ECLI:NL:RBAMS:2023:7270

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
13/242893-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van tenuitvoerlegging van een Noorse gevangenisstraf in Nederland

Op 15 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een in Noorwegen opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank verleent verlof voor de tenuitvoerlegging in Nederland van een gevangenisstraf van 11 jaar en 2 maanden, opgelegd door de Rechtbank in Oslo op 18 februari 2021. De officier van justitie had verzocht om de gevangenisstraf te reduceren naar 6 jaar, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank oordeelt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is in deze procedure, aangezien het gaat om de omzetting van een buitenlandse straf en niet om een nieuwe veroordeling. De veroordeelde, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft eerder in een Zweedse zaak een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden ondergaan voor vergelijkbare feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de rol van de veroordeelde als koerier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen eerdere veroordelingen had op het gebied van verdovende middelen en dat de Noorse rechter rekening heeft gehouden met de Zweedse veroordeling bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft ook de lange periode in overweging genomen die is verstreken voordat de vordering tot tenuitvoerlegging werd ingediend, wat in het voordeel van de veroordeelde heeft gewerkt. De rechtbank heeft de vordering tot gevangenneming afgewezen, omdat er geen vluchtgevaar was en de veroordeelde bezig was zijn leven weer op te bouwen in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

parketnummer: 13/242893-23
Datum uitspraak: 15 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering op grond van artikel 18 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 september 2023 en strekt onder meer tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een rechterlijke beslissing van de Rechtbank in Oslo (Noorwegen) van
18 februari 2021. Deze rechterlijke beslissing houdt onder meer in de veroordeling tot de
vrijheidsbenemende straf van elf jaar en twee maanden van:
[veroordeelde] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
verder te noemen: veroordeelde.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 november 2023. Daarbij zijn de veroordeelde, zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat in Amsterdam, en de officier van justitie, van mr. K. van der Schaft, gehoord.

2.Identiteit veroordeelde

Veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd, juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Toelaatbaarheid

De Noorse autoriteiten hebben de overdracht en tenuitvoerlegging verzocht van de rechterlijke beslissing van de Rechtbank in Oslo van 18 februari 2021.
Bij uitspraak van 30 oktober 2020 heeft de rechtbank de overlevering van veroordeelde aan Noorwegen toegestaan voor de berechting in de zaak die heeft geleid tot de hiervoor genoemde rechterlijke beslissing en strafoplegging. De veroordeelde is vervolgens op 19 november 2020 voorlopig ter beschikking gesteld aan Noorwegen. In Nederland is geen sprake geweest van overleveringsdetentie in deze zaak, omdat veroordeelde ten tijde van de overleveringsprocedure in Nederland in een andere zaak gedetineerd was. Het betrof de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf die hem in een Zweedse strafzaak was opgelegd.
Veroordeelde is 130 dagen in Noorwegen gedetineerd geweest in de Noorse strafzaak. Hij heeft 111 dagen in voorarrest doorgebracht en 19 dagen van zijn straf uitgezeten. Op 28 maart 2021 is hij naar Nederland overgebracht op grond van het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen van 28 mei 1970 (Trb. 1971, 137; 1972, 15; 1987, 162). Na aankomst in Nederland is hij – wederom – gedetineerd in de Zweedse zaak. Na het ondergaan van de gevangenisstraf in die zaak is veroordeelde in augustus 2022 voorwaardelijk in vrijheid gesteld en tot op heden in vrijheid gebleven.
Veroordeelde heeft de Nederlandse nationaliteit.
De Noorse rechterlijke beslissing voornoemd is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar.
De rechtbank constateert dat de rechterlijke beslissing waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd is gewezen ten aanzien van feiten die naar Noors recht strafbaar zijn. Deze feiten zijn naar Nederlands recht als een zelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar.
De feiten worden naar Nederlands recht gekwalificeerd als:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
Veroordeelde zou naar Nederlands recht ook strafbaar zijn geweest.
De tenuitvoerlegging van het hiervoor vermelde vonnis dient toelaatbaar te worden verklaard nu is bevonden dat aan alle daarvoor in het toepasselijk verdrag en de wet gestelde vereisten is voldaan. Het verlof tot de tenuitvoerlegging van dit vonnis zal op na te melden wijze worden verleend.

