ECLI:NL:RBAMS:2023:7218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
C/13/740640 / KG ZA 23-911
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verwijdering BKR-registratie in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de coöperatie Rabobank U.A. De eiser, die een zakelijke financiering had ontvangen van Rabobank, verzocht om verwijdering van zijn BKR-registratie. Deze registratie was het gevolg van een betalingsachterstand en een afboeking van een schuld van bijna € 86.000,00. De eiser stelde dat hij door de registratie geen hypothecaire financiering kon verkrijgen en daardoor in zijn woonsituatie in de problemen kwam. Rabobank verweerde zich tegen het verzoek en stelde dat de registratie correct was en dat er nog onvoldoende tijd was verstreken sinds de afboeking om tot verwijdering over te gaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat er pas één jaar van de vijfjaarstermijn was verstreken en dat de financiële situatie van de eiser nog niet stabiel genoeg was om de registratie te verwijderen. De vordering van de eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/740640 / KG ZA 23-911 VVV/MAH
Vonnis in kort geding van 15 november 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 16 oktober 2023,
advocaat mr. K.J. Zomer te Oosterhout,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.M. Nelis te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 24 oktober 2023 heeft [eiser] de dagvaarding toegelicht. Rabobank heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
1.2.
Bij de zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
- [eiser] met mr. Zomer. Aan zijn zijde waren ook aanwezig: [naam 1] en [naam 2] (beiden van Codering Verwijderspecialist BV),
- aan de kant van Rabobank: [naam 3] (zakelijk analist BKR) met mr. Nelis
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Rabobank heeft in 2008 aan [eiser] een zakelijke financiering (een rekening-courant met kredietfaciliteit) verstrekt ten behoeve van diens bedrijf [bedrijf] .
2.2.
Op 19 juni 2014 heeft Rabobank de financieringsrelatie opgezegd en haar vordering van € 85.841,38 opgeëist wegens overschrijding van de kredietlimiet en niet nakoming van de beheersvoorwaarden. Betaling bleef uit. Uiteindelijk is op 25 juli 2014 een A-registratie en een 2-codering bij het BKR gemeld.
2.3.
In februari 2015 is een betalingsregeling getroffen waarbij [eiser] € 750,00 per maand zou betalen. Rabobank heeft daarop haar faillissementsaanvraag ingetrokken.
2.4.
De betalingsregeling werd al in 2015 niet nagekomen en in 2016 heeft Rabobank haar vordering aan de deurwaarder overgedragen. Die sprak uiteindelijk met [eiser] een nieuwe betalingsregeling af, met een maandbedrag van € 350,00. Die regeling werd niet steeds nagekomen.
2.5.
In 2021 heeft [eiser] een afkoopvoorstel gedaan omdat hij de afgesproken maandtermijnen niet meer kon betalen. Uiteindelijk zijn partijen in 2022 tot een akkoord gekomen waarbij [eiser] op 25 september 2022 € 27.375,00 heeft betaald aan Rabobank tegen finale kwijting. De restantvordering van Rabobank van € 51.319,21 is op 6 oktober 2022 kwijtgescholden. Dat is met een code 3 bij het BKR gemeld.
2.6.
Als werkelijke einddatum staat in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR 6 oktober 2022 vermeld. Volgens het AR (zie hierna onder 4.2) worden de bijzonderheidscodes A (achterstand), 2 (opeising) en 3 (afboeking) in principe na vijf jaar, dat wil zeggen op 6 oktober 2027 verwijderd
2.7.
Op 6 februari 2023 heeft [eiser] een verzoek tot verwijdering van zijn BKR registratie ingediend ten behoeve van de aanschaf voor € 1.395.000,00 van een bedrijfspand. Rabobank heeft dat verzoek bij brief van 27 februari 2023 afgewezen. Op 4 september 2023 heeft [eiser] een nieuw verwijderverzoek bij Rabobank ingediend, ditmaal vanwege de behoefte aan een nieuwe woning vanwege het verbreken van zijn relatie en het spoedig eindigen van het huurcontract van zijn tijdelijke woonruimte. Bij brief van 27 september 2023 heeft de Rabobank dit verzoek afgewezen. Na een belangenafweging ziet Rabobank geen grond voor verkorting van de vijfjaarstermijn van de registratie.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, verwijdering van de BKR-registratie, op straffe van dwangsommen en met veroordeling van Rabobank in de proces- en nakosten.
