ECLI:NL:RBAMS:2023:7098

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
C/13/740561 / HA RK 23/316
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in de Marengo zaak

Op 8 november 2023 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam het wrakingsverzoek van verzoeker in de Marengo zaak afgewezen. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van beslissingen van de rechtbank die op 6 oktober 2023 waren genomen tijdens een regiezitting. Verzoeker, bijgestaan door mr. S. Boersma, stelde dat de rechtbank partijdig was in haar oordelen en dat er geen recht werd gedaan aan zijn verdediging. De rechtbank had eerder verzoeken van de verdediging om getuigen te horen afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De Wrakingskamer oordeelde dat de motivering van de rechtbank niet blijk gaf van vooringenomenheid en dat de afwijzing van het wrakingsverzoek terecht was. De rechtbank had in haar beslissing duidelijk gemaakt dat er geen aanwijzingen waren voor een plan om verzoeker of medeverdachten te ontvoeren of te vermoorden. De Wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechters en dat het wrakingsverzoek ongegrond was. De beslissing werd genomen door mr. H.M. Patijn als voorzitter en mrs. R.H. Mulderije en P.L.C.M. Ficq als leden, met mr. I. Struijkenkamp als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing van 8 november 2023 op het op 11 oktober 2023 ingekomen en onder rekestnummer C/13/740561 / HA RK 23/316 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
(hierna: ‘
verzoeker’).
Verzoeker wordt bijgestaan door mr. S. Boersma
Het verzoek strekt tot wraking van de rechtbankcombinatie bestaande uit mrs. [naam voorzitter] (voorzitter), [naam rechter 1] en [naam rechter 2] (leden), (hierna tezamen: de ‘
rechtbank’).
Verloop van de Wrakingsprocedure
De Wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
I. het proces-verbaal van de zitting van 6 oktober 2023 inzake o.a. verzoeker;
II. de schriftelijke beslissingen van de rechtbank op de verzoeken van o.a. [verzoeker] , besproken op de regie-/pro forma zitting van 6 oktober 2023;
III. het wrakingsverzoek in de brief van 11 oktober 2023 van mr. S. Boersma n.a.v. de schriftelijke beslissingen van de rechtbank op de verzoeken van o.a. [verzoeker] , besproken op de regiezitting van 6 oktober 2023, met als bijlagen o.a.:
IV. een brief van mr. Boersma met onderzoekswensen t.b.v. de zitting van 6 oktober 2023, met als bijlage o.a. een artikel uit het Parool;
V. een proces-verbaal van de zitting van 19 april 2023 inzake [verzoeker] ;
VI. de pleitaantekeningen van mr. Boersma t.b.v. de regiezitting van 6 oktober 2023;
VII. de beslissingen van de rechtbank op verzoeken in 26Marengo op de regiezitting van 17 mei 2023;
VIII. het standpunt van het Openbaar Ministerie op het wrakingsverzoek;
IX. de reactie van de vier gewraakte rechters van 30 oktober 2023;
Verzoeker is verdachte in de strafzaak bekend onder de naam ‘Marengo’.
De Wrakingskamer heeft eveneens een wrakingsverzoek ontvangen van een van de medeverdachten van verzoeker, te weten: [medeverdachte 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977.
De Wrakingskamer heeft deze wrakingsverzoeken gelijktijdig behandeld op 1 november 2023 in openbare raadkamer. Verzoeker was daarbij niet aanwezig.
Mr. Boersma en de rechtbank zijn wel in raadkamer verschenen.
Mr. Boersma heeft pleitnotities overgelegd.

1.De feiten

Op 6 oktober 2023 vond er een zogenaamde regiezitting/pro forma-behandeling plaats inzake Marengo.
Na de zitting heeft de rechtbank haar beslissingen op de verzoeken van onder andere Verzoeker, zoals deze zijn besproken op de regiezitting van 6 oktober 2023, op papier gezet en op 9 oktober 2023 gedeeld met de verdediging.
In dit schriftelijke stuk heeft de rechtbank onder punt 8 het volgende overwogen:

Er zijn geen aanwijzingen dat daadwerkelijk sprake is geweest van een plan om medeverdachte [medeverdachte 1] te ontvoeren of om het leven te brengen en/of dat daartoe uitvoeringshandelingen zijn verricht op instigatie van het Openbaar Ministerie. Uit [de] verklaring van [naam] blijkt zelfs niet dat het informele ‘adviesgesprek’ met [getuige] zou hebben plaatsgevonden op verzoek of met medeweten van het Openbaar Ministerie. Dit staat evenmin in het interview in het Parool met [getuige] , waarin hij nog opmerkt dat het mogelijk ook brain farts kunnen zijn. De rechtbank leidt daar uit af dat [getuige] kennelijk ook niet weet of er een concreet plan was. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding de verzochte getuigen te horen nu niet is onderbouwd dat dit onderzoek van belang is voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
En, onder punt 11 tot en met 13:

11. De rechtbank heeft in de reeds aangehaalde beslissing van 7 juni 2023 het verzoek van de verdediging om een zitting te plannen voor een aanvulling op het pleidooi in verband met het Box-arrest en het (toen nog) te verwachten arrest van de Hoge Raad over de prejudiciële vragen met betrekking tot Encrochat en SkyECC, afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij zich voorstelt dat op de regiezitting van 14 juli 2023 aan de orde gesteld kan worden of in hoeverre er een aanvullend debat over het Box-arrest nodig is en zo ja, hoe dat in dat geval vorm te geven. De verdediging is hier voorafgaand aan de zitting van 14 juli 2023 noch op die zitting zelf op teruggekomen. Anders dan de verdediging thans stelt, heeft zij haar verzoeken toen ook niet gehandhaafd. Maar zelfs al zou de verdediging in de onjuiste veronderstelling verkeren dat zij dit wel heeft gedaan, dan zou de mededeling dat ‘het verzoek wordt gehandhaafd’ onvoldoende zijn geweest omdat uiterlijk op die zitting van 14 juli 2023 een toelichting werd verwacht over de vraag of en in hoeverre een aanvullend debat over het Box-arrest en het inmiddels gewezen arrest van de Hoge Raad van 23 juni 2023 nodig was. Die toelichting is er niet gekomen waar dat wel verwacht mocht worden. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar haar vaststellingen hierover onder overweging 6 van haar beslissing van 19 juli 2023.
12. Zoals in de beslissing van 19 juli 2023 ook is overwogen (onder overweging 13) moet de term ‘regiezitting’ in het licht van de stand van de procedure worden bezien. De rechtbank heeft hierover eerder gezegd dat als zich nieuwe ontwikkelingen voordoen die aanleiding kunnen zijn voor verzoeken om aanvullend te mogen pleiten of om nieuwe onderzoekswensen te doen, dat dergelijke verzoeken op die pro forma-/regiezittingen aan de orde kunnen worden gesteld.
13. In het licht van het voorgaande betekent dit dat de rechtbank geen aanleiding ziet om een aanvulling op het pleidooi met een schriftelijke ronde en/of een zitting toe te staan over het Box-arrest en het arrest van de Hoge Raad van 23 juni 2023 aangezien dat geen nieuwe ontwikkelingen zijn. Het verzoek wordt in zoverre daarom afgewezen. Dit is anders voor het arrest van het EHRM van 26 september 2023. Dit arrest dateert immers van na de laatste pro forma-/regiezitting van 14 juli 2023 zodat de verdediging zich hierover niet eerder heeft kunnen uitlaten.
Naar aanleiding van het voorgaande, heeft de verdediging besloten de rechtbank te wraken.

2.Het wrakingsverzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is – kort en zakelijk weergegeven – gebaseerd op de volgende gronden.
De reden voor het wrakingsverzoek is gelegen in de uitlatingen die onderdeel zijn van de motivering om onderzoekswensen van de verdediging af te wijzen (voor wat betreft de drie verzochte getuigen) en in de beperking van het spreekrecht van de verdediging tot slechts één arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en dus in de opgelegde beperking om alles aan te voeren dat noodzakelijk wordt geacht voor een effectieve verdediging ex artikel 6 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).
Verzoeker acht het onbegrijpelijk, tegenstrijdig en getuigen van willekeur en vooringenomenheid dat er door de rechtbank wél een belang aanwezig werd geacht om [naam] te horen maar niet om [getuige] zelf, en vooral ook de twee getuigen die daadwerkelijk bij de bijeenkomst aanwezig zouden zijn geweest te horen. De rechtbank zegt in feite dat er geen belang zou bestaan bij het achterhalen van de waarheid rondom de bijeenkomst. Daarmee ontkent de rechtbank het belang van verzoeker bij een betrouwbare vervolgende instantie.
De rechtbank stelt ook onbegrijpelijk en volstrekt in strijd met de feiten dat er geen aanwijzingen bestaan voor het bestaan van een bijeenkomst met leden van het Openbaar Ministerie, waarbij is gesproken over opties om een medeverdachte te ontvoeren of neutraliseren en loopt daarmee vooruit op de verklaringen van de getuigen.
Voorts loopt de rechtbank vooruit op hetgeen deze getuigen kunnen verklaren middels de overweging dat [getuige] kennelijk ook niet weet of er een concreet plan was hetgeen eveneens een gerechtvaardigde wrakingsgrond moet worden geacht. De rechtbank baseert zich op de verklaring van mr. Ruperti en op een enkele zinsnede in het krantenartikel in het Parool over ‘brain farts’. Maar in datzelfde artikel wordt ook klip en klaar melding wordt gemaakt van de bijeenkomst en aanwezige leden van het openbaar ministerie en de directe getuigen daarvan waar [getuige] mee zou hebben gesproken.
Ook de stellingen dat er geen aanwijzingen zijn voor ontvoering geven blijk van vooringenomenheid en partijdigheid nu immers in feite zowel [medeverdachte 1] als verzoeker buitenwettelijk zijn overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten, immers zonder geldige uitlevering of zelfs uitzettingsprocedure uit respectievelijk Dubai en Suriname wat in feite sterke tekenen van buitenwettelijke vrijheidsberoving door de Staat vertoont.
De verdediging had voorts gevraagd om naar aanleiding van ontwikkelingen in de jurisprudentie die zich na het uitspreken van de dupliek hebben voorgedaan, het pleidooi mondeling of schriftelijk te mogen aanvullen, zodat de verdediging het belang van deze jurisprudentie voor de in de zaak jegens Verzoeker te nemen beslissingen zou kunnen duiden. De rechtbank heeft dat verzoek enkel toegewezen ten aanzien van de uitspraak van het EHRM van 26 september 2023 in de zaak Yuksel Yalcinkaya vs. Turkije. De overweging van de rechtbank dat de verdediging deze uitspraak van het EHRM wél mag behandelen in een schriftelijke toelichting en niet het Box-arrest of andere jurisprudentie die na dupliek maar vóór 14 juli 2023 is uitgekomen, acht de verdediging onbegrijpelijk, onredelijk en in strijd met een eerlijk proces waarbij de verdediging zich mag verdedigen met toepasselijke juridische argumenten en daarin niet gecensureerd mag worden in de aard en omvang van een verweer en de onderbouwing daarvan. Dit draagt bij aan de gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid nu de rechtbank ook hier de indruk wekt niet te willen horen wat de verdediging in het belang van de verdediging van verzoeker, tegen wie een levenslange gevangenisstraf is geëist, wil aanvoeren.

3.Standpunt van de rechtbank

De rechtbank heeft niet in de wraking berust en daarbij onder meer naar voren gebracht dat mr. Boersma in haar wrakingsverzoek het volgende heeft aangevoerd:

De aanleiding en gronden van dit wrakingsverzoek liggen besloten in de uitzonderlijke omstandigheden betreffende de opeenstapeling van onbegrijpelijke, tegenstrijdige, onredelijke uitlatingen en overwegingen en onvoldoende motivering die door de rechtbank in het kader van de beslissingen op verzoeken van de verdediging zijn gedaan/gegeven zoals hierboven toegelicht.
De rechtbank meent dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen omdat de motivering van een beslissing geen grond kan zijn voor wraking als deze onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier is (zie: ECLI:NL:HR:2018:1413).