4.Motivering van de strafoplegging

Inleiding
In het vonnis van de Rechtbank in Oslo van 18 februari 2021 is het volgende over de bewezenverklaring vermeld:
“De rechtbank acht om reden van bovenstaande bewezen, dat de aangeklaagden beiden objectief gezien zich hebben gedragen zoals in punt b) van de tenlastelegging, d.w.z. dat zij op zondag 30 september 2018 ca. 57,6 kg amfetamine, 4 kg heroïne, ca. 10,3 kg cocaïne, 981 gram MDMA en ca. 48 kg hasjiesj invoerden vanuit Nederland naar Noorwegen. Zij vervoerden de drugs met een in Nederland geregistreerde vrachtwagencombinatie en passeerden de grensovergang bij [plaats] om 01.43 uur, met [medeveroordeelde] als chauffeur en [veroordeelde] als passagier. Zij overhandigden de drugs dezelfde nacht/ochtend aan diverse ontvangers in Oslo, en de leveringen verliepen zoals hierboven beschreven.”
en:
“De rechtbank is na een complete afweging van de bewijzen niet in twijfel daarover, dat [veroordeelde] weet had van de drugs die hij zuiver feitelijk hielp in te voeren – zowel wat betreft soort als hoeveelheid – en dat hij in ieder handelde met een waarschijnlijkheidsopzet overeenkomstig de strafwet & 22 b.”
Verder is over de proceshouding van veroordeelde in het vonnis het volgende vermeld:
“ [veroordeelde] heeft schuld ontkend omdat hij, volgens zijn verklaring, zich er
absoluut niet bewust van was dat er drugs in de lading verkeerde.”
Bij de strafmotivering is in het vonnis op de volgende wijze rekening gehouden met een veroordeling door de Zweedse rechter:
“De officier heeft voorts aangevoerd dat rekening gehouden dient te worden met het vonnis van de rechtbank van Malmö/ Malmö tingsrätt van 24 mei 2019, waarbij [veroordeelde] werd veroordeeld tot gevangenis gedurende 5 jaar en 6 maanden voor vergelijkbare feiten als in onze zaak, en die werden begaan in de tijd na het feit van punt b). Dit is weliswaar een buitenlands vonnis, maar de regels voor een samengesteld vonnis volgens de strafwet § 82 moeten niettemin, volgens de aanklager, tot analoge toepassing komen. Hij heeft erop gewezen dat de zaken «vrijwel dezelfde samenhang» vertonen en in de praktijk «deel uitmaken van hetzelfde onderzoek».
De rechtbank is het ermee eens dat de strafwet § 82 aangaande samengesteld vonnis toegepast dient te worden, zoals door aangevoerd door de officier. Uit § 82 tweede lid, tweede zin, volgt dan dat «rekening gehouden moet worden met wat een passende straf zou zijn bij een gelijktijdige veroordeling, en de totale straf moet niet strenger zijn dan als voor alle feiten tegelijk vonnis gewezen zou worden».”
De Noorse autoriteit heeft de volgende informatie verstrekt over de regeling van vervroegde invrijheidstelling in Noorwegen:
Chapter 3. Sentences of imprisonment, preventive detention and special criminal sanctions
Section 42. Release from a prison sentence
The Norwegian Correctional Service may release a convicted person on probation when the said person has served two-thirds of the sentence and not less than 60 days, including any period spent remanded in custody. If release on probation entails that the period of the sentence remaining is less than 14 days, the convicted person may only be released on probation if there are compelling reasons for doing so. A convicted person who has been sentenced abroad to imprisonment for a term exceeding 30 years, and who is transferred to Norway to serve the sentence, may be released on probation after serving a term of not less than 20 years’ imprisonment.
The Norwegian Correctional Service may decide that a convicted person who is no longer in prison, but who fulfils the conditions for release on probation pursuant to paragraph one, shall be released on probation without being recommitted to prison.
If half the sentence of imprisonment and not less than 60 days in prison has been served, including any period spent remanded in custody, the Norwegian Correctional Service may release a convicted person on probation if there are special reasons for doing so.
If there are special reasons for doing so, the Norwegian Correctional Service may release a convicted person a short time before he or she was otherwise scheduled to be released.
The Norwegian Correctional Service shall not decide to release a convicted person on probation if, after an overall assessment, the circumstances make such a release inadvisable. The Norwegian Correctional Service shall assign particular importance to the convicted person’s conduct while serving the sentence, and to whether there is reason to assume that the convicted person will commit new criminal acts during the probationary period.
If it is of importance for an aggrieved person in criminal proceedings or for his or her surviving relatives to be informed of the date of release, the Norwegian Correctional Service shall notify the aggrieved person or his or her surviving relatives in advance. Notice can also be given if the released person changes place of residence during the parole period and it is important to the aggrieved person or his or her surviving relatives to be aware of the change.
Notice pursuant to this section must also include information about conditions set pursuant to section 43, paragraph two (d) and (e) if these conditions directly apply to the aggrieved person in criminal proceedings or his or her surviving relatives.
The probationary period shall expire on the date the sentence of imprisonment would have been served in its entirety.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat in plaats van de buitenlandse sanctie wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in Noorwegen in voorlopige hechtenis én ter executie van de hem opgelegde vrijheidsstraf heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafmaat als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar genomen. Dat is de straf die de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor de rechtbanken en gerechtshoven volgens de officier van justitie vermelden bij invoer van 70 kilogram harddrugs. Veroordeelde heeft samen met in ieder geval een ander tijdens zijn werk als vrachtwagenchauffeur ongeveer die hoeveelheid, verpakt in verschillende dozen tussen de rest van de lading, in Noorwegen ingevoerd.
De officier van justitie heeft vervolgens deze straf met twee jaar gematigd vanwege het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). In het Noorse vonnis is namelijk rekening gehouden met een aan veroordeelde bij een Zweeds vonnis van 24 mei 2019 opgelegde gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden op een wijze die vergelijkbaar is met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Vanwege het tijdsverloop in de Noorse strafzaak heeft de officier van justitie de straf met nog een jaar gematigd.