3.2.
Rabobank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
[eiser] stelt dat de tijdelijke huurovereenkomst voor zijn woning in [plaats] (waar hij na de breuk met zijn vriendin is gaan wonen, omdat zij in de gemeenschappelijke woning in [woonplaats] bleef wonen) afloopt op vrijdag 30 november 2023. Hierna zal hij die woning (van zijn oom) moeten verlaten. Als gevolg van de A-2-3-codering is het voor [eiser] niet mogelijk om een hypothecaire financiering te verkrijgen voor een koopwoning en komt hij ook niet in aanmerking voor een huurwoning.
Hiermee heeft [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter- voldoende gesteld om te voldoen aan de eis van spoedeisendheid - al zet Rabobank vraagtekens bij de stelling van [eiser] dat hij op straat komt te staan.
Toetsingskader
4.2.
Op grond van artikel 4:32 Wet financieel toezicht (Wft) is Rabobank verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Deze kredietregistratie wordt uitgevoerd door de Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna: het BKR). De verhouding tussen het BKR en haar zakelijke klanten, waaronder Rabobank, is geregeld in het – gepubliceerde – Algemeen Reglement CKI (AR). Daarin zijn onder meer de bijzonderheidscodes geregeld en dat deze moeten worden verwijderd, kort gezegd, vijf jaar na de zogenoemde werkelijke einddatum.
4.3.
In het kader van het deelnemen aan dat stelsel van kredietregistratie verwerkt Rabobank persoonsgegevens. De vraag of die gegevensverwerking rechtmatig is, moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van art. 6 lid 1, aanhef en onder f, Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) (Hoge Raad 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814).
Deze f-grond luidt: “de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen (…)”.
4.4.
Niet betwist is dat in dit geval de achterstand, de opeising en de aflossing hebben plaatsgevonden en dat de registratie op zichzelf correct is. De vraag die voorligt is of de registratie moet worden verwijderd.
4.5.
Op grond van artikel 21 lid 1 AVG heeft betrokkene (hier [eiser] ) te allen tijde het recht om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen verwerking van zijn persoonsgegevens op de f-grond en moet de verwerkingsverantwoordelijke (hier Rabobank) dan de verwerking staken, tenzij zij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene. De rechter toetst of de verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat haar dwingende gerechtvaardigde belangen (in dit geval het tweeledige doel van de kredietregistratie: het beschermen van de consument tegen overkreditering en het waarschuwen van andere kredietinstellingen) in dit specifieke geval zwaarder wegen.
4.6.
Deze afweging moet worden gemaakt aan de hand van de op het moment van de afweging bekende feiten en omstandigheden. Omstandigheden die een rol kunnen spelen in het geval van code A, 2 en 3 zijn bijvoorbeeld:
- de omvang van de schuld en/of de achterstand;
- of een eventuele betalingsregeling goed is nagekomen;
- de reden voor (het ontstaan en voortbestaan van) de achterstand en de mate van verwijtbaarheid;
- de huidige financiële situatie van betrokkene (waaronder het inkomen) en als deze weer stabiel is: hoe lang al;
- of betrokkene andere schulden heeft;
- of sprake is geweest van ernstige (al dan niet structurele) wanbetaling;
- de omstandigheid dat betrokkene met de lening (bijvoorbeeld voor de koop van een woning) niet kan wachten tot de vijfjaarstermijn is verstreken (bijvoorbeeld vanwege gezins- en woonsituatie);
- het verstrijken van de tijd sinds het inlossen van de schuld
- de omvang van de afboeking.
(vgl. Voorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam 9 mei 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3857, r.o. 4.10).
4.7.
Bij elke gegevensverwerking moet ook altijd zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (Hoge Raad 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097, bevestigd in Hoge Raad 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814.).
