8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft, in ieder geval samen met één ander, een kleine hoeveelheid heroïne, afkomstig uit een container uit Pakistan, in Nederland ingevoerd. Omdat de Britse autoriteiten de lading van in totaal 398 kilogram heroïne reeds hadden onderschept en vervangen door een imitatielading met daarin 4,6 gram heroïne, heeft verdachte feitelijk slechts handelingen verricht met betrekking tot die 4,6 gram heroïne. De rechtbank kan en wil echter niet voorbijgaan aan de omstandigheid dat het de bedoeling was om 398 kilogram heroïne in te voeren. Met deze hoeveelheid zal daarom in strafbepalende zin rekening worden gehouden.
Verdachte was de chauffeur van deze partij na binnenkomst in de haven van Antwerpen en in die hoedanigheid nauw betrokken bij het gehele transport en daarmee een onmisbare schakel. Hij stond in nauw contact met [medeverdachte] , een van de hoofdverdachten in het onderzoek Coalcity.
Verdachte was betrokken bij de internationale handel in verdovende middelen. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. De handel in harddrugs leidt veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ondermijning en ernstige geweldscriminaliteit. Harddrugsgebruik tast bovendien de volksgezondheid aan. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was, zoals ook blijkt uit zijn verklaring op de zitting, enkel uit op eigen financieel gewin. De rechtbank neemt hierbij bovendien in ogenschouw dat heroïne een bijzonder verslavende drug is met kans op grote (individueel en maatschappelijk) sociale schade en aanzienlijke risico’s op een overdosis bij de gebruiker ervan. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. De rechtbank houdt er tevens rekening mee dat degenen die de container hebben gelost, zijn veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf.
Gezien de ernst van het feit, kan naar het oordeel van de rechtbank daarop in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de strafmaat ook het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 22 juni 2023. Hieruit blijkt dat verdachte op 25 april 2023 is veroordeeld door de rechtbank Rotterdam voor het medeplegen van gewoontewitwassen, waarvoor hij een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd heeft gekregen. Deze uitspraak is niet onherroepelijk. Daarnaast is hij op 22 oktober 2020 in België veroordeeld voor een transport van een grote hoeveelheid cocaïne, waarvoor hem onder meer een gevangenisstraf van vijf jaar is opgelegd.
De rechtbank heeft kennis genomen van de voorlichtingsrapportage van ‘mijnreclassering.nl’ die door de verdediging is ingebracht en is opgemaakt door psycholoog L. Dodkin op 30 augustus 2023. In dit rapport staat dat het delictgedrag van verdachte lijkt te zijn voortgekomen uit mentale gevolgen van langdurige stress, inadequate coping strategieën en gevoel van wanhoop. In dit rapport wordt geadviseerd om, bij bewezenverklaring, aan verdachte een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank ziet in de inhoud van de voorlichtingsrapportage geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij reeds via zijn psycholoog wordt toegeleid naar passende hulp.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de rapportages, die in een eerdere strafzaak (onderzoek ‘Ohio’) over verdachte zijn opgemaakt, waaronder een rapport van psychiater Th.J.G. Bakkum van 4 april 2023 en een rapport van 31 maart 2023, opgemaakt door F.A. Jonker (klinisch neuropsycholoog) en E. Strijks (neuroloog).
Zij hebben onderzocht of verdachte – die tijdens diverse verhoren had aangegeven dat hij geheugenklachten had, mogelijk duidende op (beginnende dementie – al dan niet lijdt aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde rechtsvervolging te begrijpen. De deskundigen zijn tot de volgende conclusies gekomen.
De geheugenklachten bij de verdachte zijn niet neurologisch en psychiatrisch te verklaren. De verdenking is daarmee zeer sterk (volgens de klinisch neuropsycholoog en neuroloog: met grote zekerheid) dat bij de verdachte sprake is van simulatie en dat de verdachte zijn geheugenklachten aanzet om zijn verantwoordelijkheden te ontlopen. De genoemde deskundigen achten de verdachte in staat om de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen.
Blijkens de genoemde rapportages van de deskundigen heeft de verdachte welbewust en ter misleiding een ernstig ziektebeeld voorgewend om strafrechtelijke vervolging te ontlopen en ervoor te zorgen dat hij in de strafzaken van medeverdachten geen verklaring hoefde af te leggen. Het onderzoek door de deskundigen heeft meer dan een jaar in beslag genomen. Daarmee heeft de verdachte de voortgang van het onderzoek ter terechtzitting ernstig vertraagd, zowel in de zaak die tegen hem liep in Rotterdam in het onderzoek Ohio en tegen zijn medeverdachten in dat onderzoek, als in het onderhavige onderzoek Coalcity en de medeverdachten in dit onderzoek .Daarbij heeft hij de maatschappij laten opdraaien voor de (hoge) kosten van de medische onderzoeken en de deskundigenrapportages en van de vertraging van de zaken.
De rechtbank Rotterdam heeft verdachte in het onderzoek Ohio veroordeeld bij vonnis van 25 april 2023 en in de strafmotivering voornoemde proceshouding in strafverzwarende zin meegewogen. De rechtbank ziet daarin reden om in de onderhavige zaak de gevolgen van zijn proceshouding niet nogmaals in zijn nadeel mee te wegen, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte in de onderhavige zaak pas op 15 februari 2023 is gedagvaard.
Door de verdediging is niet betoogd dat de redelijke termijn is overschreden, wel is verzocht rekening te houden met het tijdsverloop. Verdachte is op 15 augustus 2019 voor het eerst als verdachte gehoord in deze strafzaak. Hij is op 15 februari 2023 gedagvaard. De rechtbank stelt vast dat het vonnis meer dan vier jaar va het eerste verhoor van verdachte wordt gewezen. Voor zover de datum van het eerste verhoor al moet worden aangemerkt als begin van de redelijke termijn, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn niet is geschonden, nu de vertraging in grote mate aan de proceshouding c.q. het simuleren van een ernstig ziektebeeld door verdachte is te wijten.
De rechtbank stelt vast dat hetgeen is bepaald in artikel 63 Sr van toepassing is, gelet op het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2023 betreffende verdachte.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte op 22 oktober 2022 in België is veroordeeld voor een transport van een grote hoeveelheid cocaïne in de periode van 9 tot en met 30 maart 2020, dus na het onderhavige drugstransport. Verdachte is voor dat transport veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, die hij deels in België en deels in Nederland heeft uitgezeten. Dat drugstransport maakt deel uit van het onderhavige eerder genoemde onderzoek Coalcity (zaaksdossier 5).
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een buitenlandse rechterlijke beslissing geen veroordeling oplevert als bedoeld in artikel 63 Sr. Hieraan staat echter niet in de weg dat de rechter een buitenlandse veroordeling als mitigerend in aanmerking neemt. Dit sluit ook aan bij artikel 3, vijfde lid (tweede volzin), Kaderbesluit 2008/675/JBZ betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie dat bepaalt dat lidstaten er op toezien dat eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen, al dan niet op grond van in casu artikel 63 Sr, door rechters anderszins in aanmerking kunnen worden genomen.
De rechtbank ziet, gelet op het bovenstaande, aanleiding om in enigszins strafverminderende zin mee te wegen dat verdachte in België is veroordeeld tot een lange onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat medeverdachten in het onderzoek Coalcity voor datzelfde drugstransport door de Nederlandse strafrechter zijn veroordeeld.Dat dit feit niet in Nederland aan verdachte ten laste is gelegd, heeft als reden dat hij voor dit feit in België is aangehouden en er door de Nederlandse officier van justitie geen verzoek is gegaan tot overname van de strafvervolging.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.