ECLI:NL:RBAMS:2023:7168

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
729773 HA ZA 23-152
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verkrijging van een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op basis van een Engels vonnis met betrekking tot garanties en rente

In deze zaak vorderden de eisers, SIEM INDUSTRIES S.A. en JUNO HOLDINGS LTD, betaling van verschillende bedragen op basis van garanties die door de gedaagde, een Zwitserse partij, waren verstrekt. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de vordering grotendeels toewijsbaar was, met uitzondering van een deel van de rente. De zaak was gebaseerd op een eerder vonnis van de High Court of Justice in Engeland, waarin de gedaagde bij verstek was veroordeeld tot betaling van bedragen aan de eisers. De rechtbank moest onder andere beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd was en of er sprake was van een eisvermeerdering. De rechtbank concludeerde dat er geen eisvermeerdering was en dat de vordering van de eisers op basis van het Engelse vonnis kon worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde 8% rente, omdat de Engelse rechter daarover geen beslissing had genomen. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/729773 / HA ZA 23-152
Vonnis van 11 oktober 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
SIEM INDUSTRIES S.A.,
te Luxemburg (Luxemburg),
3.
JUNO HOLDINGS LTD,
te Grand Cayman (Grand Cayman),
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. J. Meuleman te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] (Zwitserland),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. L. Tolatzis te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 15 november 2022 in de verzoekschriftprocedure met kenmerk 707139 HA RK 21-198 met de daarin genoemde stukken,
- de beschikking van 26 januari 2023 in de verzoekschriftprocedure met kenmerk 707139 HA RK 21-198 met de daarin genoemde stukken,
- de akte aan de zijde van [eisers] ,
- de antwoordakte aan de zijde van [gedaagde] ,
- het tussenvonnis van 31 mei 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 augustus 2023 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 20 mei 2021 heeft [eisers] door een zogenoemde claim form bij de High Court of Justice, business and property courts of England and Wales, commercial court (hierna: de High Court) een procedure aanhangig gemaakt tegen [gedaagde] . [eisers] vorderde in deze procedure betaling van een bedrag van (ongeveer) 60 miljoen euro uit hoofde van garanties van 25 november 2020 en 22 december 2020 die [gedaagde] ten gunste van [eisers] is aangegaan. Daarnaast vorderde Juno Holdings een bedrag uit hoofde van een met [gedaagde] gesloten overeenkomst van 21 april 2021.
2.2.
Bij vonnis van 27 juli 2021 is [gedaagde] door de Engelse rechter bij verstek veroordeeld tot betaling van verschillende geldbedragen aan [eisers] (hierna ook wel: het eerste Engelse vonnis). Bij vonnis van 10 augustus 2021 heeft de Engelse rechter op verzoek van [eisers] de hoogte van de door [gedaagde] te betalen bedragen verlaagd tot een bedrag van € 12.430.580,12 aan [eiser] , een bedrag van € 37.858.176,71 aan Siem Industries en een bedrag van € 13.794.023,60 aan Juno Holdings.
2.3.
Randnummer 4 van het dictum van het Engelse vonnis van 27 juli 2021 luidt als volgt:
“4. The Defendant shall pay to the Third Claimant interest accruing on the principal sum of EUR 2,322,790.78 due under the Agreement pursuant to section 35A of the Senior Courts Act 1981 at such rate and for such period as the Court sees fit.”

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt tot datgene waartoe de High Court hem bij vonnis van 27 juli 2021, zoals hersteld bij vonnis van 10 augustus 2021 reeds heeft veroordeeld, meer bijzonder, dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot
betaling aan [eiser] van € 12.430.580,12 aan
principalen
interesttot en met 19 mei 2021 uit hoofde van de
First Guarantee;
betaling aan Siem Industries van € 37.858.176,71 aan
principalen
interesttot en met 19 mei 2021 uit hoofde van de
Second Guarantee;
betaling aan Juno van € 11.471.232,80 aan
principalen
interesttot en met 19 mei 2021 uit hoofde van de
Third Guarantee;
betaling aan Juno van € 2.322.790,78 aan
principaluit hoofde van de
Agreement;
betaling aan [eiser] van € 2.547,95 per dag aan
interestvanaf 20 mei 2021 tot aan de dag der voldoening door [gedaagde] van zijn verplichtingen jegens [eiser] uit hoofde van de
First Guarantee;
betaling aan Siem Industries van € 7.431,50 per dag aan
interestvanaf 20 mei 2021 tot aan de dag der voldoening door [gedaagde] van zijn verplichtingen jegens Siem Industries uit hoofde van de
Second Guarantee;
betaling aan Juno van € 1.575,34 per dag aan
interestvanaf 20 mei 2021 tot aan de dag der voldoening door [gedaagde] van zijn verplichtingen jegens Juno uit hoofde van de
Third Guarantee;
betaling aan Juno van 8% rente over het bedrag van € 2.322.790,78 vanaf 27 juli 2021 tot aan de dag der voldoening; en
betaling aan [eiser] , Siem Industries en Juno van de proceskosten van de Engelse procedure ad GBP 10.100,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
Allereerst heeft [gedaagde] aangevoerd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is kennis te nemen van dit geschil ten aanzien van de eisvermeerdering van [eisers] Als er al sprake zou zijn van een eisvermeerdering, waarover hierna meer, dan is dit verweer te laat gevoerd. Een beroep op een exceptie van onbevoegdheid moet voor alle andere weren worden gedaan (artikel 110 Rv), op straffe van verval. Dit verweer is pas ter zitting gevoerd en dat is niet voor alle andere weren. Echter, dit verweer van [gedaagde] gaat sowieso niet op, aangezien er geen sprake is van een eisvermeerdering.
Eisvermeerdering
4.2.
[eisers] heeft bedragen gevorderd bij de High Court en daarover is beslist bij vonnis. De hoofdsommen zijn toegewezen, maar de High Court heeft daarover rente toegewezen
“at such rate and for such period as the Court sees fit”(zie 2.3). [eisers] stelt dat het vonnis van de High Court zo moet worden uitgelegd dat er op grond van Engelse wetgeving een standaard rentepercentage geldt van 8% en dat de High Court daar in het vonnis niet van is afgeweken – zodoende vordert [eisers] 8% rente. Dit is geen eisvermeerdering zoals [gedaagde] betoogt; het gaat hier over de vraag hoe het Engelse vonnis moet worden uitgelegd. Het verweer dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is door de eisvermeerdering is daardoor ook niet meer relevant, nu er geen sprake was van een eisvermeerdering.
Uitleg vonnis
4.3.
De uitleg van [eiser] dat in het vonnis van de High Court impliciet een rentepercentage van 8% is toegewezen slaagt echter niet. Dit was een beslispunt in de Engelse (verstek)procedure, maar de High Court heeft hier simpelweg niet over beslist. In het dictum is slechts herhaald wat [eisers] heeft gevorderd. Het dictum onder 4 heeft voor het rentegedeelte dus geen rechtsgevolg. [eisers] heeft nog een productie overgelegd (productie 21) waaruit zou volgen dat in de gegeven omstandigheden volgens vaste rechtspraak een rentepercentage van 8% geldt, zodat er van uit mag worden gegaan dat 8% rente is toegewezen, maar die productie maakt het voorgaande niet anders; er is geen beslissing genomen over het rentepercentage. Dit gedeelte van het vonnis van de High Court kan dus überhaupt niet ten uitvoer worden gelegd.
Artikel 69 lid 2 Rv
4.4.
