ECLI:NL:RBAMS:2023:7223

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
13.177468-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor detentieomstandigheden

Op 14 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven op 15 juli 2023. De zaak werd behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW) en betrof de vordering van de officier van justitie tot in behandeling nemen van het EAB, dat betrekking had op strafbare feiten die in België zijn gepleegd. De opgeëiste persoon, geboren in 1993, werd bijgestaan door zijn raadsman en heeft verklaard de Nederlandse nationaliteit te bezitten. Tijdens de zittingen op 17 en 31 oktober 2023 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en werd de grondslag van het EAB besproken, waarbij de rechtbank vaststelde dat de feiten onder de lijstfeiten van bijlage 1 bij de OLW vallen, waaronder deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen.

De rechtbank heeft ook de detentiegaranties van de Belgische autoriteiten beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon in een detentie-instelling zal worden geplaatst die voldoet aan de fundamentele rechten en internationale standaarden. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de detentieomstandigheden in België voldoende gewaarborgd zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, met inachtneming van de voorwaarden die zijn gesteld door de Belgische autoriteiten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.177468-23
Datum uitspraak: 14 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 23 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juli 2023 door de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 17 oktober 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat in Tilburg.
De behandeling is vervolgens, in afwachting van een detentiegarantie van de uitvaardigende justitiële autoriteit, voor bepaalde tijd aangehouden tot de zitting van 31 oktober 2023.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 31 oktober 2023
De voortzetting van de behandeling van het EAB heeft met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling plaatsgevonden op de zitting van 31 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A.H. van Huijgevoort.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding bij verstek van 15 juli 2023.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbaar feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie;
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de Procureur des Konings heeft bij brief van 8 september 2023 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverd onderdaan of ingezetene, in case [opgeëiste persoon] (° [geboortedag] -1993)
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW

6.1
Inleiding
Op 22 augustus 2023 is de opgeëiste persoon aangehouden op grond van de OLW. In Nederland was op dat moment een opsporingsonderzoek gestart inzake (deels) dezelfde feiten die ten grondslag liggen aan het EAB.
Op 10 oktober 2023 heeft de Minister van Justitie de volgende stakingsbeslissing afgegeven:
Blijkens dit EAB wordt de overlevering van de opgeëiste persoon gevraagd ten behoeve van de strafvervolging met betrekking tot deelname aan een criminele organisatie en betrokkenheid bij de productie van synthetische drugs (MDMA) tussen 19 april 2022 en 11 juli 2023. Naar Nederlands recht zouden deze feiten worden gekwalificeerd als het produceren van harddrugs, strafbaar gesteld bij artikel 2, aanhef onder B juncto artikel 10, eerste lid onder a van de Opiumwet.
In Nederland ziet de strafrechtelijke vervolging ten aanzien van de opgeëiste persoon op de productie van synthetische drugs en/of strafbare voorbereidingshandelingen daartoe.
Op grond van de door u verstrekte informatie kan worden vastgesteld dat de hiervoor vermelde feiten, zoals beschreven in het EAB en die ten grondslag liggen aan de opsporing en vervolging in België, gedeeltelijk overlappen met de Nederlandse vervolging. Ik acht het wenselijk dat de strafvervolging in Nederland in de zaak met parketnummer 02/333834-22, voor wat betreft deze in het EAB beschreven feiten, wordt gestaakt op grond van de volgende omstandigheden. (…)
Gelet op het voorgaande acht ik het voor een goede rechtsbedeling van belang dat de strafvervolging in Nederland wordt gestaakt en verdient het de voorkeur dat de opgeëiste persoon in België wordt vervolgd voor deze feiten en geef ik, gelet op artikel 9, derde lid van de overleveringswet, de opdracht de strafrechtelijke vervolging van bovenstaande feiten met betrekking tot de opgeëiste persoon, zoals beschreven in het EAB, te staken.
Aan de opdracht tot staking van de Nederlandse vervolging wordt de voorwaarde verbonden dat de overlevering ten aanzien van voormelde feiten wordt toegestaan en de daarop betrekking hebbende vervolging in België zal plaatsvinden.
6.2
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering weigeren, wanneer tegen de opgeëiste persoon in Nederland een strafvervolging gaande is ter zake van feiten waarvoor ook de overlevering wordt verzocht. Op grond van artikel 9, derde lid, OLW mag de rechtbank de overlevering vanwege een dergelijke lopende strafvervolging echter niet weigeren, wanneer de Minister van Justitie en Veiligheid voorafgaand aan de beslissing over de overlevering een opdracht tot staking van die strafvervolging heeft gegeven aan het Openbaar Ministerie.
De rechtbank laat in het midden of er al dan niet een vervolging – in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW – is aangevangen. Immers, als er al sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW dan heeft de stakingsbeslissing van de Minister ingevolge artikel 9, derde lid, OLW dit beletsel weggenomen.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • Het onderzoek is in België aangevangen.
  • De medeverdachten worden in België vervolgd en het bewijs bevindt zich in België.
  • Het OM in Nederland is niet langer voornemens om vervolging voor de feiten in te stellen, gelet op de onder 4. bedoelde stakingsbeslissing.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
  • de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten vormt het gegeven dat de feiten geacht worden gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

8.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat er, gelet op de detentieomstandigheden, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandeling en dat om die reden de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [5]
Bij brief van 17 oktober 2023 heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken, Centrale autoriteit de volgende garantie verstrekt:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van [plaats] indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm.
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6]
De rechtbank is, gelet op deze garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Rb. Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536
6.HvJ, EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:C:2018:589.