4.8.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat Rabobank aannemelijk heeft gemaakt dat haar dwingende gerechtvaardigde belangen in dit specifieke geval het zwaarst wegen. De volgende omstandigheden zijn daarvoor doorslaggevend.
4.9.
In de eerste plaats is er pas één jaar verstreken van de vijfjaarstermijn van artikel 14 AR. Weliswaar is het AR geen wet in formele of materiële zin, maar deze regels, die zijn gepubliceerd, geven eenieder inzicht in de wijze waarop het BKR en de aangesloten financiële instellingen uitvoering willen geven aan de hun in artikel 4:32 Wft opgedragen taak. In zoverre dragen zij bij aan de rechtszekerheid en kunnen kredietaanbieders deze tot uitgangspunt nemen, al zullen zij zich niet (louter) achter dat uitgangspunt kunnen verschuilen en er in voorkomend geval van moeten afwijken. Met het voortschrijden van de tijd komt de lat in het algemeen lager te liggen voor degene wiens gegevens zijn geregistreerd. Dat er in dit geval pas een jaar verstreken is, betekent dat de lat voor verwijdering van de registratie nog hoog ligt.
4.10.
In dit geval was sprake van een forse schuld (bijna € 86.000,00) en heeft Rabobank daarvan uiteindelijk meer dan de helft uiteindelijk afgeboekt (ruim € 51.000,00). Ook heeft Rabobank voldoende aannemelijk gemaakt dat het traject lang (acht jaar) en moeizaam was en dat de betalingsregelingen door [eiser] niet steeds zijn nagekomen.
4.11.
[eiser] stelt dat hij inmiddels financieel stabiel is, maar daar zet Rabobank terecht vraagtekens bij. De afkoopregeling heeft pas relatief kortgeleden plaatsgevonden (een jaar geleden) en [eiser] heeft een privé-lening moeten afsluiten om de afkoopsom van ruim € 27.000,00 te kunnen voldoen. In 2021 sprak de advocaat van [eiser] nog van een ‘onoplosbare en onhoudbare financiële situatie’. Voor zover de situatie al is opgelost, is dat pas in 2022 gebeurd, hetgeen te recent is om nu al van een stabiele financiële situatie te spreken. Als de registratie nu al zou worden verwijderd, krijgen andere kredietverstrekkers geen juist beeld en wordt niet voldaan aan de doelen van het systeem van kredietregistratie.
4.12.
Hetgeen [eiser] daar tegenover heeft gesteld, overtuigt niet. Volgens [eiser] werkt hij tegenwoordig in loondienst, verdient hij netto € 2.800,00 per maand en is zijn huidige inkomen niet meer te vergelijken met zijn onregelmatige inkomen uit onderneming. Ter onderbouwing heeft hij een salarisstrook overgelegd. Daaruit volgt dat [eiser] pas sinds 1 juni 2023 in dienst is en wel bij zijn eigen B.V. Zijn inkomen is dus nog steeds geheel afhankelijk van zijn prestaties als ondernemer en dus – evenals ten tijde van het ontstaan en onbetaald laten van de schuld – niet duurzaam noch stabiel te noemen. Buiten deze salarisstrook heeft [eiser] geen stukken ter onderbouwing van zijn financiële positie in het geding gebracht. Hij heeft ook niet toegelicht of en hoe hij de lening heeft afgelost van € 27.000,00 voor de afkoop van de schuld aan Rabobank (zie 4.11).
4.13.
Reeds op grond van deze omstandigheden valt de belangenafweging uit in het voordeel van Rabobank en voldoet handhaving van de registratie aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij wordt opgemerkt dat het belang van [eiser] bij verwijdering van de registratie niet goed uit de verf is gekomen. Zo wijst Rabobank er terecht op dat [eiser] geen schriftelijke opzegging van de tijdelijke huurovereenkomst heeft overgelegd. Verder is het maar de vraag of hij zonder de BKR-registratie met zijn huidige inkomen “probleemloos” (zoals hij stelt) een hypotheek van de gewenste omvang zou kunnen krijgen.
4.14.
Dit betekent dat de vordering wordt afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.755,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.755,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MAH