Verder heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat artikel 69 lid 2 Rv, op basis waarvan de spoorwissel heeft plaatsgevonden, verkeerd is toegepast. De rechtbank zou die beslissing nu moeten terugdraaien, aangezien er geen hogere voorziening open stond tegen de beschikking van 26 januari 2023. De vraag is echter of het de rechter naar wie de zaak verwezen is vrij staat om te beoordelen of die verwijzing terecht is. Vast staat dat er tegen een spoorwissel geen hoger beroep open staat (artikel 69 lid 5 Rv), maar dat is anders als de rechter artikel 69 Rv ten onrechte heeft toegepast. [1]
In een andere bepaling over verwijzing (artikel 71 lid 2 Rv) is bepaald dat de rechter naar wie de zaak verwezen is aan deze beslissing gebonden is en dus niet kan terugverwijzen. De rechtbank is van oordeel dat voor een verwijzing op grond van artikel 69 hetzelfde geldt en het haar in deze zaak dus niet vrij staat om te beoordelen of de spoorwissel die is bevolen in de beschikking van 26 januari 2023 juist was. Dit kan alleen als er een doorbrekingsgrond aanwezig is die in hoger beroep beoordeeld kan worden.
Tenuitvoerlegging vonnis High Court
4.5.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering van [eisers] Op grond van artikel 431 lid 2 Rv heeft [eisers] een voor tenuitvoerlegging vatbare titel gevorderd. De rechtbank dient te beoordelen of, en in hoeverre, gelet op de omstandigheden van het voorgelegde geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag toekent.
4.6.
In een geding op de voet van art. 431 lid 2 Rv dient bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is. [2]
4.7.
[eisers] heeft gesteld en onderbouwd dat de bevoegdheid van de Engelse rechter voortvloeit uit een overeengekomen forumkeuze, dat de procedure bij de High Court voldoet aan de eisen van een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, dat erkenning van het Engelse vonnis niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde en dat er geen tussen partijen gegeven beslissing van een Nederlandse rechter is en ook geen eerder door een buitenlandse rechter gegeven beslissing over hetzelfde onderwerp. [gedaagde] heeft dit alles niet betwist, waardoor de rechtbank hier vanuit gaat. De vordering van [eisers] wordt dus toegewezen, afgezien van de gevorderde 8% rente (zie 4.3).
Proceskosten
4.8.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisers] als volgt vastgesteld:
- griffierecht dagvaarding
5.605,00
- griffierecht verzoekschrift
132,00
- salaris advocaat
12.741,00
(3,00 punten × € 4.247,00)
Totaal
18.478,00
4.9.
De nakosten worden toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot datgene waartoe de High Court hem bij vonnis van 27 juli 2021, zoals hersteld bij vonnis van 10 augustus 2021, reeds heeft veroordeeld, meer bijzonder, dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot
betaling aan [eiser] van € 12.430.580,12 aan
principalen
interesttot en met 19 mei 2021 uit hoofde van de
First Guarantee;
betaling aan Siem Industries van € 37.858.176,71 aan
principalen
interesttot en met 19 mei 2021 uit hoofde van de
Second Guarantee;
betaling aan Juno van € 11.471.232,80 aan
principalen
interesttot en met 19 mei 2021 uit hoofde van de
Third Guarantee;
betaling aan Juno van € 2.322.790,78 aan
principaluit hoofde van de
Agreement;
betaling aan [eiser] van € 2.547,95 per dag aan
interestvanaf 20 mei 2021 tot aan de dag der voldoening door [gedaagde] van zijn verplichtingen jegens [eiser] uit hoofde van de
First Guarantee;
betaling aan Siem Industries van € 7.431,50 per dag aan
interestvanaf 20 mei 2021 tot aan de dag der voldoening door [gedaagde] van zijn verplichtingen jegens Siem Industries uit hoofde van de
Second Guarantee;
betaling aan Juno van € 1.575,34 per dag aan
interestvanaf 20 mei 2021 tot aan de dag der voldoening door [gedaagde] van zijn verplichtingen jegens Juno uit hoofde van de
Third Guaranteeen
betaling aan [eiser] , Siem Industries en Juno van de proceskosten van de Engelse procedure ad GBP 10.100,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 18.478,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. L. Schwalb, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.

Voetnoten

1.HR 7 mei 2004, NJ 2004, 362 (Otten/Sparkasse) en conclusie A-G Strikwerda, par. 5, en AA 2004, p. 647-651, m.nt. M.V. Polak. Zie ook HR 22 januari 1999, NJ 1999, 243 (S/Stichting Interculturele Jeugdzorg A).