ECLI:NL:RBAMS:2023:68

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
C/13/684151 / HA ZA 20-522
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de aansluitingsovereenkomst en het lidmaatschap van een advocaat bij een coöperatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser 1] en zijn besloten vennootschap [eiser 2] B.V. enerzijds en de coöperatie Houthoff anderzijds. De zaak betreft de beëindiging van de aansluitingsovereenkomst en het lidmaatschap van [eiser 1] bij Houthoff. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure is gestart met een dagvaarding op 1 mei 2020, gevolgd door verschillende processtukken en een arbitrageprocedure die door Houthoff was ingeleid. De rechtbank heeft de feiten en de procedure samengevat, waarbij het verloop van de samenwerking tussen [eiser 1] en Houthoff centraal staat. De rechtbank heeft geoordeeld dat Houthoff in redelijkheid tot de beëindiging van de lidmaatschapsverhouding en de aansluitingsovereenkomst heeft kunnen komen, mede gelet op de bevindingen van een extern onderzoek dat ernstige tekortkomingen in de samenwerking aan het licht bracht. De rechtbank heeft de vorderingen van [eisers] tot vernietiging van de besluiten van Houthoff afgewezen, en geoordeeld dat de besluiten niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn genomen. De rechtbank heeft [eisers] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/684151 / HA ZA 20-522
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. E. van der Wiel te Amsterdam,
tegen
de coöperatie met uitsluiting van aansprakelijkheid
HOUTHOFF COÖPERATIEF U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.G.K. Overkleeft te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser 1] , [eiser 1] BV (gezamenlijk hierna: [eisers] (mannelijk enkelvoud) en ook wel: [eiser 1] en zijn BV) en Houthoff genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 mei 2020, met producties,
- de akte houdende vermindering en wijziging eis van [eisers] ,
- het vonnis in incident van 13 januari 2021,
- de akte na vonnis in de incidenten van Houthoff,
- de conclusie van antwoord van Houthoff,
- het tussenvonnis van 22 juni 2022,
- de akte overlegging producties van 18 november 2022 van Houthoff,
- de akte overlegging producties van 29 november 2022 van [eisers] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 29 november 2022 en de daarin genoemde (proces)stukken,
- de bij brief van 22 december 2022 ingezonden reacties van mr. Van der Wiel op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank verwijst naar de feiten (die hieronder ten dele worden herhaald) genoemd in haar vonnis in incidenten van 22 juni 2022 (hierna: incidenteel vonnis) en neemt voorts de volgende feiten tot uitgangspunt.
2.2.
[eiser 1] is fiscalist. Houthoff is een kantoor van advocaten, fiscalisten en notarissen.
2.3.
Begin 2018 kwamen [eiser 1] en zijn BV met Houthoff een aansluitingsovereenkomst (hierna ook: de AOK) overeen op grond waarvan [eiser 1] BV als lid van Houthoff (hierna: het Lidmaatschap), haar aandeelhouder [eiser 1] als beroepsbeoefenaar (belastingadviseur) aan Houthoff ter beschikking stelt en waarmee [eiser 1] als partner toetrad tot Houthoff. De AOK luidt - voor zover hier relevant - als volgt:

(..) 13. Geschillen, toepasselijk recht (..)
13.1
Alle geschillen die ter zake van deze Aansluitingsovereenkomst of van andere daarmee in verband staande overeenkomsten of reglementen of de uitlegging daarvan mochten ontstaan, zullen – voor zover de beslechting daarvan niet uitdrukkelijk aan een ander is opgedragen – tussen partijen en/of hun rechtsverkrijgenden worden beslecht in overeenstemming met het bepaalde in de Algemene Bepalingen. (..) [hierna: het arbitragebeding in de AOK, rb]
13.2
De arbiters zijn bevoegd, op vordering van een van de partijen, naar analogie van artikel 7A:1684 Burgerlijk Wetboek, deze Aansluitingsovereenkomst ontbonden te verklaren. (..)”
2.4.
Op de AOK zijn de Algemene Bepalingen van Houthoff van toepassing, die - voor zover hier relevant - als volgt luiden:

(..) IX. Beëindiging Aansluitingsovereenkomst en gevolgen van de beëindiging
Artikel 16. Beëindiging (..)
16.3
In geval (i) een Lid of zijn Beroepsbeoefenaar zich zodanig gedraagt dat van Houthoff in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de Aansluitingsovereenkomst met dat Lid voortduurt (..), kan het Bestuur na voorafgaande goedkeuring van de AV [de algemene vergadering van Houthoff, te weten het orgaan dat gevormd wordt door de leden, rb] de Aansluitingsovereenkomst met inachtneming van een eveneens aldus goedgekeurde termijn opzeggen. (..)
16.4.
Blijkt dat in het geval voorzien in artikel 16.3 de redenen voor de opzegging niet te beantwoorden aan het daar bepaalde, dan heeft de opzegging, voor zover die niet door het Bestuur met goedkeuring van de AV wordt herroepen, toch het einde van de Aansluitingsovereenkomst tot gevolg doch is Houthoff uitsluitend tot schadevergoeding in geld aan het betrokken Lid gehouden. (..)
Artikel 17. Gevolgen van de beëindiging
17.1.
Het einde van de Aansluitingsovereenkomst, ongeacht door welke oorzaak en op welke termijn (..) brengt tevens mee dat het Lid gehouden is zijn Lidmaatschap met onmiddellijke ingang op te zeggen. (..)