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek ongegrond is. Uitgangspunt is volgens vaste jurisprudentie dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Verder is vaste jurisprudentie dat door de rechter genomen beslissingen, ook als die nadelig voor de verdachte of verdediging zijn, of zelfs als die onjuist zouden zijn, in het algemeen geen grond vormen voor wraking. Wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen. Alleen als de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring gevonden kan worden dan dat de rechter niet onpartijdig is, kan dit vrees voor vooringenomenheid opleveren. Van een dergelijke onbegrijpelijke beslissing is hier geen sprake.
Motivering rechtbank niet volledig weergegeven
Het Openbaar Ministerie constateert dat verzoeker bij het citeren van de motivering van de beslissing van de rechtbank een essentieel deel niet heeft vermeld. De rechtbank heeft in dit kader, voorafgaand aan het deel dat de verdediging heeft geciteerd, overwogen:

Dat het horen van de getuigen van belang is voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en/of de strafmaat in de zaak van (mede)verdachten [verzoeker] en [medeverdachte 2] , acht de rechtbank evenmin voldoende onderbouwd. De verdediging heeft haar stelling in dit verband, dat uit de verklaringen van [getuige] zou zijn gebleken dat op verzoek van het Openbaar Ministerie een plan om verdachte [medeverdachte 1] te vermoorden zou zijn besproken, niet onderbouwd.
De verdediging heeft nog gewezen op het verhoor van [naam] als meegebrachte getuige op de zitting van 19 april 2023 in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] . Uit de verklaring van [naam] valt echter hoogstens af te leiden dat informeel zou zijn gesproken met [getuige] en hem om advies zou zijn gevraagd of het eventueel mogelijk zou zijn om medeverdachte [medeverdachte 1] uit Iran of Dubai weg te halen of hem te ‘neutraliseren’.
De beslissing dient in zijn geheel te worden geduid. De beslissing die door de rechtbank op dit punt is genomen is daarmee volgens het Openbaar Ministerie niet zo onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring gevonden kan worden dan dat de rechtbank vooringenomen zou zijn.
Verzoeker stelt in de gronden dat het in strijd met de feiten is dat er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van een bijeenkomst met leden van het Openbaar Ministerie waarbij is gesproken over opties om een medeverdachte te ontvoeren of te neutraliseren. Dat is echter niet hetgeen de rechtbank in haar beslissing heeft opgenomen. De rechtbank heeft overwogen:

Er zijn geen aanwijzingen dat daadwerkelijk sprake is geweest van een plan om medeverdachte [medeverdachte 1] te ontvoeren of om het leven te brengen en/of dat daartoe uitvoeringshandelingen zijn verricht op instigatie van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank spreekt niet over een bijeenkomst en ook niet over neutraliseren. De rechtbank spreekt over een plan om medeverdachte [medeverdachte 1] om het leven te brengen.
Aanvullend pleiten
De verdediging is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft besloten dat de verdediging slechts nog ten aanzien van één arrest aanvullend mag pleiten. Ter onderbouwing van dat standpunt voert de verdediging diverse argumenten aan in reactie op de overwegingen van de rechtbank. Juist uit deze argumenten blijkt dat de beslissing voldoende is gemotiveerd en dat de verdediging hieruit kan afleiden wat de reden voor de beslissing van de rechtbank is geweest. Dat zij het hier niet mee eens is, vormt geen grond voor wraking volgens het Openbaar Ministerie.

5.Beoordeling van het verzoek

5.1
Algemeen
Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2
Het wrakingsverzoek
Aanleiding voor het wrakingsverzoek zijn de beslissingen van de rechtbank om
1) het verzoek tot het horen van de getuige [getuige] en de twee andere getuigen die bij de vermeende bijeenkomst aanwezig zouden zijn geweest af te wijzen en om
2) de verdediging nog slechts ten aanzien van één arrest aanvullend te laten pleiten.
In het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) is onder meer het volgende overwogen:

3.3. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel.
3.4.
Het middel stelt de vraag aan de orde of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing. Bij de beantwoording van die vraag moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
De beslissing tot afwijzing van het getuigenverzoek van de verdediging is een rechterlijke tussenbeslissing. Hetzelfde geldt voor de beslissing van de rechtbank om de verdediging nog slechts ten aanzien van één arrest aanvullend te laten pleiten. In dit geval richt het wrakingsverzoek zich vooral tegen (de bewoording van) de motivering van deze beslissingen. Beoordeeld moet worden of (de bewoording van) die motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechtbank jegens verzoeker. Die situatie doet zich naar het oordeel van de Wrakingskamer onder meer voor als uit de motivering zonder meer volgt dat de rechtbank in het vervolg van de strafzaak niet meer openstaat voor argumenten van de verdediging.
De Wrakingskamer is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een motivering die niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
5.2.1
De bewoordingen van de motivering van de afwijzingsbeslissing ten aanzien van de verzochte getuigen
In het schriftelijke stuk van de rechtbank dat zij na de zitting van 6 oktober 2023 met de verdediging heeft gedeeld, motiveert de rechtbank de beslissing ten aanzien van de afwijzing van het horen van de getuige [getuige] en de twee andere getuigen die bij de vermeende bijeenkomst aanwezig zouden zijn geweest, als volgt:

