ECLI:NL:RBAMS:2023:6978

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
23/666
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op grond van Participatiewet en medewerkingsplicht bij huisbezoek

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Participatiewet (PW), die op 3 juli 2021 werd gewijzigd naar de bijstandsnorm voor een kostendeler, omdat haar zoon zijn studie had stopgezet. Op 30 oktober 2021 werd de uitkering opnieuw gewijzigd naar de bijstandsnorm voor een alleenstaande, omdat haar zoon op dat moment op een ander adres was ingeschreven. Dit leidde tot een onderzoek naar de woon- en leefsituatie van eiseres door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam.

Eiseres werd uitgenodigd voor een gesprek op 28 maart 2022, maar verscheen niet. Na telefonisch contact en een nieuwe uitnodiging, kwam eiseres op 7 april 2022 naar het gesprek, maar zonder de gevraagde documenten. Tijdens een vervolgafspraak op 11 april 2022 werd aangekondigd dat er een huisbezoek zou plaatsvinden. Eiseres gaf aan dat een huisbezoek niet mogelijk was, maar verweerder stelde dat dit direct moest gebeuren. Uiteindelijk vond het huisbezoek niet plaats. Op 22 april 2022 werd de uitkering van eiseres ingetrokken, en dit werd bevestigd in een besluit op bezwaar op 16 december 2022.

De rechtbank oordeelt dat verweerder geen redelijke grond had voor het huisbezoek, omdat de twijfels over de woonsituatie van eiseres niet waren gebaseerd op concrete feiten. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft geschonden van de medewerkingsplicht en verklaart het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd, en verweerder moet binnen tien weken een nieuw besluit nemen. Tevens moet verweerder het griffierecht en de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering.
2. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Op 3 juli 2021 is de uitkering gewijzigd naar de bijstandsnorm voor een kostendeler, omdat de zoon van eiseres vanaf die datum was gestopt met zijn studie. Eiseres heeft vervolgens aan verweerder gevraagd of er een uitzondering voor haar gemaakt kon worden, omdat ze niet rond kwam met de uitkering. De uitkering van eiseres is vanaf 30 oktober 2021 gewijzigd naar de bijstandsnorm voor een alleenstaande, omdat haar zoon op die datum is ingeschreven op een ander adres. Dit vormde voor verweerder aanleiding om de woon- en leefsituatie van eiseres te onderzoeken. Verweerder heeft eiseres eerst uitgenodigd voor een gesprek op 28 maart 2022. Toen eiseres daar niet verscheen, is telefonisch contact met haar opgenomen en aansluitend een nieuwe uitnodiging verzonden. Ook heeft verweerder de uitkering met ingang van 28 maart 2022 opgeschort. Eiseres kwam wel naar de afspraak van 7 april 2022, maar zonder de in de uitnodiging gevraagde documenten. Er heeft een vervolgafspraak plaatsgevonden op 11 april 2022. Tijdens dit gesprek werd aangekondigd dat na afloop van het gesprek een huisbezoek zou worden afgelegd om de woonsituatie van eiseres vast te kunnen stellen. Verweerder had meer informatie nodig over de aard van het huishouden, namelijk of sprake was van een gezamenlijke huishouding of dat eiseres en haar zoon kostendelers zijn. Volgens eiseres was een huisbezoek niet mogelijk omdat zij haar woning moest schoonmaken, maar het kon wel op een andere dag plaatsvinden. De klantmanager van verweerder liet daarop weten dat het huisbezoek direct of later op de dag plaats moest vinden en dat het ook niet lang zou duren. Eiseres meldde vervolgens dat het die dag niet kon omdat zij niet naar huis zou gaan. Het huisbezoek heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.
3. Met het besluit van 22 april 2022 heeft verweerder de uitkering van eiseres met ingang van 11 april 2022 ingetrokken. Met het bestreden besluit van 16 december 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
4. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de uitkering van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij zich niet heeft gehouden aan de inlichtingen- en medewerkingsplicht. Zij heeft tijdens het gesprek op 11 april 2022 haar bankpasje meegenomen om bij verweerder alle gevraagde bankafschriften uit te printen. In bezwaar zijn alsnog de bankafschriften overgelegd. Verder vindt eiseres dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 8 EVRM [1] door het plotselinge en directe huisbezoek. Verweerder heeft hierbij ten onrechte geen rekening gehouden met de afspraak die eiseres had met haar arts. Eiseres vindt dat de weigering van het huisbezoek niet had mogen leiden tot intrekking van haar uitkering, omdat eiseres geen verwijt kan worden gemaakt. Zij wijst erop dat er naar aanleiding van een nieuwe uitkeringsaanvraag wel een huisbezoek heeft plaatsgevonden, waarbij is vastgesteld dat eiseres alleen woont. Verder voert eiseres aan dat er bezwaar is gemaakt tegen twee besluiten, namelijk het besluit tot intrekking en het besluit tot terugvordering. Volgens eiseres is er geen separate beslissing op bezwaar op besluit tot terugvordering ontvangen.
9. Volgens verweerder is de uitkering terecht ingetrokken, omdat het niet mogelijk is geweest om het recht op bijstand vast te stellen vanaf 11 april 2022. Aan het feit dat de bankafschriften alsnog bij het bezwaarschrift zijn overgelegd, komt geen betekenis toe. De reden voor de intrekking van de uitkering is voor verweerder met name gelegen in het niet meewerken aan het huisbezoek. Verweerder voert daarbij aan dat eiseres destijds niet heeft gemeld dat zij een medische afspraak had. De medewerkers van verweerder hebben op grond van de eerdere mededelingen van eiseres geoordeeld dat er geen sprake was van een dringende reden waardoor er niet onmiddellijk na het gesprek een huisbezoek kon worden afgelegd. Volgens verweerder was het noodzakelijk om direct een huisbezoek af te leggen, omdat er twijfels waren over de woonsituatie van eiseres. Deze controle is minder effectief wanneer het huisbezoek op een later tijdstip wordt afgelegd, omdat eiseres daarmee in de gelegenheid zou zijn geweest om de woning (in de woorden van verweerder:) “in orde te maken”. Het bezwaar tegen de terugvordering van de uitkering is niet-ontvankelijk verklaard. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat er geen sprake is geweest van een terugvordering. Eiseres heeft dit niet bestreden.
10. In zaken waar het gaat om een intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW, is de Centrale Raad van Beroep (CRvB) teruggekomen van het uitgangspunt dat het college bij de afweging van de rechtstreeks bij het besluit tot intrekking betrokken belangen geen rekening hoeft te houden met gegevens of stukken die tijdens de bezwaarfase alsnog zijn verstrekt. [2] Bij een belangenafweging moeten in beginsel alle rechtstreeks bij een besluit betrokken belangen worden afgewogen. Dat volgt ook uit artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de intrekking alleen nog gebaseerd is op het niet meewerken aan het huisbezoek. De rechtbank zal daarom hierna beoordelen of eiseres heeft voldaan aan de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de PW.
11. Volgens vaste rechtspraak kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden (in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand) indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat. Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete en objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door de betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en deze niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. [3]
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen redelijke grond voor het huisbezoek had. Kennelijk had verweerder vermoedens dat de woning van eiseres ook door haar zoon werd bewoond, maar dit is enkel gebaseerd op de twijfel die gerezen was omdat de zoon was verhuisd naar een driekamerappartement waar vijf personen woonachtig zijn. Het vermoeden was daarom gebaseerd op twijfel en niet op concrete en objectieve feiten en omstandigheden, die al voor of bij aanvang van het huisbezoek bekend waren. Het betoog dat het huisbezoek nodig was om vast te stellen of eiseres en haar zoon een gezamenlijke huishouding voeren of kostendelers zijn, doet daar niet aan af omdat het geen concrete feiten en omstandigheden zijn als hiervoor bedoeld. Bovendien waren andere, minder ingrijpende onderzoeksmiddelen beschikbaar. Bijvoorbeeld een onderzoek naar energie- en waterverbruik.
13. De omstandigheid dat eiseres verschillende, tegenstrijdige redenen had om niet mee te werken aan het huisbezoek, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door eiseres verstrekte gegevens over haar woon- en leefsituatie. Pas bij het bestaan van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek, is een betrokkene verplicht mee te werken aan een onverwijld af te leggen huisbezoek. Als echter sprake is van een onverplicht huisbezoek, zoals in deze zaak, dan kunnen aan de weigering om daaraan mee te werken geen gevolgen worden verbonden, wat er verder ook zij van de opgegeven redenen om niet mee te werken. [4]
14. De rechtbank concludeert dat eiseres niet kan worden tegengeworpen dat zij niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek. Zij heeft niet de medewerkingsplicht geschonden.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank kan op voorhand niet uitsluiten dat verweerder alsnog onderzoek wenst te doen naar de woonsituatie van eiseres ten tijde hier van belang. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen.
16. Omdat eiseres met recht beroep heeft ingesteld moet verweerder het griffierecht en de proceskosten in beroep vergoeden.
17. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen tien weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres dient te betalen;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres van deze procedure tot een bedrag van € 1.674,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G. Elfferich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.CrvB 25-4-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:679.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2436.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3245.