X. Geschillen
Artikel 19.[hierna: het arbitragebeding in de AB, rb]
19.1
Alle geschillen zowel van juridische als van feitelijke aard welke mochten ontstaan naar aanleiding van de Aansluitingsovereenkomst, de rechtsverhouding waarin Houthoff en het Lid tegenover elkaar komen te staan als gevolg van het Lidmaatschap van Houthoff en van nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg mochten zijn - ook die geschillen welke slechts door een partij als zodanig worden beschouwd en ook al staat overeenkomstig enige overeenkomst of ingevolge deze Algemene Bepalingen nog beroep op een orgaan van Houthoff open - zullen worden beslecht door arbitrage door drie scheidslieden, die als goede mannen naar billijkheid zullen oordelen. Indien een geschil naar het oordeel van scheidslieden geheel of ten dele niet vatbaar is voor arbitrage zijn de scheidslieden bevoegd de uitspraak geheel of ten dele in de vorm van een bindend advies te geven. (..)
19.2.
De scheidslieden worden op verzoek van de meeste gerede partij benoemd overeenkomstig het bepaalde in het Reglement NAI [Nederlands Arbitrage Instituut, rb]. Het Reglement NAI is op de arbitrage van toepassing. (..)”
2.5.
De statuten van Houthoff luiden - voor zover hier relevant - als volgt:
“(..)
Artikel 3. Doel
3.1
De coöperatie heeft ten doel het voorzien in de materiële behoeften van haar leden, krachtens met hen gesloten overeenkomsten, in het bedrijf dat de coöperatie te dien einde ten behoeve van haar leden uitoefent of doet uitoefenen. (..)
Artikel 4. Kwaliteitseis
4.1.
De coöperatie kent lidmaatschappen A, (..) B en (..) N.
4.2
Leden kunnen slechts zijn: (..)
b. met betrekking tot het lidmaatschap B:
vennootschappen waarvan alle aandelen en alle aanspraken op winst en het eigen vermogen – hetzij rechtstreeks, hetzij middellijk – berusten bij personen die beoefenaar zijn van het beroep van belastingadviseur (..), (i) welke vennootschappen met de coöperatie een aansluitingsovereenkomst, krachtens welke als zodanig beoefenaren de praktijk daadwerkelijk uitoefenen binnen de coöperatie , hebben gesloten; en (ii) welke aansluitingsovereenkomst nog van kracht is of waarvan vaststaat dat zij terstond na het verkrijgen van het lidmaatschap een dergelijke overeenkomst zullen sluiten; (..)
Artikel 8. Einde van het lidmaatschap
8.1.
Het lidmaatschap eindigt: (..)
c. door opzegging door de coöperatie . Zodanige opzegging kan geschieden:
(i) wanneer een lid heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld; en
(ii) (..) wanneer redelijkerwijs van de coöperatie niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren; (..)
8.2
Opzegging door de coöperatie geschiedt door het bestuur na voorafgaande goedkeuring van de algemene vergadering.
Artikel 12. Bestuurstaak. Taakverdeling. Besluitvorming
(..) 12.7. Aan de voorafgaande goedkeuring van de algemene vergadering zijn onderworpen alle besluiten van het bestuur omtrent: (..)
l. het beëindigen van aansluitings- en daaraan gerelateerde overeenkomsten met leden, dan wel opzegging van of ontzetting uit het lidmaatschap; (..)
Het ontbreken van de goedkeuring zoals bedoeld in dit lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur of de bestuurders niet aan. (..)
2.6.
Bij besluit van 8 januari 2020 heeft het bestuur van Houthoff de voortzetting van de werkzaamheden van [eiser 1] en zijn BV op grond van de AOK met onmiddellijke ingang geschorst.
2.7.
Bij notitie van 13 januari 2020 heeft het bestuur van Houthoff de partners opgeroepen voor een extra Algemene Vergadering van Leden, te weten een bijeenkomst van de leden van Houthoff (hierna: ALV), op 28 januari 2020 met als agenda (hierna: het vergaderpunt of de vergaderpunten):
“Besluit: goedkeuring van de algemene vergadering t.a.v. het voorgenomen besluit van het Bestuur tot:
(i) het met onmiddellijke ingang beëindigen van de aansluitingsovereenkomst van [ [eiser 1] en zijn BV, rb] met Houthoff (..); en
(ii) het met onmiddellijke ingang opzeggen van het lidmaatschap van [ [eiser 1] BV, rb] van Houthoff (..)”
In de notitie is vermeld dat het voornemen van het bestuur is gebaseerd op artikel 8.1 sub c onder (i) en/of artikel 8.1 sub c onder (ii) en/of artikel 12.7 sub I van de statuten en/of artikel 16.3 van de Algemene Bepalingen van Houthoff. Aan de notitie zijn diverse stukken gehecht, waaronder een conceptnotitie van 21 december 2019 van het bestuur van Houthoff betreffende de gerezen problemen in de samenwerking met [eiser 1] , een reactie daarop van de advocaten van [eisers] en een memo van de door Houthoff ingeschakelde juridisch adviseurs van NautaDutilh van 13 januari 2020 houdende het advies aan het bestuur van Houthoff met betrekking tot de voorgenomen beëindiging en opzegging.
De genoemde concept notitie bevat de volgende passages:
“3. Bevindingen
3.1.1.
Wij zijn op basis van onze gesprekken met betrokkenen tot de slotsom gekomen dat de samenwerking binnen de PG Tax onherstelbaar is ontwricht. Dat blijkt uit het volgende
3.2.
Gebrekkige samenwerking
3.2.1.
Er is een waslijst van veelal ernstige klachten
(…)
3.3.
Fundamenteel gebrek aan besef van risico’s en toezicht
3.3.1.
Wij hebben de dossiers B, D en V en A bestudeerd. Uit die dossiers blijkt dat [ [eiser 1] , rb] weinig tot geen toezicht uitoefent op de praktijkuitoefening door teamgenoten en evidente naleving van procedures en regels mist of negeert. [ [eiser 1] , rb] heeft in die dossiers het kantoor en in voorkomend geval zijn teamgenoten blootgesteld aan onaanvaardbaar grote risico’s.
(…)
3.4. [
[eiser 1] , rb] neemt geen verantwoordelijkheid en is niet straight
(…)
4. De conclusie die wij aan de bevindingen verbinden
4.1.
Uit dit alles (zelfstandig en samen genomen) moeten wij de conclusie trekken dat - als
hierboven gezegd - (i) de samenwerking tussen Houthoff en [ [eiser 1] , rb] en binnen de PG Tax onherstelbaar is ontwricht en onhoudbaar is geworden; en dat [ [eiser 1] , rb] (ii) dat dit [ [eiser 1] , rb] valt aan te rekenen en (iii) dat redelijkerwijs van Houthoff niet gevergd kan worden het lidmaatschap van [ [eiser 1] , rb] te laten voortduren.
4.2.
Voorts constateren wij dat [ [eiser 1] , rb] in - in elk geval - het dossier V gehandeld heeft in strijd met artikel 7 van de Algemene Bepalingen (“AB”). Naar ons oordeel is daarmee sprake van een ernstige schending van de AB.”
2.8.
Bij brief van 26 januari 2020 heeft de raadsman van [eisers] , na een bespreking van het vergaderpunt, Houthoff gesommeerd om dit punt van de agenda te verwijderen, althans niet ter stemming in te brengen, en om de schorsing ongedaan te maken. De brief vermeldt dat bij niet tijdige voldoening de raadsman de instructie heeft ter voorbereiding van NAI-arbitrage ter vergoeding van schade die [eisers] lijdt en nog zal lijden, voorlopige getuigenverhoren bij de rechtbank te entameren teneinde de waarheid boven tafel te krijgen. Daarnaast staat in de brief dat, indien het agendapunt niettemin in stemming wordt gebracht en de goedkeuring van de ALV wordt verkregen, [eisers] in rechte een beroep zal doen op de vernietiging van dit besluit ex artikel 2:15 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek (BW).
2.9.
Op 28 januari 2020 heeft de ALV plaatsgevonden. De notulen van de ALV luiden - voor zover hier relevant - als volgt:

2. Partneraangelegenheden
a. Besluit: goedkeuring van de algemene vergadering t.a.v. het voorgenomen besluit van het Bestuur tot het met onmiddellijke ingang beëindigen van de aansluitingsovereenkomst van [ [eiser 1] en zijn BV, rb] met Houthoff (..) en het met onmiddellijke ingang opzeggen van het lidmaatschap van [ [eiser 1] BV, rb] van Houthoff (..).
[Het woord wordt achtereenvolgens gegeven aan De Bock, lid van het bestuur van Houthoff, mr. Van der Wiel en [eiser 1] , rb]
Er zijn naar aanleiding van het voorgaande geen vragen en/of opmerkingen. Er wordt overgegaan tot stemming. Het besluit tot beëindigen van de aansluitingsovereenkomst van [ [eiser 1] en zijn BV, rb] met Houthoff (..) en de opzegging van het lidmaatschap van [ [eiser 1] BV, rb] van Houthoff (..) per onmiddellijke ingang wordt met een meerderheid van stemmen (45 vóór, 1 tegen, aldus het stembureau) genomen. Ter verduidelijking geeft de voorzitter nog aan dat de stembriefjes het gecombineerde besluit bevatten (beëindigen aansluitingsovereenkomst en opzegging lidmaatschap).

3.Rondvraag en sluiting

De voorzitter sluit de vergadering.”
2.10.
Bij brief van dezelfde datum, 28 januari 2020, aan [eisers] heeft het bestuur van Houthoff eerst verwezen naar de gehouden ALV en de aldaar gehouden stemming. Vervolgens luidt de brief:
“Met inachtneming van het vorenstaande zegt het bestuur namens [Houthoff, rb] de aansluitingsovereenkomst met jou en [ [eiser 1] BV, rb] met onmiddellijke ingang op. Daarnaast zegt het bestuur hierbij eveneens het lidmaatschap van [ [eiser 1] BV, rb] met Houthoff (..) met onmiddellijke ingang op. Het bestuursbesluit dienaangaande is bij deze brief gevoegd.”
Zoals vermeld in de brief, is de volgende bijlage bij de brief gevoegd:

BESLUIT VAN HET BESTUUR VAN HOUTHOFF (..) DE DATO 28 JANUARI 2020
OVERWEGINGEN
(..)
BESLUIT
Het Bestuur besluit tot opzegging van de tussen de Coöperatie, [ [eiser 1] en de BV, rb] op 1 januari 2018 gesloten aansluitingsovereenkomst en daarnaast het lidmaatschap van [ [eiser 1] BV, rb] van de Coöperatie, met onmiddellijke ingang. (..)”
2.11.
Daags na de ALV, op 29 januari 2020, heeft Houthoff een arbitrageaanvraag ter inleiding van een arbitrageprocedure bij het NAI ingediend (hierna: de arbitrageprocedure).
2.12.
Bij dagvaarding van 1 mei 2020 hebben [eiser 1] en zijn BV de onderhavige bodemprocedure tegen Houthoff aanhangig gemaakt (de hoofdzaak). In het incidenteel vonnis is de hoofdzaak aangehouden in afwachting van de uitkomst van de arbitrageprocedure.
2.13.
