ECLI:NL:RBAMS:2023:6885

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
71/270113-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer, aflevering en vervoer van heroïne in het onderzoek Coalcity II

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1956 en ingeschreven op een adres in Nederland, heeft de rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van heroïne in de periode van 2 tot en met 5 augustus 2019, waarbij hij betrokken was bij een drugstransport vanuit Pakistan via Antwerpen naar Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als chauffeur de container met heroïne heeft opgehaald en naar Rotterdam heeft vervoerd. Tijdens de zitting op 1 september 2023 heeft de verdachte bekend dat hij de lading heeft gereden, maar heeft hij betoogd dat hij niet opzettelijk betrokken was bij de invoer van drugs. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de invoer van de heroïne, gezien de omstandigheden waaronder hij handelde en de beloning die hij voor het transport zou ontvangen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen in België en Nederland. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn en dat de verdachte strafbaar is. De uitspraak is gedaan in het kader van het onderzoek Coalcity, waarin meerdere verdachten betrokken zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 71/270113-22 (Promis)
Datum uitspraak: 30 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 september 2023 (inhoudelijke behandeling) en 30 oktober 2023 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. A.S. Bijleveld en M.P. Kok (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. Jonge Vos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 2 tot en met 5 augustus 2019 te Antwerpen, op de [locatie 1] en/of te [locatie 2] Rotterdam, schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne op het grondgebied van Nederland en België.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte geen vol opzet heeft gehad op de invoer van verdovende middelen. Uit de bewijsmiddelen kan onvoldoende worden opgemaakt dat verdachte daadwerkelijk heeft geweten dat er drugs in de container zaten. Verdachte heeft wel voorwaardelijk opzet gehad op het invoeren van drugs. Hij heeft de lading op verzoek van een ander als chauffeur verplaatst.
Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting
van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Inleiding
De verdenking van invoer en vervoer van verdovende middelen zoals aan verdachte ten laste is gelegd, komt voort uit een onderzoek naar (onder meer) handel in verdovende middelen, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. In dit onderzoek (dat de naam “Coalcity” heeft gekregen) komen verschillende medeverdachten naar voren, waaronder [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte] ).
Drugstransport en verklaring verdachte
Omstreeks 23 juli 2019 vertrekt het zeeschip [naam schip] met daarop de zeecontainer [nummer] vanuit Pakistan via [plaats 2] (Verenigd Koninkrijk) naar Antwerpen (België). Op de Bill of lading (hierna: BOL) staat vermeld dat er 201 dozen 100% katoenen handdoeken in de zeecontainer zitten. Volgens de BOL is de lading, met tussenkomst van [bedrijf] , bestemd voor [bedrijfsnaam 1] , gevestigd in [plaats 1] .
In de periode van 23 juli tot en met 29 juli 2019 vindt e-mailverkeer plaats tussen [bedrijf]
en [bedrijfsnaam 1] . Op 29 juli 2019 wordt vanaf het e-mailadres
‘ [emailadres 1] ’ een e-mail aan [bedrijf] gestuurd waarin wordt
gevraagd de BOL over te dragen aan [bedrijfsnaam 2] . Het e-mailadres
‘ [emailadres 2] ’ wordt in de CC vermeld. Als bijlage worden de benodigde (formele) documenten meegezonden.
Op 31 juli 2019 voldoet [bedrijfsnaam 3] de betaling aan [bedrijf] en de douane.
Op 2 augustus 2019 controleren de Britse autoriteiten in de haven van [plaats 2] op het
vrachtschip [naam schip] de zeecontainer, voorzien van nummer [nummer] . Tussen de lading textiel wordt een lading van 398 kilogram heroïne aangetroffen. [1] De heroïne
wordt door de Britse autoriteiten vervangen door een ‘dummy-lading’, met uitzondering van een staal heroïne (4,6 gram). De container wordt vervolgens teruggeplaatst op het schip.
Op 5 augustus 2019 haalt een persoon met een chauffeurspas op naam van verdachte de container op in de haven van Antwerpen en brengt deze dezelfde dag naar Rotterdam [locatie 2] . Hij rijdt in een vrachtwagen met oplegger op naam van [bedrijfsnaam 3] . Het trekkend voertuig stond ook op naam van [bedrijfsnaam 3] .
Die chauffeur rijdt de oplegger een loods aan de [adres 2] in [locatie 2] binnen en vertrekt kort daarna met alleen de vrachtwagen. Ongeveer drie uur later arriveert de chauffeur weer met de vrachtwagen bij de loods en rijdt kort daarna weg met de dan weer aangekoppelde oplegger, met daarop de container. De politie heeft vervolgens diezelfde dag de loods aan de [adres 2] te [locatie 2] Rotterdam doorzocht. Daarbij zijn onder meer de dummylading en staal heroïne aangetroffen.
Op de terechtzitting van 1 september 2023 heeft verdachte bekend dat hij (inderdaad) als chauffeur de lading met (onder meer) heroïne van Antwerpen naar Rotterdam [locatie 2] heeft gereden. Verdachte heeft verklaard dat [bedrijfsnaam 2] zijn bedrijf is en hij wel eens als chauffeur voor [bedrijfsnaam 3] werkte. De opdracht om de container te rijden kwam in dit geval van [medeverdachte] . Verdachte had aan [medeverdachte] een geldbedrag van € 19.000,- of € 20.000,- geleend, maar kreeg dit steeds niet terug. [medeverdachte] had hem beloofd dat hij voor dit transport een bedrag van € 20.000,- zou ontvangen, waarmee de schuld teniet zou worden gedaan. Verdachte heeft verklaard dat, toen hij de opdracht van [medeverdachte] kreeg en hoorde om welk bedrag het ging, hij er rekening mee hield dat er verdovende middelen in de container zouden zitten.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte - minst genomen - voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van een partij heroïne. Uit de verklaring van verdachte is af te leiden dat hij, mede gelet op de hoogte van het bedrag dat hij voor zijn werkzaamheden ontving, tenminste redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat de door hem in te voeren lading verdovende middelen bevatte. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de illegale lading in de container bestond uit een hoeveelheid heroïne, zoals in dit geval ook is gebleken.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van 398 kilogram heroïne, waarvan uiteindelijk 4,6 gram is doorgelaten en daadwerkelijk is ingevoerd. Deze laatste hoeveelheid zal worden bewezenverklaard. De hoeveelheid van 398 kilogram speelt een rol in de strafmaat.
Medeplegen
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en (in ieder geval) [medeverdachte] is komen vast te staan. Verdachte heeft immers op de zitting verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte] het vrachtwagentransport heeft gereden. De bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde is naar het oordeel van rechtbank van zodanig gewicht dat sprake is van medeplegen. De rechtbank merkt overigens op dat [medeverdachte] bij vonnis van gelijke datum als het onderhavige (parketnummer 13/997042-19) ook wordt veroordeeld voor dit transport.
Conclusie
De rechtbank komt, gelet op dat wat hiervoor is besproken, tot een bewezenverklaring van medeplegen van de invoer van 4,6 gram heroïne in de periode van 2 augustus 2019 tot en met 5 augustus 2019.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in de periode van 2 augustus 2019 tot en met 5 augustus 2019 te Antwerpen, in elk geval in België, en op de [locatie 1] en te [locatie 2] Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk via de [locatie 1] binnen het grondgebied van Nederland en België heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4 van de Opiumwet, en opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd, 4,6 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren.
De officier van justitie heeft daarbij onder meer gewezen op de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de straffen die medeverdachten van dit drugstransport in eerdere strafzaken opgelegd hebben gekregen. Hoewel de omstandigheid als bedoeld in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de orde is voor de veroordeling van verdachte in het onderzoek ‘Ohio’, geldt dit niet voor de Belgische veroordeling van verdachte. Nu verdachte daarnaast zelf vertraging heeft veroorzaakt in de onderhavige zaak, dient er geen rekening te worden gehouden met het tijdsverloop en is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een taakstraf op te leggen. Daarnaast zou er eventueel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden aan verdachte opgelegd kunnen worden.
De raadsman heeft daarbij gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die onder meer naar voren komen in het reclasseringsrapport dat door de verdediging is ingebracht. Verdachte heeft geen aansturende rol gehad bij het drugstransport. Hoewel hij fouten heeft gemaakt - waaronder in de keuze van zijn procespositie - heeft hij openheid van zaken willen geven en definitief afscheid genomen van de medeverdachten. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op het tijdsverloop en aangevoerd dat de omstandigheid uit artikel 63 Sr aan de orde is, waarbij de raadsman heeft verzocht mede rekening te houden met het vonnis van de rechtbank in Antwerpen (België) van 22 oktober 2020 en de detentie die verdachte in België heeft ondergaan.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft, in ieder geval samen met één ander, een kleine hoeveelheid heroïne, afkomstig uit een container uit Pakistan, in Nederland ingevoerd. Omdat de Britse autoriteiten de lading van in totaal 398 kilogram heroïne reeds hadden onderschept en vervangen door een imitatielading met daarin 4,6 gram heroïne, heeft verdachte feitelijk slechts handelingen verricht met betrekking tot die 4,6 gram heroïne. De rechtbank kan en wil echter niet voorbijgaan aan de omstandigheid dat het de bedoeling was om 398 kilogram heroïne in te voeren. Met deze hoeveelheid zal daarom in strafbepalende zin rekening worden gehouden.
Verdachte was de chauffeur van deze partij na binnenkomst in de haven van Antwerpen en in die hoedanigheid nauw betrokken bij het gehele transport en daarmee een onmisbare schakel. Hij stond in nauw contact met [medeverdachte] , een van de hoofdverdachten in het onderzoek Coalcity.
Verdachte was betrokken bij de internationale handel in verdovende middelen. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. De handel in harddrugs leidt veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ondermijning en ernstige geweldscriminaliteit. Harddrugsgebruik tast bovendien de volksgezondheid aan. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was, zoals ook blijkt uit zijn verklaring op de zitting, enkel uit op eigen financieel gewin. De rechtbank neemt hierbij bovendien in ogenschouw dat heroïne een bijzonder verslavende drug is met kans op grote (individueel en maatschappelijk) sociale schade en aanzienlijke risico’s op een overdosis bij de gebruiker ervan. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. De rechtbank houdt er tevens rekening mee dat degenen die de container hebben gelost, zijn veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. [2]
Gezien de ernst van het feit, kan naar het oordeel van de rechtbank daarop in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de strafmaat ook het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 22 juni 2023. Hieruit blijkt dat verdachte op 25 april 2023 is veroordeeld door de rechtbank Rotterdam voor het medeplegen van gewoontewitwassen, waarvoor hij een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd heeft gekregen. Deze uitspraak is niet onherroepelijk. Daarnaast is hij op 22 oktober 2020 in België veroordeeld voor een transport van een grote hoeveelheid cocaïne, waarvoor hem onder meer een gevangenisstraf van vijf jaar is opgelegd.
De rechtbank heeft kennis genomen van de voorlichtingsrapportage van ‘mijnreclassering.nl’ die door de verdediging is ingebracht en is opgemaakt door psycholoog L. Dodkin op 30 augustus 2023. In dit rapport staat dat het delictgedrag van verdachte lijkt te zijn voortgekomen uit mentale gevolgen van langdurige stress, inadequate coping strategieën en gevoel van wanhoop. In dit rapport wordt geadviseerd om, bij bewezenverklaring, aan verdachte een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank ziet in de inhoud van de voorlichtingsrapportage geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij reeds via zijn psycholoog wordt toegeleid naar passende hulp.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de rapportages, die in een eerdere strafzaak (onderzoek ‘Ohio’) over verdachte zijn opgemaakt, waaronder een rapport van psychiater Th.J.G. Bakkum van 4 april 2023 en een rapport van 31 maart 2023, opgemaakt door F.A. Jonker (klinisch neuropsycholoog) en E. Strijks (neuroloog).
Zij hebben onderzocht of verdachte – die tijdens diverse verhoren had aangegeven dat hij geheugenklachten had, mogelijk duidende op (beginnende dementie – al dan niet lijdt aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde rechtsvervolging te begrijpen. De deskundigen zijn tot de volgende conclusies gekomen.
De geheugenklachten bij de verdachte zijn niet neurologisch en psychiatrisch te verklaren. De verdenking is daarmee zeer sterk (volgens de klinisch neuropsycholoog en neuroloog: met grote zekerheid) dat bij de verdachte sprake is van simulatie en dat de verdachte zijn geheugenklachten aanzet om zijn verantwoordelijkheden te ontlopen. De genoemde deskundigen achten de verdachte in staat om de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen.
Blijkens de genoemde rapportages van de deskundigen heeft de verdachte welbewust en ter misleiding een ernstig ziektebeeld voorgewend om strafrechtelijke vervolging te ontlopen en ervoor te zorgen dat hij in de strafzaken van medeverdachten geen verklaring hoefde af te leggen. Het onderzoek door de deskundigen heeft meer dan een jaar in beslag genomen. Daarmee heeft de verdachte de voortgang van het onderzoek ter terechtzitting ernstig vertraagd, zowel in de zaak die tegen hem liep in Rotterdam in het onderzoek Ohio en tegen zijn medeverdachten in dat onderzoek, als in het onderhavige onderzoek Coalcity en de medeverdachten in dit onderzoek .Daarbij heeft hij de maatschappij laten opdraaien voor de (hoge) kosten van de medische onderzoeken en de deskundigenrapportages en van de vertraging van de zaken.
De rechtbank Rotterdam heeft verdachte in het onderzoek Ohio veroordeeld bij vonnis van 25 april 2023 en in de strafmotivering voornoemde proceshouding in strafverzwarende zin meegewogen. De rechtbank ziet daarin reden om in de onderhavige zaak de gevolgen van zijn proceshouding niet nogmaals in zijn nadeel mee te wegen, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte in de onderhavige zaak pas op 15 februari 2023 is gedagvaard.
Door de verdediging is niet betoogd dat de redelijke termijn is overschreden, wel is verzocht rekening te houden met het tijdsverloop. Verdachte is op 15 augustus 2019 voor het eerst als verdachte gehoord in deze strafzaak. Hij is op 15 februari 2023 gedagvaard. De rechtbank stelt vast dat het vonnis meer dan vier jaar va het eerste verhoor van verdachte wordt gewezen. Voor zover de datum van het eerste verhoor al moet worden aangemerkt als begin van de redelijke termijn, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn niet is geschonden, nu de vertraging in grote mate aan de proceshouding c.q. het simuleren van een ernstig ziektebeeld door verdachte is te wijten.
Artikel 63 Sr
De rechtbank stelt vast dat hetgeen is bepaald in artikel 63 Sr van toepassing is, gelet op het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2023 betreffende verdachte.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte op 22 oktober 2022 in België is veroordeeld voor een transport van een grote hoeveelheid cocaïne in de periode van 9 tot en met 30 maart 2020, dus na het onderhavige drugstransport. Verdachte is voor dat transport veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, die hij deels in België en deels in Nederland heeft uitgezeten. Dat drugstransport maakt deel uit van het onderhavige eerder genoemde onderzoek Coalcity (zaaksdossier 5).
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een buitenlandse rechterlijke beslissing geen veroordeling oplevert als bedoeld in artikel 63 Sr. Hieraan staat echter niet in de weg dat de rechter een buitenlandse veroordeling als mitigerend in aanmerking neemt. Dit sluit ook aan bij artikel 3, vijfde lid (tweede volzin), Kaderbesluit 2008/675/JBZ betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie dat bepaalt dat lidstaten er op toezien dat eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen, al dan niet op grond van in casu artikel 63 Sr, door rechters anderszins in aanmerking kunnen worden genomen.
De rechtbank ziet, gelet op het bovenstaande, aanleiding om in enigszins strafverminderende zin mee te wegen dat verdachte in België is veroordeeld tot een lange onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat medeverdachten in het onderzoek Coalcity voor datzelfde drugstransport door de Nederlandse strafrechter zijn veroordeeld. [3] Dat dit feit niet in Nederland aan verdachte ten laste is gelegd, heeft als reden dat hij voor dit feit in België is aangehouden en er door de Nederlandse officier van justitie geen verzoek is gegaan tot overname van de strafvervolging.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Beslag

Op de zitting is gebleken dat de beslaglijst ten onrechte in dit dossier is ingebracht. De beslaglijst wordt dan ook beschouwd als te zijn ingetrokken door de officier van justitie.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
en:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2023.
[...]
[4] [...]

Voetnoten

1.Op 14 augustus 2019 wordt door de Britse autoriteiten, op basis van politie-informatie, de uitslag verstrekt van twee onderzochte pakketten (991 gram en 994 gram), afkomstig van de 398 kilo in beslag genomen heroïne. Hierbij werd vastgesteld dat het zuiverheidspercentage 67% en 71% betrof.
2.Rb. Rotterdam 18 december 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:12598; Rb. Rotterdam 18 december 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:12598.
3.Zie onder meer: Rb Amsterdam 8 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8283.
4.Zie steeds het bestand ‘Index procesdossier’ voor de numerieke aanduiding van de bijlagen.