnaast is het Nederlandse openbaar ministerie niet voornemens om vervolging in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank ziet, gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten, af van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 13 OLW.

7.Feitelijke overlevering: artikel 35, derde lid, OLW

De raadsvrouw heeft de officier van justitie in overweging gegeven om de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid, OLW uit te stellen, nu sprake is van ernstige humanitaire redenen die aan de feitelijke overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon is Iraniër en Hongarije heeft eerder geprobeerd om hem uit te zetten naar Iran. Het risico bestaat dat Hongarije dit nogmaals zal proberen, hetgeen gelet op de huidige situatie in Iran en de geloofsovertuiging van de opgeëiste persoon voor hem een ernstig veiligheidsrisico met zich brengt.
De rechtbank overweegt dat de vraag of ernstige humanitaire redenen aan feitelijke overlevering in de weg staan eerst aan de orde komt nadat de rechtbank over de toelaatbaarheid van de overlevering heeft beslist. In het kader van deze procedure kan de rechtbank daarom niet ingaan op de argumenten die in dit verband zijn aangevoerd.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 285b en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court Debrecen(Hongarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C‑404/15 en C‑659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C‑404/15 en C‑659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, rechtsoverweging 89.
7.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.