Na eiswijziging van 27 oktober 2020 heeft Houthoff in de arbitrageprocedure gevorderd een verklaring voor recht dat (i) de opzegging van de lidmaatschapsverhouding en de beëindiging van de AOK rechtsgeldig is geschied, (ii) de AOK geldig per 28 januari 2020 is beëindigd; (iii) Houthoff ter zake van de beëindiging van de lidmaatschapsverhouding en de AOK jegens [eisers] niet schadeplichtig is, en daarnaast heeft Houthoff (voorwaardelijk) ontbinding van de AOK gevorderd, voor het geval die niet geldig per 28 januari 2020 zou zijn beëindigd.
[eiser 1] heeft verweer gevoerd tegen de bevoegdheid van het Scheidsgerecht. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft hij het volgende aan het Scheidsgerecht laten weten.
“Zoals u bekend is, zijn de fondsen om te arbitreren niet meer aanwezig. Schulden zijn daarvoor door de proceshandelingen van Houthoff in de plaats gekomen, precies wat Houthoff beoogde toen zij de arbitrage aanvraag zonder een enig ander belang indiende en zij de onbevoegdheid van de rechtbank in strijd met de heersende jurisprudentie betoogde. Ik herhaal dat [eiser 1] dan ook niet aanwezig zal (kunnen) zijn op de zitting. (…)”
2.14.
Bij arbitraal eindvonnis van 17 januari 2022 heeft het Scheidsgerecht onder meer het volgende overwogen:
“In deze arbitrage, die naar haar aard de laatste mogelijkheid was voor [eiser 1] om zijn wijze van beroepsuitoefening te onderwerpen aan een onafhankelijke beoordeling, onder meer door een door hemzelf benoemde arbiter, heeft [eiser 1] op geen enkele wijze inhoudelijk gereageerd op hetgeen Houthoff heeft gesteld. Het Scheidsgerecht overweegt dat [eiser 1] zich blijkbaar onvoldoende bewust is van deze op hem rustende en jegens Houthoff in acht te nemen verplichting zich redelijkerwijs te verklaren en te verantwoorden over zijn wijze van beroepsuitoefening in het licht van de jegens hem geuite bezwaren onder meer over het niet naleven van wet- en regelgeving. Ook uit de in het geding gebrachte stukken met betrekking tot de periode voorafgaande aan de Besluiten waaronder de communicatie in het kader van de verschillende onderzoeken, blijkt deze opstelling van [eiser 1] . Bovendien is niet gebleken van enige door [eiser 1] gevoelde verantwoordelijkheid voor het doen van of meewerken aan een poging gericht op de-escalatie en de wens gerezen problemen op te lossen. Dat Houthoff daaraan de consequentie heeft verbonden dat de voorwaarden voor verdere samenwerking tussen Houthoff en [eiser 1] waren komen te ontbreken en de bestaande rechtsbetrekkingen beëindigd moesten worden, acht het Scheidsgerecht in de gegeven omstandigheden niet onredelijk.
(…)
Bij het ontbreken van een inhoudelijke stellingname van verwerende partij [eiser 1] in deze procedure past het Scheidsgerecht terughoudendheid bij het geven van een oordeel over de vraag of Houthoff in redelijkheid - in de door Houthoff benoemde specifieke gevallen - van [eiser 1] mocht verlangen dat hij in deze zich zou verklaren en verantwoorden op een redelijke manier en binnen een redelijke termijn onder respectering van de voor hem geldende beroepsregels en de privacy van de betrokken cliënten.
Een uitzondering geldt naar het oordeel van het Scheidsgerecht het dossier D omdat de bezwaren van Houthoff tegen de wijze van beroepsuitoefening door [eiser 1] waar het om dit dossier gaat door Houthoff bij de Memorie van eis uitvoeriger zijn gedocumenteerd dan voor haar andere bezwaren geldt, [eiser 1] met het overleggen van de hierna te noemen opinie op een aspect van dit dossier heeft gereageerd en, naar het oordeel van het Scheidsgerecht, dit dossier illustreert hoe [eiser 1] stelselmatig heeft geweigerd inhoudelijk verantwoording af te leggen en met Houthoff de discussie aan te gaan over zijn wijze van praktijkuitoefening binnen Houthoff.
(…)
Op grond van het hierna te noemen samenstel van feiten is het Scheidsgerecht van oordeel dat [eiser 1] in deze opzichten in gebreke is gebleven met een redelijke wijze van beroepsuitoefening en de nakoming van de binnen een organisatie als Houthoff als beroepsbeoefenaar/eigenaar op hem rustende verplichtingen. Het Scheidsgerecht is van oordeel dat Houthoff niet onredelijk heeft gehandeld door aan een dergelijke wijze van beroepsuitoefening en de weigering die te verklaren en te verantwoorden de consequentie te verbinden dat de samenwerking tussen Houthoff en [eiser 1] moest worden beëindigd”
Het Scheidsgerecht heeft voor recht verklaard dat:
“6.1.1 Houthoff, mede gelet op de belangen over en weer, in redelijkheid tot de beëindiging van de lidmaatschapsverhouding met [eiser 1] en van de [AOK, rb] heeft kunnen komen;
6.1.2
De [AOK, rb] tussen Houthoff en [eiser 1] per 28 januari 2020 rechtsgeldig is beëindigd;
6.1.3
Houthoff jegens [eiser 1] (i) in verband met de beëindiging van de lidmaatschapsverhouding, en (ii) in verband met de beëindiging van de [AOK, rb] niet gehouden is tot betaling van meer dan het uit coulance toegezegde bedrag van drie maanden winstaanspraken voor zover dat niet reeds is betaald, althans, indien de gewone rechter de Besluiten zou vernietigen en met externe werking de beëindiging van de [AOK, rb] ongeldig zou oordelen in ieder geval niet tot meer gehouden is dan de betaling van het in art. 16.4 van de Algemene Bepalingen opgenomen maximum; (…)”
2.15.