De officier van justitie heeft de straf ten slotte nog met een jaar gematigd in verband met het vonnis in de zaak van de medeveroordeelde. De medeveroordeelde heeft strafkorting gekregen omdat hij de feiten gedeeltelijk bekend heeft. Verder is in zijn zaak minder bewezen verklaard doordat hij een alternatief scenario naar voren heeft gebracht. De medeveroordeelde heeft een gevangenisstraf van zes jaar gekregen. Gelet op de vergelijkbare rollen van veroordeelde en de medeveroordeelde (die beiden in de vrachtwagen zaten die van Nederland naar Noorwegen reed) is de gevangenisstraf van elf jaar en twee maanden die aan veroordeelde is opgelegd in verhouding te hoog, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht veroordeelde een gevangenisstraf van vier jaar op te leggen. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
(I) Veroordeelde moet als
first offenderworden aangemerkt. Ten tijde van de invoer van de drugs in Noorwegen, op 30 september 2018, had hij geen veroordelingen op het gebied van verdovende middelen op zijn strafblad staan.
(II) Het bepaalde in artikel 63 Sr is van toepassing gelet op de Zweedse veroordeling van 24 mei 2019 voor een soortgelijk feit dat ruim twee maanden later (op 5 december 2018) is gepleegd.
(III) Ook is in de Noorse strafzaak sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
(IV) Verder had de veroordeelde slechts een koeriersrol bij de invoer van de drugs. Met de inhoud van de dozen was hij niet bekend.
(V) Uitgaande van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie – waarbij sprake is van een
first offenderen een rol als koerier – zou sprake zijn van een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden voor de invoer van de harddrugs en een gevangenisstraf van twaalf tot zestien maanden voor de invoer van de softdrugs.
(VI) In de op te leggen straf moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde die inmiddels 66 jaar oud is, getrouwd is en zijn leven opnieuw is begonnen na het ondergaan van de lange gevangenisstraf die hem in Zweden is opgelegd. Daarvan werd het laatste gedeelte in Nederland uitgezeten. In augustus 2022 is hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Het ondergaan van detentie in Noorwegen is veroordeelde zeer zwaar gevallen. Het afgelopen jaar heeft veroordeelde er alles aan gedaan om zijn leven weer vorm te geven en hetgeen hem overkomen is te verwerken.
(VII) Ten slotte heeft de raadsvrouw jurisprudentie aangehaald met straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de omzetting naar een Nederlandse straf om te beginnen rekening met de in Noorwegen opgelegde straf en hoogte daarvan.
Bij de vaststelling van de duur van de straf neemt de rechtbank verder het volgende in overweging. De Nederlandse overheid waarschuwt regelmatig en nadrukkelijk dat aan het plegen van strafbare feiten in het buitenland, en met name op het gebied van verdovende middelen, grote risico's zijn verbonden. Dit gezien de veelal aanzienlijk hogere straffen die daar voor dit soort feiten worden opgelegd. Door zich in Noorwegen aan voornoemde delicten schuldig te maken, heeft veroordeelde het risico genomen daarvoor zwaarder te worden gestraft dan in Nederland. Dit risico is voor zijn rekening.
Strafmodaliteit & duur
De rechtbank is van oordeel dat bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de bepaling van de duur daarvan, uit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andersoortige of lagere straf dan een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur, nu het, gezien de bewezenverklaring, gaat om (verlengde) invoer van grote hoeveelheden harddrugs en softdrugs. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, zoals vastgesteld in het Noorse vonnis.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor de rechtbanken en gerechtshoven en de richtlijnen strafvordering van het Openbaar Ministerie, zoals die zijn aangehaald door de officier van justitie en de raadsvrouw. Daarbij gaat de rechtbank uit van de rol van veroordeelde van koerier. Daarvoor noemen de richtlijnen aanzienlijk lagere straffen dan voor een organiserende rol bij een drugstransport.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat veroordeelde op het moment van het plegen van de misdrijven niet eerder voor soortgelijke delicten als bovenstaande was veroordeeld. Er is dus geen sprake van strafverzwarende recidive.
De rechtbank heeft verder meegewogen dat het lang heeft geduurd totdat de officier van justitie de vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van de Rechtbank in Oslo (Noorwegen) van 18 februari 2021 heeft ingediend. De Noorse autoriteiten hebben bij brief van 1 juni 2021 aan de Nederlandse autoriteiten het verzoek gedaan de straf over te nemen. Pas op 22 september 2023 is de vordering ingediend. Alhoewel de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, niet is overschreden omdat als startmoment voor die termijn wordt uitgegaan van de datum van betekening van voornoemde vordering (september 2023), [1] is de rechtbank – met de raadsvrouw en de officier van justitie – van oordeel dat de niet voortvarende afhandeling van het WOTS-verzoek ten gunste van de veroordeelde moet worden meegewogen. Veroordeelde heeft immers in die periode de gevangenisstraf in de Zweedse strafzaak ondergaan en is vervolgens op 3 augustus 2022 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Hij heeft daarna zijn leven weer getracht op te pakken. Het zo lang wachten met het indienen van de vordering is dus niet aan veroordeelde te wijten. Dat hij nu
nadeze periode de in Noorwegen opgelegde gevangenisstraf moet ondergaan, weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee.
De rechtbank stelt vast dat artikel 63 Sr niet van toepassing is in de onderhavige procedure nu zij niet komt tot een “schuldigverklaring aan een misdrijf of overtreding” in de zin van die bepaling, maar tot een omzetting van de Noorse naar een Nederlandse straf. [2] De Noorse rechter hield in de strafoplegging
welrekening met de veroordeling door de Zweedse rechter. Die veroordeling ziet op soortgelijke strafbare feiten die zijn gepleegd door veroordeelde ruim twee maanden
nahet plegen van de strafbare feiten in de Noorse zaak. Het ging daarbij om invoer van drugs in Zweden. De Noorse rechter heeft het Zweedse vonnis in strafmatigende zin meegewogen. Met dit gegeven zal de rechtbank, bij het bepalen van een passend en geboden straf, dan ook rekening houden.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaar, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend. De straf is aanzienlijk lager dan de in Noorwegen opgelegde straf vanwege de omstandigheden die hierboven zijn opgesomd. De rechtbank merkt hierbij op dat de Noorse rechter geen rekening heeft kunnen houden met de omstandigheid dat veroordeelde in 2022 is vrijgelaten en het vervolgens geruime tijd heeft geduurd voordat een vordering tot omzetting van de Noorse straf werd gedaan.

5.Vordering gevangenneming afgewezen

De officier van justitie heeft de gevangenneming van veroordeelde gevorderd.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen en veroordeelde in de gelegenheid te stellen zichzelf te melden voor het ondergaan van de gevangenisstraf na een oproep daartoe. Hierbij heeft de raadsvrouw opgemerkt in overleg met de uitvoeringsinstantie te willen treden over de tenuitvoerlegging van de straf dan wel een gratieverzoek te willen indienen. Mocht de rechtbank hierin niet meegaan, dan verzoekt de raadsvrouw subsidiair schorsing van de gevangenneming.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen afwijzing van de vordering en schorsing van de gevangenneming. Gelet op de internationale samenwerking moet de straf ten uitvoer worden gelegd. De veroordeelde in vrijheid laten om de beslissing op een gratieverzoek af te wachten, is hiermee in strijd.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af. Sinds de terugkeer van veroordeelde in Nederland vanuit Noorwegen, is een lange periode verstreken. De veroordeelde was een groot gedeelte van die periode (van augustus 2022 tot heden) op vrije voeten. Niet is gebleken van enig vluchtgevaar. Sterker, de veroordeelde is sindsdien juist bezig zijn leven hier in Nederland weer op te bouwen met zijn partner en met behulp van het buurtteam. De gevangenneming kan achterwege blijven.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 3, 20, 27, 28, 29, 30, en 31 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen;
de artikelen 2, 3, 4, 15, 16, 18 , 37, 38, 39, 40, 42 en 44 van het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen van 28 mei 1970. (Trb. 1971, 137; 1972, 15; 1987, 162)

7.Beslissing

VERKLAART TOELAATBAARde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Rechtbank in Oslo (Noorwegen) van 18 februari 2021 opgelegde gevangenisstraf en verleent daartoe verlof.
LEGT OPeen
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaar.
BEVEELTdat de tijd welke
[veroordeelde]voornoemd in Noorwegen in
voorlopige hechtenis alsmede ter executie van de hem opgelegde vrijheidsstraf heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf in zijn geheel in mindering zal worden gebracht.
WIJST AFde vordering tot gevangenneming.
Aldus gewezen door:
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2023.

Voetnoten

1.HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:716.
2.HR 27 maart 1990,