ECLI:NL:RBAMS:2023:690

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
C/13/676618 / HA ZA 19-1307 rolbsl
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot het horen van getuigen via videoverbinding in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, hebben eisers en gedaagde een geschil over het horen van getuigen. Gedaagde heeft verzocht om getuigen via een videoverbinding te horen, omdat de meeste getuigen in Moldavië wonen en niet naar Nederland kunnen komen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat het in strijd is met de goede procesorde en er onvoldoende redenen zijn om het verzoek in te willigen. De rechtbank benadrukt dat de fysieke aanwezigheid van getuigen in beginsel vereist is voor een eerlijke procesgang. De rechtbank heeft eerder beslist dat getuigen ten overstaan van een rechter-commissaris van de rechtbank Amsterdam moeten worden gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geldige redenen zijn voor de getuigen om niet naar Nederland te reizen. Gedaagde heeft niet aangetoond dat het voor de getuigen onmogelijk of te bezwaarlijk is om naar Nederland te komen. De rechtbank concludeert dat het verhoor via videoverbinding niet kan plaatsvinden en dat het verzoek van gedaagde wordt afgewezen. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor uitlating door gedaagde.

Uitspraak

rolbeslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/676618 / HA ZA 19-1307
Rolbeslissing van 8 februari 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] (Duitsland),
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 1] (Duitsland),
eisers,
advocaat mr. P.D. Olden te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
laatstelijk bekende woonplaats te [woonplaats 2] (Moldavië),
gedaagde,
advocaat mr. I. Wassenaar te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de [eisers] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 oktober 2021 (hierna: het tussenvonnis),
  • het vonnis in incidenten van 30 november 2022 (hierna: het vonnis in incident)
  • de akte houdende producties van de [eisers] ,
  • de akte uitlating getuigen, tevens akte overlegging nadere productie, van [gedaagde] ,
  • de brief van de [eisers] van 11 januari 2023
  • de brief van [gedaagde] van 12 januari 2023.

2.Het verzoek van [gedaagde] en het verweer daartegen

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagde] toegelaten tot tegenbewijs. [gedaagde] heeft aangegeven getuigen te willen horen van wie het merendeel in Moldavië woont. In het vonnis in incident is de vordering van [gedaagde] tot het instellen van een rogatoire commissie in Moldavië afgewezen. Beslist is dat de getuigenverhoren ten overstaan van (een rechter-commissaris van) deze rechtbank zullen plaatsvinden.
[gedaagde] is in de gelegenheid gesteld zich erover uit te laten welke tien getuigen hij als eerste wil horen en wat de gewenste volgorde van het horen van die getuigen is.
2.2.
In zijn akte uitlating getuigen heeft [gedaagde] laten weten welke tien getuigen hij idealiter als eerste zou willen horen. Deze getuigen hebben echter, zo stelt [gedaagde] , laten weten dat zij onmogelijk kunnen deelnemen aan een getuigenverhoor in Nederland. Aangezien de rechtbank geen middelen heeft om de getuigen te dwingen in Nederland te verschijnen, ligt voor de hand dat de organisatie van een verhoor in Nederland een vruchteloze exercitie zal zijn. Wel hebben drie getuigen zich bereid verklaard deel te nemen aan een getuigenverhoor via een videoverbinding. [gedaagde] verzoekt eerst deze drie getuigen te horen via een videoverbinding. Daarna kan [gedaagde] de rechtbank informeren over de mogelijkheid en noodzaak om nog andere getuigen te horen.
2.3.
De [eisers] verzetten zich tegen het horen van getuigen via een videoverbinding. Dat de getuigen weigeren naar Nederland te komen om te worden gehoord, zonder dat daarvoor een geldige reden wordt gegeven, maakt een verhoor inderdaad een vruchteloze exercitie. De [eisers] vragen de rechtbank daarom de akte van [gedaagde] zo te verstaan dat deze verklaart niet aan de bewijsopdracht te kunnen voldoen overeenkomstig de wijze waarop is beslist in het vonnis in incident, en de zaak naar de rol te verwijzen voor (eind)vonnis.
2.4.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen het bericht van de [eisers] van 11 januari 2023 en verzocht om dat buiten beschouwing te laten ofwel hem in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. Daar wordt geen aanleiding toe gezien. [gedaagde] heeft een akte ingediend omtrent het door hem te leveren tegenbewijs, waarbij hij het verzoek heeft gedaan tot het horen van getuigen via videoverbinding, en de [eisers] hebben daarop gereageerd. Daarmee is hoor en wederhoor verleend en kan worden beslist op dat verzoek van [gedaagde] . Voor zover [gedaagde] zich nog wenst uit te laten over de vraag of (eind)vonnis kan worden gewezen, zal hij daartoe in de gelegenheid worden gesteld (zie r.o. 3.9).

3.De beoordeling van het verzoek van [gedaagde]

3.1.
In het kader van het eerder gevoerde debat over de vordering tot het instellen van een rogatoire commissie is ook het alternatief van het horen van getuigen door de Nederlandse rechter via elektronische middelen (een videoverbinding) aan de orde geweest. Op de mondelinge behandeling in het incident heeft (de advocaat van) [gedaagde] toen verklaard zich te verzetten tegen een verhoor van getuigen door de Nederlandse rechter via een videoverbinding. De [eisers] hebben zich op die mondelinge behandeling eveneens verzet tegen verhoor via een videoverbinding. Met zijn huidige verzoek in de akte uitlating getuigenverhoor om de eerste drie getuigen via een videoverbinding te horen, komt [gedaagde] nu terug van zijn eerdere standpunt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de goede procesorde.
3.2.
Ook als de goede procesorde niet in de weg zou staan aan inwilliging van het verzoek van [gedaagde] , zijn er inhoudelijk onvoldoende redenen om dat verzoek in dit geval toe te staan. Daartoe is het volgende redengevend.
3.3.
In het vonnis in incident is beslist dat de getuigen ten overstaan van (een rechter-commissaris van) de rechtbank Amsterdam moeten worden gehoord. Dat betekent dat de fysieke aanwezigheid van de getuigen ter zitting in beginsel vereist is. Onder omstandigheden kan het aangewezen zijn te bepalen dat de getuigen niet fysiek hoeven te verschijnen, maar via een videoverbinding worden gehoord.
3.4.
In het vonnis in incident is al geoordeeld dat aan het onmiddellijkheidsbeginsel in deze zaak veel gewicht toekomt. De daartoe gegeven argumenten pleiten ook voor een fysieke aanwezigheid van de getuigen in plaats van via een videoverbinding, omdat aan die eerste wijze van horen meer waarborgen voor waarheidsvinding zijn verbonden. Daarnaast heeft de rechtbank in zo’n geval ook meer invloed op de omstandigheden waaronder het getuigenverhoor plaatsvindt en is zij (beter) in staat de identiteit van de getuige vast te stellen. Een en ander acht de rechtbank in dit geval van groot belang, mede vanwege het bijzondere karakter van deze zaak en de aard van de bewijskwestie (waarbij het mede gaat over mogelijke corruptie van rechters in Moldavië). Voornoemde omstandigheden en bijzonderheden maken dan ook dat deze zaak zich niet goed leent voor een verhoor van getuigen via een videoverbinding.
3.5.
Het voorgaande neemt niet weg dat, mede vanwege het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM, [gedaagde] zo veel mogelijk in staat moet worden gesteld om de door hem voorgestelde getuigen te doen horen. Wanneer het horen via een videoverbinding de enige mogelijkheid zou zijn om de getuigen te horen, is dat een omstandigheid die moet worden betrokken in de te maken afweging.
3.6.
In het vonnis in incident is geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat het voor de getuigen niet mogelijk of te bezwaarlijk is om naar Nederland te reizen. Voor Nederland gelden ook op dit moment geen door Covid-19 ingegeven bijzondere inreisbeperkingen meer. Gelet hierop had het op de weg van [gedaagde] gelegen om ter onderbouwing van zijn huidige verzoek om getuigen via videoverbinding te horen, toe te lichten waarom – zoals hij stelt – die getuigen onmogelijk kunnen deelnemen aan een getuigenverhoor in Nederland. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Uit de door hem overgelegde verklaring van de Moldavische advocaat blijkt niet van omstandigheden waardoor het voor de getuigen niet mogelijk of te bezwaarlijk zou zijn om naar Nederland te komen. In die verklaring staat over de eerste drie getuigen dat zij niet naar Amsterdam
willenreizen (“they communicated that (…) they do not want to travel to Amsterdam”). Verder is over het merendeel van de andere tien getuigen die [gedaagde] als eerste zou willen horen, in voornoemde verklaring opgenomen dat zij
weigerenom een getuigenverhoor in Nederland bij te wonen (“they communicated that they refuse to attend witness hearings in the Netherlands”). Ten slotte hebben de overige getuigen blijkens genoemde verklaring laten weten dat zij niets van doen willen hebben met de procedure bij de rechtbank Amsterdam (“they communicated that they do not want to have anything to do with the court process stated above”).
3.7.
Nu niet gebleken is dat het voor de getuigen onmogelijk of te bezwaarlijk is om in Nederland als getuige te worden gehoord ziet de rechtbank in dit geval geen reden om te bepalen dat het verhoor via videoverbinding zal plaatsvinden. Het verzoek van [gedaagde] zal dus worden afgewezen.
3.8.
De rechtbank gaat er, gelet op het voorgaande, vanuit dat er bij de door [gedaagde] voorgedragen getuigen geen bereidheid is om in Nederland een getuigenverklaring af te leggen. Aangezien de rechtbank geen middelen heeft om de getuigen te dwingen in Nederland te verschijnen, gaat de rechtbank er met [gedaagde] vanuit dat het bepalen van een verhoor in Nederland een vruchteloze exercitie zal zijn. Om die reden is het thans niet zinvol om een datum voor een getuigenverhoor te bepalen en moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] niet in staat is tegenbewijs te leveren.
3.9.
De [eisers] hebben de rechtbank verzocht (eind)vonnis te wijzen. [gedaagde] is nog niet in de gelegenheid geweest zich erover uit te laten of vonnis kan worden gewezen, zodat hij zich nog mag uitlaten als bedoeld in artikel 2.14 van het landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst af het verzoek van [gedaagde] tot het horen van getuigen via videoverbinding,
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 februari 2023voor uitlating door [gedaagde] als bedoeld in artikel 2.14 van het procesreglement.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.T. Kruis, mr. C.M.E. de Koning en mr. S.P. Pompe, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: