ECLI:NL:RBAMS:2023:6979

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
22/4973
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een beslissing op WIA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van verweerder, waarbij het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres had bezwaar aangetekend tegen de toekenning van een WIA-uitkering, maar dit bezwaar werd als te laat ingediend beschouwd. De rechtbank behandelt de feiten van de zaak, waarbij eiseres stelt dat zij het bezwaarschrift per post heeft verzonden, maar geen bewijs kan overleggen van de tijdige verzending. De rechtbank concludeert dat de enkele stelling van eiseres onvoldoende is om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij eiseres ligt en dat de overgelegde verklaringen niet aantonen dat het bezwaarschrift daadwerkelijk binnen de termijn is ingediend. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4973

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres,

(gemachtigde: mr. M.J. Meijer),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. P. Nicolai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 7 oktober 2022 (bestreden besluit), waarbij het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard.
2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiseres is voor het laatst werkzaam geweest als opticien in opleiding voor gemiddeld 35,86 uur per week. Op 8 mei 2020 heeft zij zich ziekgemeld. Ze is ziek uit dienst gemeld en heeft aansluitend een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de WAZO [1] ontvangen. Het einde van de wachttijd is bereikt op 13 december 2021. Vervolgens heeft eiseres op 18 mei 2022 een WIA [2] -uitkering aangevraagd.
4. Op 8 juli 2022 is een WIA-uitkering toegekend per 14 december 2021. Met het primaire besluit is het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 44,78%. Verweerder heeft aan dit besluit een rapportage van de arbeidsdeskundige van 7 juli 2022 ten grondslag gelegd.
5. Tegen deze beslissing is bezwaar aangetekend op 12 september 2022. Dit bezwaar is bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De periode waarin bezwaar had kunnen worden gemaakt liep af op 19 augustus 2022. Het bezwaarschrift is digitaal verzonden op 12 september 2022 en op diezelfde datum door verweerder ontvangen. Verweerder stelt dat dit te laat is. Dat eiseres al eerder in augustus een bezwaarschrift per post heeft verzonden, is volgens verweerder niet aangetoond.
6. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Juridisch kader

7. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een bezwaarschrift, bij verzending per post, tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De wettelijke bepalingen over de tijdigheid van een bezwaar- of beroepschrift zijn dwingend van aard en dienen de rechtsgelijkheid. [3]
8. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van een te late indiening achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding).

Beoordeling door de rechtbank

9. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in de week na het ontvangen van de beslissing op
12 juli 2022 het bezwaarschrift per post heeft verstuurd. Een bewijs hiervoor ontbreekt. Eiseres stelt te kunnen aantonen dat zij wel tijdig het bezwaarschrift heeft ingediend. Zij heeft daartoe meerdere medische verklaringen overgelegd waaruit volgens eiseres blijkt dat zij al geruime tijd bezig was met het opstellen van het bezwaarschrift en daarover ook heeft gesproken met haar behandelaren. Verder heeft eiseres een verklaring overgelegd van haar contactpersoon bij verweerder. Deze heeft in een gesprek met eiseres in september 2022 aan eiseres laten weten dat haar bezwaarschrift niet in digitale archief bij verweerder terug te vinden was en heeft haar daarom geadviseerd om het nogmaals digitaal in te dienen. Tot slot verwijst eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 maart 2022 [4] waarin de rechtbank volgens haar uitgaat van een minder strikte uitleg van artikel 6:11 Awb. In deze uitspraak wordt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) geciteerd die betoogt dat de overheid rekening moet houden met de begrenzingen van het denk- en doenvermogen van burgers en ervoor moet zorgen dat kleine fouten geen grote gevolgen hebben. Eiseres vindt dat het niet aangetekend verzenden van het bezwaarschrift de enige fout is die haar eventueel aangerekend kan worden.
10. Verweerder heeft gesteld alleen het via de elektronische weg op 12 september 2022 ingediende bezwaarschrift te hebben ontvangen. Verweerder heeft daarnaast een overzicht van de geregistreerde telefonische contacten tussen eiseres en verweerder overgelegd waaruit volgens verweerder blijkt dat er tijdens de bezwaartermijn geen telefonisch contact is geweest over het indienen van een bezwaarschrift.
11. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres de bewijslast rust om aan te tonen dat verweerder het poststuk heeft ontvangen. In de regel is daarvoor een bewijs van aangetekende verzending voldoende. De enkele stelling dat het bezwaarschrift per post is verzonden, is onvoldoende om de ontvangst hiervan aannemelijk te maken. De rechtbank stelt vast dat de door eiseres overgelegde verklaringen van haar behandelaren en van de contactpersoon bij verweerder zijn gegeven in de periode na afloop van de bezwaartermijn. Uit deze verklaringen blijkt niet anders dan dat eiseres de intentie had om een bezwaarschrift in te dienen dan wel dat er gesproken is over het indienen van een bezwaarschrift. De behandelaren en de contactpersoon van verweerder verklaren niet dat eiseres het bezwaarschrift daadwerkelijk gedurende de lopende bezwaartermijn heeft ingediend. Het voorgaande betekent dat eiseres de tijdige verzending van het bezwaarschrift niet aannemelijk heeft gemaakt.
12. De beroepsgrond die ziet op artikel 6:11 van de Awb behoeft geen bespreking omdat eiseres heeft aangevoerd dat zij het bezwaar tijdig heeft ingediend. Artikel 6:11 van de Awb ziet op de situatie dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
13. De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.G. Elfferich, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
11 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet Arbeid en Zorg.
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500.
4.Rechtbank Limburg 23 maart 2023, ECLI:NL:RBLIM:2022:2220.