ECLI:NL:RBAMS:2023:6751

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
13/297823-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een tandarts door een 62-jarige man wegens poging tot doodslag en zware mishandeling

Op 27 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 62-jarige man, die op 14 november 2022 in Amsterdam zijn tandarts heeft gestoken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar voor poging tot doodslag en zware mishandeling. Tijdens de zitting op 13 oktober 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en de verdediging van de verdachte, mr. J. Boksem, gehoord. De verdachte heeft de tandarts in zijn buik, borst en duim gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen en een operatie voor het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en de ernst van de verwondingen van de tandarts in aanmerking genomen. De rechtbank heeft ook de psychische toestand van de verdachte overwogen, maar heeft geen tbs-maatregel opgelegd, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 3.369,- voor materiële schade en € 10.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.297823.22 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/297823-22
Datum uitspraak: 27 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het (post)adres
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen en van wat de raadsman van verdachte, mr. J. Boksem, naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van wat de benadeelde partij [benadeelde partij] en zijn advocaat mr. J.M. Comans-Diesfeldt naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
Primair:poging tot doodslag door het steken met een mes in de buik en/of borst van [benadeelde partij] , gepleegd op 14 november 2022 te Amsterdam;
Subsidiair:zware mishandeling door het steken met een mes in de buik en/of borst van [benadeelde partij] , gepleegd op 14 november 2022 te Amsterdam;
Meer subsidiair:poging tot zware mishandeling door het steken met een mes in de buik en/of borst van [benadeelde partij] , gepleegd op 14 november 2022 te Amsterdam;
Feit 2
Primair:zware mishandeling door het steken met een mes in de arm en/of duim van [benadeelde partij] , gepleegd op 14 november 2022 te Amsterdam;
Subsidiair:poging tot zware mishandeling door het steken met een mes in de arm en/of duim van [benadeelde partij] , gepleegd op 14 november 2022 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 14 november 2022 krijgen verbalisanten van de meldkamer de opdracht om naar de [adres] te gaan. Aldaar zou er een tandarts neergestoken zijn. Ter plaatse zien verbalisanten een man, aangever [benadeelde partij] , in een witte overall zitten op een bankje ter hoogte van huisnummer [nummer] . Hij zit onder het bloed ter hoogte van zijn borst en buik. [2] Er druipt bloed op zijn schoenen en hij heeft een in bloed doordrenkt verband om zijn linkerhand gewikkeld. [3] Bij binnenkomst zien verbalisanten in de linkerkamer van de Tandprothetische Praktijk [benadeelde partij] bloed op de grond liggen. Verdachte komt vervolgens tevoorschijn uit de tweede kamer aan de linkerkant. Hij verklaart dat het mes in de prullenbak ligt. In de prullenbak rechts achterin de praktijk wordt een mes met een blauw handvat aangetroffen. [4] Aangever wordt ter plaatse onderzocht door het ambulancepersoneel en afgevoerd naar het VU medisch centrum. [5]
Aangever verklaart een dag later dat hij een afspraak had met verdachte [verdachte] voor het repareren van zijn gebitsprothese. Verdachte liep mee naar de behandelkamer en haalde daar zijn gebitsprothese uit zijn mond. Hij wachtte in de wachtkamer en in de tussentijd herstelde aangever zijn prothese. Toen verdachte vervolgens met aangever terugliep naar de behandelkamer en aangever zich omdraaide, maakte verdachte met zijn arm een beweging richting de buik van aangever. Aangever zag dat verdachte een mes in zijn buik had gestoken. Verdachte maakte vervolgens nog een stekende beweging met zijn arm richting de buik, borst en arm van aangever
.Toen aangever hem vervolgens vastpakte, zag hij dat zijn linkerhand onder het bloed zat. [6] Enkele dagen later verklaart aangever dat hij in totaal vier keer is gestoken in zijn buik, rechter bovenarm, linker borst en linker hand/duim. [7] Aangever vocht voor zijn leven, probeerde zich te verdedigen en wist uiteindelijk te ontsnappen. [8]
Het mes heeft volgens aangever een blauw handvat, met een lemmet van ongeveer 15 centimeter lang zijn en 3 centimeter breed. [9] Dit komt ongeveer overeen met het bebloede mes dat door verbalisanten in de prullenbak is aangetroffen. [10] Op dit mes is DNA van zowel aangever als verdachte aangetroffen. [11]
