ECLI:NL:RBAMS:2023:7121

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
13/011337-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan beschieting van tandartspraktijken in Zaandam en Nootdorp

In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor medeplichtigheid aan de beschieting van de voordeur van een tandartspraktijk in Zaandam en het voorhanden hebben van het daarbij gebruikte vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als chauffeur fungeerde en de schutter naar beide locaties heeft gereden. Hoewel de verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid bij een eerder schietincident in Nootdorp, heeft de rechtbank geoordeeld dat hij wel degelijk medeplichtig was aan de beschieting in Zaandam. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte, ondanks dat hij niet uit de auto is geweest, de schoten heeft gehoord en op de hoogte moet zijn geweest van de gebeurtenissen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor materiële en immateriële schade toegewezen, maar de vordering van de tandartsenpraktijk in Nootdorp is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/011337-23
Datum uitspraak: 1 augustus 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2003,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.M. Kolman en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd:
- dat hij zich op 23 mei 2022 te Pijnacker-Nootdorp (hierna: Nootdorp) en/of Zaandam heeft schuldig gemaakt aan:
medeplegen van een poging doodslag op/toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan onbekende personen door met een vuurwapen te schieten op een pand van [pand 1] en een pand van [pand 2] , danwel (subsidiair) medeplichtigheid daaraan;
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling van [slachtoffer] door met een vuurwapen te schieten op een pand van [pand 1] en een pand van [pand 2] , danwel (subsidiair) medeplichtigheid daaraan;
medeplegen van vernieling van een ruit van een pand van [pand 1] en een ruit van een pand van [pand 2] , danwel (subsidiair) medeplichtigheid daaraan;
medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen;
- dat hij zich op 17 januari 2023 te Diemen heeft schuldig gemaakt aan
5. het voorhanden hebben van een boksbeugel.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de beschietingen van de panden in Nootdorp en Zaandam. Verdachte heeft daarbij een wezenlijke en significante rol gespeeld. Weliswaar is op basis van het aangetroffen DNA op het vuurwapen aannemelijk dat medeverdachte [medeverdachte] de schutter was, maar verdachte was betrokken bij de voorbereiding, het regelen van een auto, en onderhield het contact met de uitlener van de auto rond de beschietingen. Ook was hij betrokken bij het omkopen van een getuige om te voorkomen dat hij en zijn mededader zouden worden opgepakt.
Verdachte was één van de twee daders die bij de beide beschietingen door getuigen werd gezien. Verdachte en de mededader [medeverdachte] hadden ieder hun eigen taak, communiceerden met elkaar, voerden beiden handelingen uit en sloegen samen op de vlucht.
Omdat niet kan worden bewezen dat er door de beschietingen een aanmerkelijke kans bestond dat er personen zouden komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
De onder 2 ten laste gelegde bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht en de onder 3 ten laste gelegde vernielingen kunnen wel bewezen worden verklaard.
Omdat verdachte als medepleger van de beschietingen kan worden aangemerkt, kan ook het medeplegen van het voorhanden hebben van het bij de beschietingen gebruikte vuurwapen (feit 4) worden bewezen.
Ook het voorhanden hebben van een boksbeugel (feit 5) kan worden bewezen. De boksbeugel is aangetroffen op de slaapkamer van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 1, 2, 3, en 4 ten laste gelegde feiten, zowel wat betreft het medeplegen als de medeplichtigheid daaraan.
Er is geen technisch bewijs en er zijn geen belastende verklaringen van getuigen of medeverdachten die verdachte koppelen aan de schietincidenten.
De inhoud van de tapgesprekken en OVC-gesprekken is niet eenduidig, en te onduidelijk om daaruit het medeplegen van of medeplichtigheid aan de schietincidenten af te leiden.
Het onderzoeksteam heeft deze gesprekken telkens op een subjectief voor verdachte belastende wijze ingevuld, en zijn conclusies worden vervolgens als bewijs gepresenteerd. Bij de weergave van die gesprekken valt ook op dat in veel gesprekken ‘n.t.v.’ (niet te verstaan) staat genoteerd. Dit maakt dat je wat betreft de vermeende belastende passage die daarop volgt extra voorzichtig moet zijn omdat de context, waarin die uitlating is gedaan, is weggevallen.