Bij dagvaarding van 14 april 2022 heeft [eiser 1] een vordering tot herroeping van het arbitraal vonnis op de voet van artikel 1068 Rv ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert na vermindering en wijziging van eis - samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
vernietiging van het door het bestuur van Houthoff op 28 januari 2020 genomen (bestuurs)besluit, dat strekt tot de onmiddellijke beëindiging van de AOK van Houthoff met [eiser 1] en zijn BV en de onmiddellijke opzegging van het lidmaatschap van Houthoff met [eiser 1] BV;
vernietiging van het door de ALV op 28 januari 2020 genomen besluit tot goedkeuring van het hiervoor in dit petitum bij 1) vermelde (bestuurs)besluit;
veroordeling van Houthoff in de proceskosten, vermeerderd met rente.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eisers] artikel 2:15 lid 1, aanhef en letter a BW en/of artikel 2:15 lid 1, aanhef en letter b, BW ten grondslag. [eisers] wijst daarbij op het volgende. Aan de stemming op 28 januari 2020 mankeerden allerlei zaken. Zo waren de leden niet vrij in het uitbrengen van hun stem, was geheimhouding van de stemming niet gegarandeerd en hield een van de bestuursleden een 40 minuten durend betoog gehouden waarin nieuwe beschuldigingen werden geuit. Voorts waren de leden van de AV ter zake de stemming op het verkeerde been gezet. Daarnaast zijn de inhoud en totstandkoming van het AV-besluit en het Bestuursbesluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
3.3.
Houthoff voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers] vordert vernietiging van het door het bestuur van Houthoff op 28 januari 2020 genomen (bestuurs)besluit, dat strekt tot de beëindiging van de AOK van Houthoff met [eiser 1] en zijn BV en de opzegging van het lidmaatschap van Houthoff met [eiser 1] BV. Hij vordert daarnaast de vernietiging van het door de ALV op 28 januari 2020 genomen besluit tot goedkeuring van voormeld (bestuurs)besluit. Volgens [eisers] is sprake van twee besluiten: een bestuursbesluit en een besluit van de ALV. Houthoff onderscheidt vier afzonderlijke besluiten en heeft aangevoerd dat [eisers] geen belang heeft bij de vernietiging van die besluiten.
Kwalificatie besluiten
4.2.
In het incidenteel vonnis heeft de rechtbank onder verwijzing naar het Groenselect-arrest reeds geoordeeld dat zij exclusief bevoegd is om over de vernietigbaarheid van besluiten in de zin van artikel 2:15 BW te oordelen. De vraag welke besluiten ter toetsing voorliggen en of [eisers] bij de vernietiging van ieder van deze besluiten een belang heeft, is in het incidenteel vonnis nog niet beantwoord. Houthoff meent dat vier afzonderlijke besluiten te onderscheiden zijn, omdat in haar visie het bestuursbesluit zich laat onderverdelen in het bestuursbesluit over de beëindiging van de AOK (hierna: Bestuursbesluit BA) en het bestuursbesluit over de opzegging van het lidmaatschap (hierna: Bestuursbesluit OL) en eenzelfde onderverdeling kan worden gemaakt bij het AV-besluit. Zij voert aan dat [eisers] voor ieder van deze besluiten het belang mist om de vernietiging te vorderen (zie onder 4.4 hierna). [eisers] betwist dat die onderverdeling kan worden gemaakt en houdt het op twee besluiten en twee vorderingen. [eisers] wijst daarbij op de agenda voor de oproeping, de conceptnotitie van het bestuur van Houthoff die als aan de oproeping was gehecht, de notulen van de ALV en de schriftelijke vastlegging van het besluit, waar telkens wordt gesproken over ‘besluit’ (enkelvoud). De rechtbank volgt [eisers] niet in dat betoog. Er is sprake van twee verschillende rechtsverhoudingen: (i) het (vennootschapsrechtelijke) lidmaatschap van de BV van [eiser 1] bij Houthoff en (ii) de contractuele relatie tussen Houthoff, de BV van [eiser 1] en [eiser 1] . Deze twee rechtsverhoudingen, dienen van elkaar te worden onderscheiden zodat de rechtbank de door het bestuur en de ALV van Houthoff genomen besluiten met betrekking tot die rechtsverhoudingen als vier afzonderlijke besluiten zal aanmerken. In deze procedure ligt derhalve de vordering tot vernietiging van vier besluiten voor:
(i) het Bestuursbesluit OL,
(ii) het Bestuursbesluit BA,
(iii) het AV-besluit tot goedkeuring van het Bestuursbesluit OL,
(iv) het AV-besluit tot goedkeuring van het Bestuursbesluit BA.
Belang [eiser 1]
4.4.
Omdat Houthoff heeft aangevoerd dat [eisers] geen belang heeft bij de gevorderde vernietiging van deze vier besluiten, zal de rechtbank vervolgens hierop ingaan. [eisers] stelt dat zijn belang bij vernietiging van de besluiten erin is gelegen dat hij na vernietiging nog steeds lid is van Houthoff en dat de AOK onverminderd geldig is, zodat hij aanspraak kan maken op zijn winstdeel, toegang heeft tot zijn dossiers en het contact weer kan opbouwen met zijn cliënten en belangrijke relaties.