Aangever heeft na het steekincident een operatie aan zijn duim en buik ondergaan. Hij heeft steekwonden in zijn borstkas, linker duim (met pees- en zenuwletsel), zijn linkerarm en zijn buik (met meerdere darmperforaties). [12] Dit letsel is ook op foto’s waar te nemen. [13] Er is een vermoeden van inwendig bloedverlies en de behandeling van de duim is meer dan zes weken. De kans op volledige genezing is onduidelijk.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist waarvoor hij werd aangehouden. Hij ontkent dit niet en zegt voor eigen rechter te hebben gespeeld. [14]
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de poging doodslag en de zware mishandeling (het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde). Ten aanzien van de poging doodslag (feit 1) heeft zij aangevoerd dat de handelswijze van verdachte – en dan met name het met kracht steken in het bovenlichaam – naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als te zijn gericht op de dood van aangever. Het is namelijk een algemene ervaringsregel dat delen van de buik en borstregio dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop (meerdere malen) wordt ingestoken met een scherp voorwerp, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft. Het kan niet anders – gezien al deze omstandigheden en de gedragingen van verdachte – dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van de zware mishandeling (feit 2) heeft zij aangevoerd dat er een aanmerkelijke kans bestaat op blijvend (zwaar lichamelijk) letsel als je iemand steekt in zijn hand/duim. Uit de medische verklaring blijkt dat zowel de pees als de zenuw zijn doorgesneden en het is niet duidelijk of dit volledig zal herstellen. Voorts heeft aangever een groot litteken op zijn duim en ervaart hij tot op de dag van vandaag ook pijn en ongemak omdat hij zijn duim niet volledig kan buigen. Ook kan hij hierdoor sommige werkzaamheden als tandtechnicus niet verrichten.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde nu verdachte met het steken niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. Hij stak namelijk in een opwelling. Hij had hiermee geen opzet op de dood. Tevens is het letsel in de buik niet levensbedreigend geweest. Ten aanzien van een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat het letsel aan de hand en arm kan zijn ontstaan door het afweren. Verdachte ontkent namelijk vier keer te hebben gestoken, hij stelt slechts één keer in de buik te hebben gestoken.. Tevens kwalificeert het letsel aan de arm en hand niet als zwaar lichamelijk letsel. Enkel het subsidiair ten laste gelegde kan hierdoor bewezen worden.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Ten aanzien van feit 1 poging doodslag
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging doodslag is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van aangever. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval de dood van aangever, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, waaronder wordt verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. [15]
Op basis van de onder 3.1 genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever in totaal viermaal met een mes van 22 centimeter en een lemmet van ongeveer 10 centimeter (zo is te zien op de foto’s van het mes) heeft gestoken, waaronder in de buik en in de linkerborst van aangever. Dit is ook met enige kracht gebeurd. Het mes is immers door de kleren van het slachtoffer heen gegaan en er zijn steekwonden ontstaan, zo blijkt uit de foto’s van de doktersjas van aangever, de foto’s van het letsel en de letselverklaring. Bovendien zijn de darmen van aangever op drie plaatsen geperforeerd en was een operatie vereist.
Uit voornoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat het steken in dit geval naar algemene ervaringsregels tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden, doordat zich zowel in de borststreek als in de buikstreek vitale organen bevinden. In het bijzonder bevinden zich in de linkerborst het hart, de longen en slagaderen. Perforatie door een mes van deze vitale onderdelen van het lichaam kan eenvoudig tot een fatale inwendige bloeding leiden. Door met een mes met kracht in dit deel van het lichaam te steken, heeft de verdachte dus de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat hij een van die vitale delen zou raken en dat aangever als gevolg hiervan zou komen te overlijden. Het steken met een mes in de borst is, naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan, ook zozeer gericht op het teweegbrengen van potentieel dodelijk letsel, dat alleen al op basis daarvan – behoudens contra indicaties – ook kan worden vastgesteld dat verdachte deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard, oftewel het risico op overlijden op de koop toe heeft genomen. Nu van dergelijke contra-indicaties niet is gebleken, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever [benadeelde partij] . Zij acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Het verweer van de verdediging dat geen sprake is van een poging tot doodslag omdat het opzet ontbreekt, wordt verworpen.
3.4.2.
Ten aanzien van feit 2 zware mishandeling
Op basis van de onder 3.1 genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank tevens vast dat verdachte aangever in zijn arm en in zijn duim heeft gestoken. In zijn standaardarrest benoemt de Hoge Raad dat als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is in elk geval kunnen worden aangemerkt: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. [16] Deze beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd.
Het mes van verdachte is zowel door de pees als door de zenuw van de duim van aangever gegaan en hij is daaraan geopereerd. Blijkens de letselverklaring zou de behandeling langer dan zes weken duren. Op de zitting heeft aangever verteld en heeft hij laten zien dat hij op dit moment zijn duim (nog) niet volledig kan bewegen en dat hij hier ook veel pijn van ervaart. Het is onduidelijk of er nog verdere verbetering zal optreden. De rechtbank is van oordeel dat het letsel van aangever, dat gepaard ging met een acute noodzaak van medisch ingrijpen en nog steeds gepaard gaat met pijn en een grote mate van onzekerheid over verder herstel, moet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank wist verdachte ook dat door het met kracht steken met een mes in de arm en duim van verdachte, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Deze handeling is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweeg brengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarom is sprake van voorwaardelijk opzet. De rechtbank acht zware mishandeling van [benadeelde partij] dan ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
Primair:
op 14 november 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in de buik en borst van die [benadeelde partij] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
Primair:
op 14 november 2022 te Amsterdam aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de arm en in de duim en pees- en zenuwletsel in de duim, heeft toegebracht door die [benadeelde partij] met een mes in de arm en de duim te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd ten aanzien van de geëiste gevangenisstraf. Wel heeft de raadsman verzocht de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege niet op te leggen, nu geen van de rapporteurs een tbs-maatregel adviseert en zij verdachte niet hebben kunnen diagnosticeren met een ziekelijke stoornis en er slechts is vastgesteld dat sprake is van psychisch disfunctioneren. Tevens beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie betreffende de persoon van verdachte om zelf een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens te kunnen vaststellen. De raadsman heeft verzocht in plaats van de tbs-maatregel de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel conform artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige feiten, te weten een poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn tandprotheticus, door hem in zijn borst, buik, arm en duim te steken. Hierdoor heeft het slachtoffer aanzienlijk letsel opgelopen en hij vreesde voor zijn leven.. Er mag van geluk worden gesproken dat het steekincident niet heeft geresulteerd in een fatale afloop. Met zijn handelen heeft verdachte op grove wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast door hem onverwachts op grove wijze aan te vallen in zijn eigen praktijk tijdens een behandeling. Zijn gevoel van veiligheid is daardoor ernstig aangetast. Juist zijn eigen praktijk zou een plek moeten zijn waar aangever zich veilig voelt. Aangever heeft ter terechtzitting verklaard sinds dit feit geen plezier meer te hebben in zijn werk en hij wordt emotioneel wanneer hij vertelt over de emotionele en fysieke gevolgen die hij ondervindt van de steekpartij. Afgezien van de gevolgen voor het slachtoffer draagt dergelijk geweld ook bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving, temeer nu de aanleiding enkel lijkt te zijn gelegen in het feit dat verdachte ontevreden en boos was over de dienstverlening van het slachtoffer. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zeer aan. Op dergelijke ernstig feiten kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden gereageerd met oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De strafmaat
De wetgever heeft voor het misdrijf doodslag als maximumstraf een gevangenisstraf van 15 jaren vastgesteld. Doorgaans wordt voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd van tussen de 8 en 12 jaren. In dit geval is het gebleven bij een poging. Voor poging tot doodslag is het strafmaximum vastgesteld op twee derde van de straf op doodslag waardoor een gevangenisstraf tussen de 5 en 8 jaar passend is. Bij het bepalen van de strafmaat voor een poging tot doodslag dienen verschillende factoren te worden meegewogen, waaronder hoe dicht de voltooiing van het delict was genaderd en welk letsel het slachtoffer eraan heeft overgehouden. In deze zaak neemt de rechtbank in aanmerking dat het letsel voor het slachtoffer aanzienlijk was en dat hij geopereerd moest worden aan zijn buik en duim, maar dat uit de letselverklaring niet is gebleken dat het letsel direct levensbedreigend was. Tot op heden ervaart aangever wel veel pijn en is zijn duim niet volledig hersteld. Daardoor is hij niet in staat zijn werk volledig uit te voeren. Tevens ondervindt hij tot op de dag van vandaag psychische klachten van het incident, hetgeen een traumatische ervaring is geweest. De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 september 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank ziet, alles afwegend, geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie en acht een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden.
Geen oplegging van de tbs-maatregel
De gedragsdeskundigen (psychiater) G-J. Taams (onder supervisie van M. van Berkel) en (psycholoog) A. Witvliet hebben – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd:
Wegens zeer beperkte medewerking van verdachte kunnen geen volledige diagnostische conclusies worden getrokken. Het blijft onduidelijk waarom verdachte zijn medewerking weigert. Het is niet uit te sluiten dat pathologische gronden, zoals meer realiteitsgestoorde paranoïdie en/of verregaand wantrouwen vanuit de persoonlijkheid, hierin een rol hebben gespeeld.
Er kan gesteld worden dat verdachte al jaren chronisch gedragsmatig disfunctioneert waarbij er een teloorgang in het functioneren is aan te wijzen sinds 2017. De onderzoekers zijn van mening dat dit disfunctionele gedrag berust op psychopathologische gronden, waarbij richtinggevende verklaringen zijn op te stellen. Het meest waarschijnlijk is dat het geconstateerde psychische disfunctioneren wordt verklaard door mogelijke psychotische/waanachtige problematiek, door persoonlijkheidsproblematiek of door een combinatie van beiden. Immers, doordat verdachte al vanaf jonge leeftijd gedragsproblemen vertoont en hij daardoor op meerdere levensgebieden in de problemen is gekomen (relatievorming, huisvesting et cetera), is het ook niet uit te sluiten dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Het feit dat verdachte zich voortdurend boven de ander stelt kan ook uitgelegd worden als narcistische trekken in de persoonlijkheid. Door de rapporterend psycholoog wordt een accent gelegd op persoonlijkheidsproblematiek; door de rapporterend psychiaters wordt een accent gelegd op mogelijke psychotische problematiek, waarbij de ene hypothese niet onderdoet voor de ander. Het is daarnaast ook niet uit te sluiten dat eventuele traumatisering tijdens zijn dienstplicht en uitzending naar Libanon nog een rol speelt in de huidige symptomatologie.
Het psychisch disfunctioneren is tijdens het ten laste gelegde aanwezig geweest. Echter, het ten laste gelegde kon slechts zeer beperkt en zonder diepgang met verdachte worden besproken. Dit maakt dat de omstandigheden rondom het ten laste gelegde onvoldoende inzichtelijk zijn geworden en er geen delict scenario kan worden opgesteld. Hierdoor is het niet vast te stellen of elementen van het psychisch disfunctioneren hebben doorgewerkt in het handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en in hoeverre verdachte werd beperkt in zijn mogelijkheden om zijn gedrag te sturen en te remmen. Er kunnen dus geen conclusies getrokken worden over een eventuele doorwerking van de mogelijke onderliggende pathologie in het ten laste gelegde. Er wordt derhalve ook geen advies gegeven over de mate van toerekenen. Gelet op het voorgaande en het feit dat er geen inschatting kan worden gemaakt van de kans op recidive in soortgelijke feiten als het huidige ten laste gelegde, onthouden onderzoekers zich van enige vorm van advies voor een eventuele interventie ter voorkoming van recidive.
Ter terechtzitting heeft de psycholoog A. Witvliet aanvullend verklaard dat verdachte een verhoogde score heeft bij een aantal algemene factoren die volgens de wetenschap samenhangen met het in aanraking komen met justitie. In die zin kan wel worden gesteld dat bij verdachte een verhoogd risico bestaat op algemene recidive.
Tevens heeft psycholoog A. Witvliet verduidelijkt dat daar waar gesproken wordt over psychopathologie die aanwezig is dat niet wil zeggen dat er een psychische stoornis kan worden vastgesteld. De conclusie is dat er wel sprake is van psychisch disfunctioneren. In dat licht moet de term psychopathologie worden gezien. Een verdergaande conclusie dan psychisch disfunctioneren kan niet worden getrokken.
De rechtbank stelt voorop dat tbs (met bevel tot dwangverpleging) door de rechter kan worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a (en 37b, eerste lid) Sr gestelde voorwaarden. Eén van de voorwaarden houdt in dat het door de verdachte begane feit een misdrijf dient te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aan dit vereiste is met de bewezenverklaring van poging tot doodslag en zware mishandeling voldaan. Daarnaast dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens te bestaan en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
Op grond van de hiervoor vermelde bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen ziet de rechtbank te weinig aanknopingspunten om vast te stellen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Tevens kan niet worden vastgesteld dat verdachte een hoog risico op geweldsrecidive in zich bergt dat direct samenhangt met ernstige en complexe problematiek, zodat de verdachte onbehandeld een te groot gevaar voor de samenleving zou vormen. Dit laatste betekent dat niet kan worden gesteld dat de algemene veiligheid van personen vereist dat aan de verdachte tbs met dwangverpleging wordt opgelegd. Er is derhalve niet aan de vereisten van art. 37a en 37b, eerste lid, Sr voldaan. De vordering van de officier van justitie wordt afgewezen.
Oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Ondanks het feit dat er geen concrete diagnose kan worden gesteld, is er wel sprake van psychisch disfunctioneren. Dit in combinatie met de ernst en aard van het delict – en dan met name ook de ongrijpbare drijfveren van verdachte hiertoe – maakt dat de rechtbank het ter bescherming van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk acht om naast een gevangenisstraf een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte na afloop van zijn straf onder toezicht te stellen indien dat in verband met dan bestaande risico's noodzakelijk is. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Mes (6262580)
De officier van justitie heeft verzocht dit mes verbeurd te verklaren. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
Verbeurdverklaring
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder 1 en 2 primair bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 47.490,- aan vergoeding van materiële schade en € 17.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij heeft daarbij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.
Ten aanzien van de materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
9.1.1.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben de vordering betwist ten aanzien van de volgende posten:
  • onder 1: geneesmiddelen: het bedrag dient te worden gematigd nu slechts tweemaal de aankoop van Betadine is onderbouwd met aankoopbonnen;
  • onder 2: lunch/eten tijdens wachttijd operatie en attentie verpleging: het vorderen van deze kosten is dubbelop nu deze kostenposten ook worden ondervangen in het forfaitaire bedrag voor het verblijf in het ziekenhuis;
  • onder 4: vervanging onderdelen printer/kantoorartikelen en manicure: deze posten zijn niet onderbouwd en er is geen rechtstreeks verband met het gepleegde delict;
  • onder 6: verplaatste schade (hulp familie en begeleiding): hiervoor is geen wettelijke grondslag;
  • onder 7: huishoudelijke hulp: deze kostenpost is niet onderbouwd en er is geen rechtstreeks verband met het gepleegde delict. Bovendien is ter terechtzitting niet gebleken dat er huishoudelijke hulp is ingeschakeld.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de onder 3 genoemde post verlies arbeidsvermogen, nu hij zich niet heeft kunnen voorbereiden op de vordering vanwege het late tijdstip van indienen daarvan. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beoordeling van deze post een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en dat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Mocht de rechtbank daartoe niet overgaan dan stelt de officier van justitie voor de winst van het jaar 2021 te delen door 365 dagen en dit bedrag aan winstderving vervolgens voor de duur van 2 maanden toe te kennen (dit betreft een bedrag van ongeveer € 20.000,-). De raadsman heeft in reactie hierop aangevoerd dat dit bedrag te hoog is, temeer nu de winst niet gelijk staat aan het daadwerkelijke inkomsten uit onderneming van de benadeelde partij.
De overige posten zijn niet betwist.
9.1.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de volgende materiële schadeposten (gedeeltelijk) toe, nu deze posten voldoende zijn onderbouwd en deze schade rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde:
1. Ziektekosten:
  • Eigen risico 2023 (€ 191,-)
  • Geneesmiddelen (€ 27,-)
  • Verbandartikelen etc (€ 16,-)
  • Oefenmateriaal (knikkers) (€ 5,-)
  • Massages (€ 397,-)
2. Verblijf ziekenhuis:
8 dagen x € 31 (€ 248,-)
4. Diversen:
  • Vernielde kleding/schoenen (€ 234,-)
  • Schoonmaakkosten praktijk (€ 1.452,-)
  • Vervanging witte jas (werkkleding) (€ 179,-)
5. Reiskosten:
  • Bezoeken aan ziekenhuis, 50 km x € 0,30 (€ 5,-)
  • Parkeerkosten (€ 15,-)
7. Huishoudelijke hulp (€ 600,-)
De rechtbank heeft ten aanzien van deze post gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid nu de gestelde periode van 13 weken benodigde zorg onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank oordeelt dat de benadeelde partij ten aanzien van de volgende materiële schadeposten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard:
2. Verblijf ziekenhuis:
  • Lunch/eten tijdens wachttijd operatie (€ 69,-). Verdachte heeft niet onderbouwd dat hij zelf deze kosten heeft gemaakt.
  • Attentie verpleging (€ 80,-). Deze kosten vallen niet aan te merken als rechtstreekse schade ten gevolge van het bewezenverklaarde.
3. Verlies arbeidsvermogen: (€ 42.000,-). De beoordeling van deze post levert een onevenredige belasting van het strafproces op.
4. Diversen:
- Aangepaste kleding/kleding ziekenhuis (€ 26,-)
Blijkens de Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding van de Letselschaderaad valt ziekenhuiskleding onder het vastgestelde – en door de rechtbank toegekende – forfaitaire bedrag voor het verblijf in het ziekenhuis.
  • Vervanging onderdelen printer/kantoorartikelen (€ 156,-)
  • Manicure/pedicure (€ 72,-)
De rechtstreeks acht onvoldoende onderbouwd dat deze kosten als rechtstreekse schade ten gevolge van het bewezenverklaarde zijn aan te merken.
5. Reiskosten
- Bezoeken aan tandarts en advocaat, 50 km x € 0,30 (€ 10,-)
Wat betreft de reiskosten van bezoeken aan de tandarts is niet onderbouwd dat dit schade is die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Hetzelfde geldt ten aanzien van de gevorderde reiskosten naar de advocaat, nu deze zijn gevorderd als vergoeding van geleden schade en niet als proceskosten.
6. Verplaatste schade
- Hulp familie en begeleiding (€ 1.000,-)
De rechtbank wijst deze post niet toe nu deze niet is onderbouwd en een wettelijke grondslag daartoe ontbreekt.
7. Huishoudelijke hulp (€ 668,-)
9.1.3.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 3.369,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd d.d. 14 november 2022.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2.
Ten aanzien van de immateriële schade
9.2.1.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd het volledige gevorderde immateriële schadebedrag toe te wijzen. De raadsman heeft ter terechtzitting geen standpunt ingenomen ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding.
9.2.2.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel en geestelijk letsel heeft opgelopen. Er is een ernstige inbreuk gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd d.d. 14 november 2022.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
9.3.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 13.369,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd d.d. 14 november 2022.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 38z, 45, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
poging tot doodslag
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt opde maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart verbeurd:
- 1 STK Mes (6262580)
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
Wijstde vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
toetot een bedrag van € 3.369,- (drieduizenddriehonderdnegenenzestig euro) aan vergoeding van materiële schade en
€ 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaaltdat de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] de Staat € 13.369,- (dertienduizenddriehonderdnegenenzestig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 101 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en M.H. van Haeften, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 oktober 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2022, p. 01-03 (01) (PV vgl).
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2022, p. 08-09 (08) (PV vgl)..
4.Een proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2022, p. 01-03 (01-02) (PV vgl).
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2022, p. 08-09 (08) (PV vgl).
6.Een proces-verbaal van aangifte van 15 november 2022, p. 04-07 (04-05) (PV vgl).
7.Een proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever van 17 november 2022, p. 45-46 (45) (pv nazending 24-11-2022).
8.Een proces-verbaal van aangifte van 15 november 2022, p. 04-07 (04-05) (PV vgl).
9.Een proces-verbaal van aangifte van 15 november 2022, p. 04-07 (05) (PV vgl) en een bijlage bij een proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2022, p. 10-15 (15) (PV vgl).
10.Een fotobijlage bij een proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2022, p. 19-20 (20) (PV vgl).
11.Een proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf inclusief fotobijlagen van 28 november 2022, p. 64-89 (65) (PV nazending d.d. 3-1-2023) en een verslag, zijnde een deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek met NFI-nummer 2022244190 d.d. 19 januari 2023, opgemaakt door ing. J.H.C. Gits, NRGD-geregistreerd forensisch DNA-deskundige, ongenummerd.
12.Een geschrift, zijnde een letselrapportage van 16 november 2022, opgemaakt door traumachirurg W.P. Kluijfhout, betreffende [benadeelde partij] , ongenummerd.
13.De bijlagen bij een proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2022, p. 10-15 (11-15) (PV vgl).
14.Een proces-verbaal van voorbegeleiding na aanhouding van 14 november 2022, p. 22-23 (23) (PV vgl).
15.Hoge Raad 29 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:718).
16.Hoge Raad 3 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1051)