Zelfs als de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte wel aanwezig was op de plaats van de schietincidenten dan blijft onduidelijk wat zijn rol en bijdrage daaraan zijn geweest. De beschieting van de panden kan in dat geval alleen als een vernieling worden gezien.
Wat betreft feit 5 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 23 mei 2022 doet [slachtoffer] aangifte van bedreiging. In de nacht van 23 mei 2022 zijn er schoten afgevuurd op tandartspraktijk [pand 2] te Zaandam waarvan hij eigenaar is. Eerder die nacht was ook de tandartspraktijk van [pand 1] in Nootdorp beschoten. [slachtoffer] was tevens directeur tandartszaken bij [pand 1] .
Uit onderzoek door de politie (o.a. ANPR-gegevens en camerabeelden) blijkt dat bij beide beschietingen gebruik is gemaakt van een Daewoo Matiz met kenteken [kenteken] . Deze auto staat op naam van [naam] .
Na onderzoek van op beide locaties aangetroffen hulzen en kogelmanteldelen wordt vastgesteld dat deze zeer waarschijnlijk met hetzelfde vuurwapen zijn afgeschoten. Dit vuurwapen wordt op 22 juli 2022 bij een openlijke geweldpleging onder iemand anders dan verdachte in beslag genomen. Het wapen blijkt in verband te kunnen worden gebracht met een vijftal schietincidenten, waaronder de onderhavige schietincidenten in Nootdorp en Zaandam.
Vervolgens komt als verdachte [medeverdachte] in beeld. Uit telefoongegevens blijkt dat hij contacten heeft onderhouden met degene onder wie het wapen in beslag is genomen. Uit netwerkmetingen blijkt dat de telefoon van [medeverdachte] kort voor de beschieting in Zaandam is geweest. Op de slede van het wapen wordt DNA van [medeverdachte] aangetroffen. Bij een doorzoeking van de boxruimte van de woning van [medeverdachte] treft de politie drie patronen aan die overeenkomen met de munitie die in het in beslag genomen wapen zaten.
Betrokkenheid verdachte
Uit onderzoek blijkt dat [medeverdachte] regelmatig contact heeft met verdachte. Verdachte maakt daarbij gebruik van twee telefoonnummers die beide op naam van zijn moeder staan. Dit gebeurt opvallend vaak nadat er ontwikkelingen in het onderzoek naar de schietpartijen zijn, bijvoorbeeld :
  • als [medeverdachte] en [naam] op 16 december 2022 schriftelijk worden uitgenodigd voor het afleggen van een verklaring op het politiebureau;
  • als verdachte door de politie op 22 december 2022 wordt uitgenodigd voor een getuigenverhoor;
  • als het verhoor van verdachte als getuige op 29 december 2022 niet doorgaat omdat hij inmiddels zelf als verdachte wordt gezien.
De gesprekken hebben telkens betrekking op iets wat zij samen hebben meegemaakt.
De verdachten bespreken de ontwikkelingen die gaande zijn, en spreken over een te volgen tactiek voor als zij zelf zullen worden verhoord.
Regelmatig komen er in dat verband dingen ter sprake die onmiskenbaar duiden op betrokkenheid bij de zaken, zoals wanner er over wordt gesproken dat zij “op twee plekken waren gegaan”.
De rechtbank stelt op grond van die gesprekken vast dat verdachte bij beide incidenten betrokken is geweest. Vervolgens dient te worden bekeken wat zijn betrokkenheid heeft ingehouden.
Vrijspraak feit 1 primair en feit 1 subsidiair
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feit. Niet bewezen kan worden dat er door de beschietingen een aanmerkelijke kans bestond dat er personen zouden komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Er waren op het moment van de beschietingen gelet op het tijdstip, namelijk midden in de nacht, geen personen in de panden aanwezig, en de kans dat personen in omliggende panden zouden worden geraakt door de op de voordeur afgevuurde kogels was gezien de situatie ter plaatse niet aanmerkelijk.
Vrijspraak schietincident in Nootdorp
Vooropgesteld zij dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte de schutter bij de incidenten is geweest. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen ook niet zonder meer volgt dat verdachte de man was die naast de schutter stond, de tweede man die bij de schietincidenten door getuigen is waargenomen. In het dossier zijn aanwijzingen dat er mogelijk nog een derde persoon bij de schietincidenten betrokken is geweest. De rechtbank heeft dit niet kunnen vaststellen.
De rechtbank stelt wel vast dat verdachte als bestuurder van de auto is opgetreden. Dit komt meerdere keren ter sprake in de telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] . Tekenend in dat verband is het gesprek van 27 december 2022. Daarin bespreken zij de mogelijkheid dat [naam] hun namen zal noemen bij de politie als degenen aan wie hij zijn auto heeft uitgeleend. Verdachte zegt dan: “Ik ga zeggen ik was gewoon in de waggie, klaar”. Dat verdachte de auto ook uit is geweest blijkt hier echter niet uit. Omdat vast staat dat er naast de vermoedelijke schutter ( [medeverdachte] ) nog een andere man buiten voor de tandartspraktijk heeft gestaan, laat dit de mogelijkheid open dat er naast verdachte en [medeverdachte] (tenminste) nog één andere persoon aanwezig is geweest.
Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte toen hij de auto ging besturen al van het begin af aan wist wat er ging gebeuren in Nootdorp. Nu er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte dit niet wist, maakt dit dat er wat betreft het schietincident in Nootdorp te weinig bewijs voorhanden is dat verdachte daarbij als medepleger of als medeplichtige betrokken is geweest. Verdachte zal dan hier dan ook van worden vrijgesproken.
Medeplichtigheid schietincident Zaandam
Dit ligt anders voor het schietincident in Zaandam. Ook als verdachte de auto niet uit is geweest in Nootdorp moet hij hebben meegekregen wat daar is gebeurd. De schoten veroorzaakten dermate harde knallen dat die ook in de auto hoorbaar moeten zijn geweest. Een aanwijzing dat verdachte dit heeft meegekregen blijkt uit het feit dat hij, kennelijk om minder op te vallen, na het schieten met gedoofde lichten is weg gereden.
Vervolgens is verdachte met die wetenschap met de schutter dan vervolgens het tweede incident plaatsvindt.
De rechtbank vindt dat onder deze omstandigheden wel kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het schietincident in Zaanstad, maar dan als medeplichtige.
Het enkele feit dat verdachte als bestuurder van de auto is opgetreden is een onvoldoende significante bijdrage om de conclusie te kunnen dragen dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
Het feit dat verdachte in overleg met [medeverdachte] zwijggeld heeft betaald aan de uitlener van de auto in ruil voor het niet noemen van hun namen tegen de politie, maakt dit niet anders.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van zowel medeplichtigheid aan de bedreiging als medeplichtigheid aan de vernieling in Zaandam. Verdachte zal van feit 2 primair en feit 3 primair worden vrijgesproken.
Medeplegen voorhanden hebben vuurwapen
Wat betreft het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 4) is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake is van medeplegen. Vanaf het moment van het schieten in Nootdorp wist verdachte dat er gebruik was gemaakt van een vuurwapen. Vervolgens heeft verdachte de schutter weer laten instappen en is hij samen met hem naar Zaandam gereden. Daarmee heeft verdachte het wapen samen met de andere inzittende voorhanden gehad.
Boksbeugel
Ook voor feit 5 is voldoende bewijs voorhanden. De boksbeugel is bij een doorzoeking
aangetroffen in de slaapkamer van verdachte. Uit onderzoek bleek dat dit een verboden wapen betreft.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat

2.subsidiair

S. [medeverdachte] op 23 mei 2022 te Zaandam [slachtoffer] heeeftn bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen kogels op een pand te schieten, te weten:
- op tandartspraktijk [pand 2] , gelegen aan de [adres] ;
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op 23 mei 2022 te Zaandam opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- als bestuurder van een personenauto (merk Daewoo Matiz en gekentekend [kenteken] ) voornoemde [medeverdachte] naar en van de plaats van het misdrijf te vervoeren;

3.subsidiair

S. [medeverdachte] op 23 mei 2022 te Zaandam opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van een pand, te weten:
- tandartspraktijk [pand 2] , gelegen aan de [adres]
die [pand 2] toebehoorde heeft vernield,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op 23 mei 2022 te Zaandam, opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- als bestuurder van een personenauto (merk Daewoo Matiz en gekentekend [kenteken] ) voornoemde [medeverdachte] naar en van de plaats van het misdrijf te vervoeren;
4.
hij op 23 mei 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk FN Browning, model 1900, kaliber 7.65 mm (synoniem. 32 AUTO), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
5.
hij 17 januari 2023 te Diemen, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 2 primair, 3 primair, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daarbij de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Er is geen aanleiding voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De reclassering adviseert dit ook niet.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in geval van een bewezenverklaring te volstaan met een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest, zodat verdachte niet meer vast komt te zitten. Hij wil graag weer naar school, en wil niet weer een schooljaar verliezen.
De raadsman heeft voorts verzocht om bij oplegging van een straf het jeugdrecht toe te passen. Hoewel de reclassering anders heeft geadviseerd, is hier toch aanleiding voor. Verdachte doet jeugdig aan, is in het dagelijks leven volledig afhankelijk van zijn moeder en doet niets zelfstandig.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan de beschieting met een vuurwapen van de voordeur van een tandartspraktijk en het samen met een ander voorhanden hebben van het daarbij gebruikte vuurwapen. De beschieting is door de betrokken tandarts als zeer bedreigend ervaren. Vooral ook omdat het slachtoffer geen idee heeft waarom hij als doelwit zou zijn uitgekozen en waarom men hem zou willen bedreigen, leidt dit voor hem tot gevoelens van grote onzekerheid en angst. Die angst leefde ook bij de omwonenden die werden opgeschrikt door het incident en ongerust de politie belden. Bovendien versterken dergelijke misdrijven ook meer in het algemeen de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onzekerheid. Zeker in een tijd waarin dergelijke misdrijven steeds vaker voor komen en in ernst toenemen.
Daarnaast had de beschieting ook overigens grote gevolgen voor het slachtoffer. Los van de vernielde ruit, werd de tandartspraktijk op last van de gemeente mede vanwege de ontstane onrust door dit schietincident voor enige tijd gesloten.
Dit zijn zeer ernstige feiten. De rechtbank is van oordeel dat hiervoor alleen een forse gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 april 2023. Omdat verdachte zich aangaande de verdenking op zijn zwijgrecht heeft beroepen heeft de reclassering geen goede inschatting kunnen maken van wat er mogelijk ten grondslag heeft gelegen aan het ernstige feit waarvan hij verdacht wordt.
Van een delictpatroon is geen sprake. Met betrekking tot de sociaal-maatschappelijke situatie worden weinig problemen gezien. Er is geen sprake van een schuldenlast of psychische problematiek.
Vanwege het zwijgen van verdachte en het ontbreken van een delictpatroon, heeft de reclassering geen uitspraken gedaan over het recidiverisico. Op basis van de ernst van het ten laste gelegde delict en de leeftijd van verdachte, ziet de reclassering wel aanknopingspunten om met een reclasseringstoezicht meer zicht te krijgen op verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Geadviseerd wordt om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Verdachte blijkt op een volwassen en zelfstandig niveau te functioneren.
Ook wordt geadviseerd om een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank volgt de adviezen van de reclassering. In de persoonlijke omstandigheden zoals die mede naar voren komen in het reclasseringsadvies ziet de rechtbank aanleiding om een deel dan de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen en daaraan de na te noemen bijzondere voorwaarden te verbinden. Het voorwaardelijke strafdeel strekt er mede toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst nogmaals aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank zal geen toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.
De reclassering heeft uitdrukkelijk tot toepassing van het volwassenenstrafrecht geadviseerd. Hetgeen de raadsman op dit punt andersluidend ter zitting heeft aangevoerd weegt daar niet tegenop. .
De rechtbank komt wel tot een lagere strafoplegging dan gevorderd door de officier van justitie. Waar de officier van justitie verwijtbare betrokkenheid van verdachte bij de schietincidenten in Nootdorp én Zaandam bewezen acht, komt de rechtbank immers alleen tot bewezenverklaring van zijn verwijtbare betrokkenheid bij het incident in Zaandam. Bovendien ziet zij anders dan de officier van justitie voor verdachte een rol als medeplichtige in plaats van medepleger.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De
benadeelde partij [slachtoffer]vordert € 37.894,90 aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade ziet op vergoeding van verdienvermogen, aanschaf van camera’s en een veiligheidsplan en herstelkosten van ramen en raamfolie. De immateriële schade ziet op vergoeding van de psychische gevolgen (gevoelens van angst en onveiligheid) die het gebeurde voor benadeelde en zijn gezin heeft gehad. Daarnaast is sprake van reputatieschade aangaande de tandartsenpraktijk van de benadeelde.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering zowel wat betreft de materiële schade als wat betreft de immateriële schade geheel kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen in verband met de door hem bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat in geval de rechtbank wel tot een veroordeling en toewijzing van de vordering komt, de vordering wat betreft de psychische schade onvoldoende is onderbouwd. Verder is de berekening van het verlies aan verdienvermogen onduidelijk. De zaak zou dan moeten worden aangehouden om de accountant als deskundige te horen, danwel zou de benadeelde niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat dit deel van de vordering een te groot beslag op dit rechtsgeding zou leggen.
De kosten van Guarda Security zijn niet een rechtstreeks gevolg van deze strafzaak. Bovendien is niet duidelijk waarom voor deze dure vorm van beveiliging is gekozen. Ook de kosten van de ramen en de folie zijn opvallend hoog.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De rechtbank zal de gevorderde kosten van Guarda Security (€ 5.518,86) en de herstelkosten ramen en raamfolie (€ 2.177,56) toewijzen, en stelt de totale materiële schade vast op een bedrag van € 7.696,42. Het verweer dat camerabeveiliging na een schietincident als dit een te overdreven maatregel is, kan gelet op de ernst van het voorval niet serieus worden genomen. Er is een rechtstreeks verband tussen het schietincident en de proportionaliteit van de aanschaf van een dergelijk beveiligingssysteem.
De benadeelde partij zal met betrekking tot de post verlies aan verdienvermogen echter niet-ontvankelijk worden verklaard. Uit de brief van de gemeente Zaanstad van 17 oktober 2022 blijkt dat de sluiting van de praktijk volgt op het incident van 12 oktober 2022;het derde incident met een vuurwapen bij de praktijk in Zaandam. Eerder waren er incidenten op 18 en 23 mei 2022 (het onderhavige incident). Het verlies aan verdienvermogen en de reputatieschade kunnen daarom niet, althans niet zonder nader onderzoek, uitsluitend aan het incident van 23 mei 2022 worden toegeschreven. De reeks aan incidenten heeft de gemeente er uiteindelijk toe doen besluiten het pand aan de [adres] voor de duur van vier weken te sluiten. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat benadeelde onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid. Hier doet zich echter een situatie voor waarin reeds uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat van een aantasting 'op andere wijze' sprake is. De rechtbank waardeert de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 2.500,-. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de vordering is gebaseerd op de incidenten in zowel Zaandam als Nootdorp, maar dat zij verwijtbare betrokkenheid van verdachte bij het incident in Nootdorp niet bewezen acht en verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De
benadeelde partij [pand 1]vordert € 11.319,67 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte voor de feiten voor zover die betrekking hebben op de tandartsenpraktijk in Nootdorp, geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 48, 55, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair:
Eendaadse samenloop van:
Medeplichtigheid aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
en
Medeplichtigheid aan opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Ten aanzien van feit 4:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van feit 5:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich op de werkdag volgend op zijn vrijlating tussen 09.00 en 12.00 uur bij de bureaudienst van Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM Amsterdam. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Contactverbod
Betrokkene heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met aangever [slachtoffer] , diens gezin en de medeverdachten, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
Betrokkene bevindt zich niet op de [locatie 1] of op de [locatie 2] ,, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt danwel dit verbod anderszins rechtsgeldig wordt beëindigd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer]toe tot een bedrag van
€ 10.196,42 (tienduizendhonderdzesennegentig euro en tweeënveertig cent), waarvan € 7.696,42 (zevenduizendzeshonderdzesennegenentig euro en tweeënveertig cent) voor materiële schade en € 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op
aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer] ,
€ 10.196,42 (tienduizendhonderdzesennegentig euro en tweeënveertig cent)te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [pand 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Grüschke, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en J. Thomas, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2023.