Houthoff voert aan dat [eisers] geen belang heeft bij zijn vernietigingsvorderingen. Het door [eisers] gestelde doel kan met de vernietigingsvorderingen niet worden bereikt. De AV-besluiten en het Bestuursbesluit BA hebben namelijk geen (in)direct externe werking. De met de besluiten beoogde opzegging van het lidmaatschap van de BV van [eiser 1] kwam volgens Houthoff pas tot stand met de hierop volgende opzeggingsbrief van het bestuur, die als vertegenwoordigingshandeling geldt. De door [eisers] gevorderde vernietiging van de genoemde drie besluiten, tast die vertegenwoordigingshandeling niet aan zodat het lidmaatschap beëindigd blijft. Omdat [eisers] om die reden ook niet meer kan voldoen aan het statutaire vereiste voor lidmaatschap van Houthoff, namelijk: een AOK met Houthoff (artikel 4 van de statuten), heeft hij volgens Houthoff ook geen belang bij de door hem gevorderde vernietiging van het bestuursbesluit OL - dat wel externe werking heeft. Bovendien geldt dat [eisers] zich per 1 januari 2022 verbonden heeft aan een ander kantoor, zodat [eisers] ook om die reden geen belang meer heeft. Houthoff zou bij herleving van de AOK bovendien opnieuw tot opzegging gerechtigd zijn; uit het arbitraal vonnis blijkt dat Houthoff tot een rechtsgeldige opzegging kon komen. Ook heeft het Scheidsgerecht al een sluitend en bindend oordeel gegeven over de financiële afwikkeling van de AOK, aldus nog steeds Houthoff.
[eisers] heeft daartegenover gesteld dat ook het bestuursbesluit BA externe werking heeft. De vernietiging van dat besluit, tast daarom ook de beëindiging van de AOK aan. Voor zover dit anders zou zijn, heeft hij alsnog belang bij de beoordeling van zijn vorderingen. Indien de rechtbank het extern werkende Bestuursbesluit OL zou vernietigen, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als Houthoff zou weigeren een nieuwe AOK te sluiten en zich op de genoemde statutaire kwaliteitseis zou beroepen om vervolgens het lidmaatschap alsnog te beëindigen. Uit de statuten en de Algemene Bepalingen van Houthoff volgt dat de AOK bestaat bij de gratie van het lidmaatschap. Ook uit de wet volgt een dubbele rechtsverhouding, te weten een lidmaatschap en een (aansluitings)overeenkomst. Bij vernietiging van het Bestuursbesluit OL blijft daarom (naar redelijkheid) ook de AOK haar gelding behouden, althans Houthoff dient een nieuwe zelfde AOK te sluiten.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser 1] belang bij zijn vernietigingsvorderingen. De vraag of het Besluit OA externe werking heeft en of de vernietiging hiervan de beëindiging van de AOK aantast, kan in het midden blijven.
Indien en voor zover het Besluit OL – dat volgens beide partijen in ieder geval externe werking heeft - vernietigd wordt, zou in beginsel mogelijk zijn dat Houthoff naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid gehouden zou zijn opnieuw een AOK met [eisers] aan te gaan. Echter in dit geval is de vraag of redelijkheid en billijkheid dit meebrengen afhankelijk van de vraag of Houthoff goede gronden had voor de beëindiging van de AOK. Immers als er goede gronden waren voor de beëindiging van de AOK, kan niet worden aangenomen dat redelijkheid en billijkheid mee zouden brengen dat een nieuwe AOK zou moeten worden gesloten. Tussen partijen is overeengekomen dat geschillen over de AOK, waar onder ook de vraag of er goede gronden zijn voor de beëindiging van de AOK, in arbitrage zullen worden beslist.
Dit alles betekent dat de rechtbank het verweer van Houthoff niet volgt. [eiser 1] heeft belang bij zijn vernietigingsvordering, maar bij de beoordeling daarvan zal het vonnis van het Scheidsgerecht wel moeten worden betrokken.
Vernietigbaarheid besluiten
4.6.
[eisers] stelt dat de bestuursbesluiten vernietigbaar zijn op de voet van artikel 2:15 lid 1, aanhef en letter b BW en dat de AV-besluiten vernietigbaar zijn op de voet van artikel 2:15 lid 1, aanhef en letter a en b BW. [eiser 1] heeft een vijftal gronden aangevoerd waaruit zou blijken dat het bestuur in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld. Ook de AV-besluiten zijn in strijd met de redelijkheid en billijkheid genomen. Daarnaast wijst [eiser 1] met betrekking tot de AV-besluiten op een zevental procedurele bezwaren.
Houthoff stelt dat de redelijkheid van de opzegging van [eiser 1] met het arbitraal vonnis is gegeven en daarmee staat ook in deze procedure vast dat de door Houthoff genomen besluiten niet vernietigd kunnen worden op grond van artikel 2:15 lid 1, aanhef en letter b BW. Het arbitraal vonnis heeft gezag van gewijsde tussen de procespartijen op grond van artikel 1059 Rv. Zelfs indien dit anders is, dan dient de rechtbank haar vonnis af te stemmen op het oordeel van het Scheidsgerecht. Het zou in strijd zijn met de goede procesorde indien er tegenstrijdige beslissingen over dezelfde kwestie zijn. Bovendien zou [eiser 1] dan het overeengekomen arbitragebeding volledig kunnen omzeilen. De besluiten zijn ook niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid of anderszins op gebrekkige wijze tot stand gekomen, aldus Houthoff.
4.7.
De rechtbank zal in deze zaak moeten beoordelen of de ALV en het bestuur van Houthoff bij het nemen van de AV- en de bestuursbesluiten alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid hebben afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht hebben genomen. Bij die beoordeling past terughoudendheid (zie HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145, NJ 2013/461 (KLM)).
Hoewel Houthoff terecht heeft betoogd dat aan het arbitraal vonnis gezag van gewijsde toekomt tussen partijen, liggen in deze zaak andere vorderingen voor die gebaseerd zijn op een (van die arbitragezaak) verschillende en aan de overheidsrechter voorbehouden grondslag. Dit staat dan ook niet in de weg aan een zelfstandig oordeel van de rechtbank in deze procedure over de vernietiging van de besluiten. De reeds in het incidenteel vonnis benoemde ruime werking die partijen aan het arbitragebeding hebben gegeven, de feitelijke verwevenheid tussen deze zaak en de arbitrageprocedure en het belang van het voorkomen van tegenstrijdige beslissingen, brengen wel mee dat de rechtbank bij de haar te maken zelfstandige beoordeling over de gevorderde vernietiging waar mogelijk aansluiting zal zoeken bij het oordeel van het Scheidsgerecht (zie onder 4.9 hierna).
De bestuursbesluiten
4.8.
De vijf verwijten die [eisers] ten aanzien van de bestuursbesluiten maakt komen op het volgende neer. Op basis van de door Houthoff geschetste gedragingen van [eiser 1] kan in redelijkheid niet worden geconcludeerd dat voortzetting van de samenwerking niet langer kon worden gevergd. Daarbij kunnen de belangen van Houthoff niet opwegen tegen de zwaarwegende belangen van [eisers] bij voortzetting van de samenwerking. Houthoff heeft gehandeld in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit door direct en op basis van een foutief rapport van Nauta Dutilh de samenwerking te beëindigen. Daarbij laat de handelwijze van Houthoff geen andere conclusie toe dan dat Houthoff de bevoegdheid tot beëindiging van artikel 16.3 van de Algemene Bepalingen (zie 2.4) voor een ander doel heeft aangewend dan waarvoor zij is verleend, namelijk het intern en naar de Orde van Advocaten tonen door het bestuur dat daadkrachtig tegen tekortkomingen op het gebied van compliance wordt opgetreden. Dit alles maakt dat de bestuursbesluiten vernietigbaar zijn op de voet van artikel 2:15 lid 1, aanhef en letter b BW, aldus [eisers]
Houthoff bestrijdt dit onder verwijzing naar het oordeel van het Scheidsgerecht.
4.9.
Zoals in het incidenteel vonnis reeds is overwogen dient de rechtbank rekening te houden met de beslissing van het Scheidsgerecht, onder meer om tegenstrijdige beslissingen te voorkomen. [eisers] heeft aangevoerd dat hij in de arbitrageprocedure geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd, zodat het arbitraal vonnis de rechtbank niet tot uitgangspunt kan dienen. De rechtbank volgt [eisers] niet in dit standpunt. Vast staat dat partijen een arbitragebeding zijn overeengekomen. [eisers] is in de arbitrageprocedure gewezen op de gevolgen van het nalaten van het voeren van inhoudelijk verweer. [eisers] heeft het Scheidsgerecht laten weten dat hij om financiële redenen geen verweer kan voeren. Dat is echter een omstandigheid die voor rekening en risico van [eisers] komt. In ieder geval is het niet zo dat het achterwege laten van verweer in de arbitrageprocedure tot gevolg heeft dat de rechtbank de beoordeling van het Scheidsgerecht ter zijde zou mogen schuiven om in plaats daarvan tot een eigen inhoudelijke beoordeling te komen van de vraag die in de arbitrageprocedure aan de orde was, te weten de vraag of Houthoff voldoende gronden had om de AOK te beëindigen.
Het arbitraal vonnis komt er in de kern op neer dat [eisers] in gebreke is gebleven met een redelijke wijze van beroepsuitoefening en de nakoming van de binnen een organisatie als Houthoff als beroepsbeoefenaar/eigenaar op hem rustende verplichtingen (zie onder 2.14). Het Scheidsgerecht heeft daarom geoordeeld dat Houthoff niet onredelijk heeft gehandeld door aan een dergelijke wijze van beroepsuitoefening en de weigering die te verklaren en te verantwoorden de consequentie te verbinden dat de samenwerking tussen Houthoff en [eiser 1] moest worden beëindigd.
Bij deze stand van zaken kunnen de argumenten van [eisers] voor zover die er op neerkomen dat er onvoldoende gronden waren om de samenwerking tussen [eiser 1] en Houthoff te beëindigen in dit geding niet aan de orde komen, omdat dat er op neer zou komen dat met voorbijgaan aan het tussen partijen overeengekomen arbitragebeding door de burgerlijke rechter een eigen oordeel zou moeten worden gegeven over de vraag of de beëindiging van de samenwerking tussen [eiser 1] en Houthoff gegrond was. Als de rechtbank daarover tot een ander oordeel zou komen dan het Scheidsgerecht zou sprake zijn van tegenstrijdige beslissingen. De rechtbank neemt daarom het oordeel van het Scheidsgerecht als uitgangspunt bij haar beoordeling van de gevorderde vernietiging van de bestuursbesluiten. Dit leidt tot het oordeel dat de handelwijze van [eisers] voldoende grond was om de samenwerking te beëindigen. Daarover is door het Scheidsgerecht geoordeeld in het kader van de AOK, maar gezien de nauwe samenhang tussen lidmaatschap en aansluitovereenkomst heeft dit oordeel tot gevolg dat het bestuur evenmin in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld bij haar besluit het lidmaatschap op te zeggen, zodat beide bestuursbesluiten niet vernietigbaar zijn op de voet van artikel 2:15 lid 1, aanhef en letter b BW.
De AV-besluiten
4.10.
Met betrekking tot de AV-besluiten heeft [eisers] gesteld dat de inhoud van de conceptnotitie die als bijlage bij de agenda voor de ALV aangehecht was, in strijd met de redelijkheid en billijkheid was en dat reeds daarom de besluitvorming op de ALV eveneens in strijd met de redelijkheid en billijkheid is op de voet van artikel 2:15 lid 1, aanhef en letter b BW (zie nummer 1 hierna). De rechtbank begrijpt de vorderingen van [eiser 1] aldus dat de vorderingen die zien op de vernietigbaarheid van de AV-besluiten ook op grond van artikel 2:15 lid 1, aanhef en letter a BW zijn gestoeld (zie nummers 2 tot en met 7 hierna). [eisers] heeft de volgende bezwaren aangevoerd, die deels procedureel en deels materieel van aard zijn:
De besluitvorming heeft plaatsgevonden op grond van een conceptnotitie die op haar beurt was gebaseerd op een conceptrapportage van het onderzoek van NautaDutilh.
Het is niet duidelijk of de volmachten op de juiste wijze, zoals voorgeschreven door artikel 20.3 van de statuten van Houthoff, door de leden van Houthoff zijn verstrekt.
Daardoor is onduidelijk of de volmachtgevers hebben kennisgenomen van alle voorhanden stukken, ook de stukken van [eiser 1] .
[eiser 1] heeft van diverse leden van Houthoff vernomen dat zij niet vrij waren bij het uitbrengen van hun stem. Ter onderbouwing heeft [eisers] een whatsappbericht overgelegd van een lid van Houthoff waarin onder meer is opgenomen: ‘(..)
maar ik hoop dat je begrijpt wat voor situatie ik zit. Ik vind het allemaal mega kut voor jou en iedereen die erbij betrokken is en slaap er al weken slecht van.
De stemmen op de ALV zijn geteld door twee notarissen die niet onpartijdig waren omdat zij tevens lid van Houthoff zijn en als zodanig ook hebben meegestemd.
In afwijking van artikel 20.6 van de statuten van Houthoff vond de stemming niet mondeling maar schriftelijk plaats door middel van open stembriefjes, waarmee de vertrouwelijkheid niet was gegarandeerd. De besluiten zijn daarmee onder druk en niet rechtsgeldig tot stand gekomen.
De notarissen hebben de stemmen buiten de vergaderzaal geteld, waarbij [eiser 1] of zijn advocaat niet aanwezig waren.
Houthoff heeft deze bezwaren gemotiveerd bestreden.
4.11.
Geen van de aangevoerde bezwaren leidt tot vernietiging van de AV-besluiten. Met betrekking tot het eerste bezwaar verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor in 4.9 heeft overwogen; het gaat hier om de beoordeling van de gegrondheid van de beëindiging van de relatie tussen [eisers] en Houthoff, de rechtbank volgt hier het oordeel van het Scheidsgerecht dat daarvoor voldoende gronden aanwezig waren. Daarbij geldt voorts dat de bezwaren die [eisers] tegen de concepten heeft aangevoerd eveneens met de leden zijn gedeeld, zodat het enkele feit dat het rapport uitsluitend in concept aan de leden is verstrekt niet maakt dat het besluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid tot stand is gekomen. Al met al is hier geen sprake van strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van de besluiten regelen.
Met betrekking tot het tweede en derde bezwaar heeft [eisers] onvoldoende concrete omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat de volmachten ongeldig zouden zijn en dus de bij volmacht uitgebrachte stemmen ook niet geldig zouden zijn. Daarbij geldt dat van alle leden bekend is op welke wijze zij hebben gestemd. Het is inherent aan de mogelijkheid van het verstrekken van een volmacht dat niet bekend is welke informatie de volmachtgever tot zich heeft genomen. [eiser 1] heeft geen concrete omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat de volmachtgevers geen kennis konden nemen van alle voorhanden stukken, waar onder ook de stukken van [eiser 1] .
Dat ongeoorloofde druk op de leden is uitgeoefend (bezwaar vier) heeft [eisers] eveneens onvoldoende concreet onderbouwd. Uit het enkele whatsappbericht dat [eisers] heeft overgelegd volgt niet dat daarvan sprake is.
Het vijfde bezwaar is onderwerp geweest van een tuchtprocedure. Zoals Houthoff terecht heeft betoogd, is uit die procedure gevolgd dat de notarissen niet in die hoedanigheid de stemmen hebben geteld. Vast staat dat het niet (statutair) vereist is dat de stemmen door een notaris worden geteld, zodat op dit punt geen wettelijke of statutaire bepalingen zijn geschonden.
Ook met betrekking tot de stemming is onvoldoende onderbouwd dat wettelijke of statutaire bepalingen zijn geschonden. Vast staat dat de stemming schriftelijk heeft plaatsgevonden. Dat er leden zijn geweest die hun stembiljet niet hebben dichtgevouwen, maakt de stemming niet ongeldig. [eisers] heeft bevestigd dat hij de stembriefjes heeft nageteld. Dat de stembriefjes niet juist zouden zijn geteld heeft [eisers] niet gesteld. Dat het tellen van de stemmen door de twee daartoe aangewezen leden buiten aanwezigheid van [eiser 1] of zijn advocaat is gebeurd maakt de stemming evenmin ongeldig.
Slotsom en kosten
4.12.
De slotsom van het voorgaande is dat de bestuursbesluiten niet vernietigbaar zijn (zie onder 4.8-4.9) en de besluiten van de ALV evenmin (zie onder 4.10-4.11).
De vorderingen van [eisers] tot vernietiging van de besluiten zullen worden afgewezen.
4.13.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Houthoff worden begroot op:
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.782,00
4.14
[eisers] wordt ook veroordeeld in de nakosten, voor zover deze kosten op dit moment al kunnen worden begroot op de manier zoals hierna vermeld.
4.15
Tegen de gevorderde hoofdelijke veroordeling in de proces- en nakosten en tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd, zodat die vorderingen zullen worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 1] BV hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Houthoff begroot op € 1.782,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 1] BV hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzitter, mr. R.P.F. de Groot en mr. B.J. Blok, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.