ECLI:NL:RBAMS:2023:6772

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
23/639
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor het aanpassen van een kapel naar kinderdagverblijf in Amsterdam

Op 30 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam over de verlening van een omgevingsvergunning voor het aanpassen van een kapel naar een kinderdagverblijf. De rechtbank oordeelt dat niet alle regels van de Parkeernota van toepassing zijn, met name de aanvullende norm voor het halen en brengen van kinderen bij een kinderdagverblijf. Deze norm wordt als onvoldoende concreet en objectief begrensd beschouwd, waardoor het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk krijgt.

De zaak begon met een aanvraag voor een omgevingsvergunning door de vergunninghouder, die na een eerdere afwijzing door het college op 22 december 2022 alsnog werd verleend. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen dit besluit beoordeeld, waarbij ook de reacties van het college, de verhuurder en de vergunninghouder zijn meegenomen. Tijdens de zitting op 12 oktober 2023 waren alle partijen vertegenwoordigd, en de rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser tegen het bestreden besluit zorgvuldig overwogen.

De rechtbank concludeert dat de verkeersveiligheid, hoewel een belangrijk aspect, geen wettelijke weigeringsgrond vormt voor de verlening van de omgevingsvergunning. De rechtbank benadrukt dat het college bij het nemen van besluiten op bezwaar het recht moet toepassen zoals dat op dat moment geldt, en dat de omgevingsvergunning kan worden verleend als er geen wettelijke gronden voor weigering zijn. De rechtbank merkt op dat de verkeerssituatie ter plaatse kan worden gemonitord door de gemeente na de ingebruikname van het kinderdagverblijf, maar dat dit geen invloed heeft op de huidige beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/639

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van [plaats], verweerder (het college)
(gemachtigde: mr. R. Meyer).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [verhuurder] uit Amsterdam (gemachtigde:
mr. F. Wijnveld) en [vergunninghouder] uit Vianen (gemachtigde: mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland) (de verhuurder en de vergunninghouder).

Inleiding

De vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd. Na een eerdere afwijzing van die aanvraag heeft het college de omgevingsvergunning met het bestreden besluit van 22 december 2022 alsnog verleend.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De verhuurder en de vergunninghouder hebben ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. E. Potharst en [gemachtigde] . De gemachtigde van het college heeft via een digitale verbinding deelgenomen aan de zitting. De verhuurder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door mr. M.A. de Jager.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of het college terecht een omgevingsvergunning heeft verleend aan de vergunninghouder. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
3. Op 3 december 2021 heeft [vergunninghouder] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanpassen van de [gebouw] aan de [adres] te [plaats] naar [verblijf] (het bouwplan).
4. Het college heeft deze aanvraag op 5 april 2022 (het eerste besluit) afgewezen omdat het bouwplan volgens het college niet voldoet aan het bestemmingsplan ‘ [plaats] Noord-West 2020’ (het bestemmingsplan). Het college besluit niet van het bestemmingsplan af te wijken [1] omdat het bouwplan in strijd is met de Nota Parkeernormen [plaats] 2021 (de [nota] ) . Er wordt – kort samengevat – namelijk niet voldaan aan de volgens de [nota] vereiste maatregelen voor het halen en brengen van kinderen.
5. De verhuurder en de vergunninghouder zijn tegen de weigering in bezwaar gegaan. In bezwaar heeft het college het eerste besluit heroverwogen. Het college is daarbij tot een andere uitkomst gekomen en heeft de omgevingsvergunning alsnog verleend. Aan het bestreden besluit ligt een advies van de bezwaarschriftencommissie ten grondslag.
Het oordeel van de rechtbank
Welke regelgeving is op deze zaak van toepassing?
6. Allereerst beoordeelt de rechtbank welke regelgeving op deze zaak van toepassing is. Op de zitting heeft eiser aangevoerd dat het onduidelijk is van welke versie van de [nota] het college uitgaat.
7. De hoofdregel in het bestuursrecht is dat het college bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht toepast zoals dat op dat moment geldt. [2] Dat tijdstip is in deze zaak
28 december 2022. Op dat moment gold het bestemmingsplan uit 2020. Volgens het bestemmingsplan wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw pas verleend als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. [3] In het bestemmingsplan wordt verwezen naar de [nota] . Daarbij gaat het in dit geval om de [nota] die op 28 december 2022 geldt en dat is de [nota] uit 2021. Het college heeft deze [nota] toegepast en is daarmee uitgegaan van een juist toetsingskader.
Zijn alle regels van de [nota] van toepassing?
8. Partijen zijn het erover eens dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid zoals is opgenomen in de [nota] , namelijk ten minste 1,4 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlakte. [4] Partijen zijn het er verder over eens dat het bestemmingsplan niet in de weg staat aan het gebruik van de [gebouw] als [verblijf] . Waar het eiser om gaat is dat volgens hem door het wegbrengen en ophalen van kinderen bij het [verblijf] een verkeersonveilige situatie ontstaat. Eiser vindt dat het college bij de weigering van de omgevingsvergunning had moeten blijven, om de redenen die zijn genoemd in het eerste besluit.
9. Het college heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat er geen grond is voor weigering van de omgevingsvergunning, omdat het één van de bepalingen van het bestemmingsplan buiten toepassing heeft gelaten. In het bestemmingsplan wordt verwezen naar de normen uit de [nota] . In de [nota] wordt naast de norm voor het aantal parkeerplekken een aanvullende norm gegeven voor het halen en brengen van kinderen bij een kinderopvang. [5] Die norm is volgens het college in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarom geldt de regel uit het bestemmingsplan waarin wordt verwezen naar de [nota] in dit geval niet.
10. De rechtbank overweegt dat een bestemmingsplan open normen mag bevatten die verwijzen naar beleid. In dit geval is in het bestemmingsplan verwezen naar de [nota] . In sommige gevallen moet het beleid waarnaar in een bestemmingsplan wordt verwezen buiten toepassing gelaten worden. Dat is het geval als in dat beleid een open norm staat die evident onvoldoende concreet en objectief begrensd is. [6]
11. In de aanvullende norm in de [nota] staat: “
Met name bij basisscholen en kinderdagverblijven kan in de straat een onwenselijke verkeerssituatie ontstaan bij het halen en brengen van kinderen, als het ontwerp van de buitenruimte hier onvoldoende rekening mee houdt. Daarom geldt naast de normale parkeereis (voor personeel) de eis tot het voorzien in een maatregel voor het halen en brengen van kinderen. Op deze locatie kunnen ouders dan buiten de rijbaan hun auto neerzetten om hun kind op te halen of weg te brengen, zonder hinder voor het overige verkeer te veroorzaken. Het creëren van goede voorzieningen voor halen en brengen is van essentieel belang voor de verkeersveiligheid bij scholen. Deze voorziening dient op eigen terrein gesitueerd te worden. Indien dit niet mogelijk blijkt, verdient een oplossing waarbij rekening gehouden wordt met dubbelgebruik de voorkeur.” De rechtbank is van oordeel dat uit deze tekst onvoldoende blijkt wat voor voorziening gecreëerd moet worden om aan de aanvullende norm voor het halen en brengen van kinderen bij een kinderopvang te voldoen. Wat dit voor voorziening moet zijn en aan welke voorwaarden die moet voldoen, is immers op geen enkele manier geconcretiseerd. Deze norm moet daarom buiten toepassing worden gelaten. Het college heeft daarom terecht geconcludeerd dat de aanvullende norm niet aan weigering van de vergunningaanvraag ten grondslag mag worden gelegd.
Zorgen over verkeersveiligheid
12. Eiser voert aan dat de verkeerssituatie ter plaatse gevaarlijk is. De [gebouw] staat langs een drukke weg en in een hele gevaarlijke, onoverzichtelijke bocht. In die bocht hebben al meerdere ongelukken plaatsgevonden. Eiser is bang dat het aantal ongelukken toeneemt als gevolg van het gebruik van de kapel als [verblijf] . De locatie is dus niet geschikt als [verblijf] . Eiser voert verder aan dat het bouwplan niet voldoet aan de drie criteria van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO). Die geeft maatregelen om de hoeveelheid verkeersoverlast van en op kinderdagverblijven te verminderen. Eiser heeft een lijst van 90 handtekeningen opgestuurd naar de rechtbank van bewoners uit de Oranjebuurt die zich betrokken voelen bij de veiligheid in de buurt.
13. De rechtbank overweegt dat een omgevingsvergunning aangevraagd kan worden voor meerdere activiteiten. Deze activiteiten zijn in de wet vastgesteld. [7] De vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘wijzigen van een monument’. [8] Hoe het college op zo’n aanvraag beslist is ook in de wet vastgesteld. [9] Het wettelijk stelsel is limitatief-imperatief. Dat betekent dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de in de wet genoemde weigeringsgronden voordoen. Als dat niet het geval is, moet het college de gevraagde vergunning verlenen. Het college heeft daarbij dus geen ruimte om een eigen belangenafweging te maken.
14. Het waarborgen van verkeersveiligheid valt niet één van de weigeringsgronden die in de wet zijn genoemd. Dit komt omdat wordt verondersteld dat de gemeente de goede ruimtelijke ordening meeweegt in de vaststelling van een bestemmingsplan. Onder een goede ruimtelijke ordening valt ook de verkeersveiligheid. In deze zaak toetst de rechtbank niet het bestemmingsplan, maar de verleende omgevingsvergunning. Zodra een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, is ten aanzien van activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd die in overeenstemming zijn met dat bestemmingsplan, geen ruimte voor een belangenafweging. Voor die activiteiten staat vast dat die in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. [10] Nu op grond van het bestemmingsplan is toegestaan dat de [gebouw] wordt gebruikt als [verblijf] , moet ervan uit worden gegaan dat al rekening is gehouden met de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid ter plaatse. De aangevraagde omgevingsvergunning kan daarom niet op gronden die verband houden met de verkeersveiligheid worden geweigerd. Er bestond daarom ook geen aanleiding voor het college om ter plaatse een onderzoek naar de verkeerssituatie te verrichten.
15. De criteria van het IPLO zijn ook geen wettelijke weigeringsgronden. Ook die criteria spelen dus geen rol bij het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning.
16. De rechtbank merkt op dat de verkeersveiligheid op de zitting besproken is. De gemachtigde van het college heeft aangegeven dat betrokkenen eventuele zorgen over verkeersveiligheid na ingebruikname van de [gebouw] als [verblijf] bij de gemeente kunnen adresseren. De gemachtigde van het college heeft verder aangegeven dat de gemeente de verkeerssituatie ter plaatse monitort. Als blijkt dat de ingebruikname van het [verblijf] grote consequenties heeft voor de verkeersveiligheid, dan neemt de gemeente haar verantwoordelijkheid.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Speksnijder, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.J. van ‘t Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
30 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
3.Dit staat in artikel 7.3.1, onder a, van de regels van het bestemmingsplan.
4.Zie de bijlage bij de [nota] .
5.Par. 6.4 bij de [nota] .
6.Zie een uitspraak van de Afdeling van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3380.
7.Zie de Wabo.
8.Zie artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder f van de Wabo.
9.Zie artikel 2.10, eerste lid, en artikel 2.15 van de Wabo.
10.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:492.