7. De rechtbank stelt vast dat de verdediging al eerder verzoeken heeft gedaan in het kader van het door haar gewenste onderzoek naar het bestaan van een ‘moordcommando’, waaronder het horen van [getuige] Deze verzoeken heeft de rechtbank afgewezen bij beslissing van 7 juni 2023. De rechtbank heeft daarin overwogen dat de verdediging op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat met betrekking tot verdachten [verzoeker] en/of [medeverdachte 2] mogelijk plannen hebben bestaan hen te ontvoeren dan wel te vermoorden.
Waar aan het huidige verzoek dezelfde stelling ten grondslag is gelegd, geldt dat ook nu op geen enkele wijze is onderbouwd dat dergelijke plannen ten aanzien van verdachten [verzoeker] en/of [medeverdachte 2] hebben bestaan.
Het is gebleven bij het schetsen van scenario’s die zich in de ogen van de verdediging misschien wel hebben voorgedaan, maar waarvoor geen concrete onderbouwing is gegeven. De stellingen dat [getuige] goede contacten zou hebben gehad in Suriname en dat de bijeenkomst waarover hij in het interview spreekt zou hebben plaatsgevonden vóór de aanhouding van verdachten [verzoeker] en [medeverdachte 2] , zijn daartoe volstrekt onvoldoende. Het horen van de verzochte getuigen zou neerkomen op een zogenoemde ‘fishing expedition’. Hierin ziet de rechtbank dan ook niet het (materiële) verdedigingsbelang tot het horen van de verzochte getuigen.
8. Dat het horen van de getuigen van belang is voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en/of de strafmaat in de zaak van (mede)verdachten [verzoeker] en [medeverdachte 2] , acht de rechtbank evenmin voldoende onderbouwd. De verdediging heeft haar stelling in dit verband, dat uit de verklaringen van [getuige] zou zijn gebleken dat op verzoek van het Openbaar Ministerie een plan om verdachte [medeverdachte 1] te vermoorden zou zijn besproken, niet onderbouwd. De verdediging heeft nog gewezen op het verhoor van [naam] als meegebrachte getuige op de zitting van 19 april 2023 in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] . Uit de verklaring van [naam] valt echter hoogstens af te leiden dat informeel zou zijn gesproken met [getuige] en hem om advies zou zijn gevraagd of het eventueel mogelijk zou zijn om medeverdachte [medeverdachte 1] uit Iran of Dubai weg te halen of hem te ‘neutraliseren’.
Er zijn geen aanwijzingen dat daadwerkelijk sprake is geweest van een plan om medeverdachte [medeverdachte 1] te ontvoeren of om het leven te brengen en/of dat daartoe uitvoeringshandelingen zijn verricht op instigatie van het Openbaar Ministerie. Uit de verklaring van [naam] blijkt zelfs niet dat het informele ‘adviesgesprek’ met [getuige] zou hebben plaatsgevonden op verzoek of met medeweten van het Openbaar Ministerie. Dit staat evenmin in het interview in het Parool met [getuige] , waarin hij nog opmerkt dat het mogelijk ook brain farts kunnen zijn. De rechtbank leidt daar uit af dat [getuige] kennelijk ook niet weet of er een concreet plan was. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding de verzochte getuigen te horen nu niet is onderbouwd dat dit onderzoek van belang is voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek wordt daarom afgewezen.’
Uit de hierboven weergegeven tekst van de beslissing volgt niet dat de rechtbank zich reeds een oordeel heeft gevormd over de vraag of er al dan niet een bijeenkomst heeft plaatsgevonden. Er staat enkel dat de inhoud van de getuigenverklaring van [naam] van 19 april 2023 geen aanwijzingen oplevert dat sprake was van een (concreet) plan om verzoeker om het leven te brengen, op verzoek of met medeweten van het Openbaar Ministerie. Ook in het interview uit het Parool staan geen aanwijzing hiervoor, zo begrijpt de Wrakingskamer de rechtbank.
Uit de (motivering van de) beslissing van de rechtbank volgt dat zij vindt dat er geen verdedigingsbelang is, omdat het horen van de getuige [getuige] volgens de rechtbank niet relevant of van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. De enkele suggestie dat het zo zou kunnen zijn dat er een dergelijke plan lag, is onvoldoende onderbouwing van het verdedigingsbelang.
De rechtbank heeft – in het licht van de onderbouwing van het verdedigingsbelang – onderzocht of een verhoor van de getuige mogelijk relevant zou kunnen zijn voor enige in de strafzaak uit hoofde van artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Uit de motivering kan niet worden afgeleid dat de rechtbank niet geïnteresseerd zou zijn in het onderzoek naar de rechtmatigheid van opsporingsactiviteiten.
Voorts vindt de Wrakingskamer de motivering van de conclusie van de rechtbank dat er op grond van de getuigenverklaring van [naam] en het interview met [getuige] in het Parool geen aanwijzingen zijn dat daadwerkelijk sprake is geweest van een plan om medeverdachte [medeverdachte 1] te ontvoeren geenszins blijk geven van (een schijn van) vooringenomenheid.
De Wrakingskamer is van oordeel dat er geen sprake is van een zodanig onbegrijpelijke motivering dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring gevonden kan worden dan dat de rechtbank niet onpartijdig is. Deze motivering kan aldus geen vrees van vooringenomenheid opleveren.
5.2.2
Aanvullend pleiten
De motivering van de beslissing van de rechtbank om de verdediging nog slechts ten aanzien van één arrest aanvullend te laten pleiten, staat weergegeven onder hoofdstuk ‘1. De feiten’ van deze beschikking.
De rechtbank heeft in haar motivering uitgelegd hoe en waarom zij tot de voornoemde beslissing is gekomen. De Wrakingskamer acht de motivering van deze beslissing niet zodanig onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring gevonden kan worden dan dat de rechter niet onpartijdig is. Met betrekking tot de afwijzing van dit verzoek is dan ook evenmin sprake van een motivering die niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
5.3
Conclusie
Uit al het voorgaande tezamen en onderlinge samenhang bezien, concludeert de Wrakingskamer dat uit de door de verdediging ter onderbouwing van het wrakingsverzoek naar voren gebrachte feiten en omstandigheden naar objectieve maatstaven niet kan worden afgeleid dat de rechtbank vooringenomen was bij het nemen van de beslissing, dan wel dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

6.Beslissing

De Wrakingskamer:
- wijst het wrakingsverzoek af.
Aldus gegeven door:
mr. H.M. Patijn, voorzitter,
mrs. R.H. Mulderije en P.L.C.M. Ficq, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier.