ECLI:NL:RBAMS:2023:6740

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
10491416 CV EXPL 23-6455
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na tanken zonder betaling en bewijsvoering in onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, hierna te noemen [geopposeerde], en [opposant], die als kentekenhouder van een voertuig betrokken was bij een incident waarbij hij na het tanken bij een tankstation zou zijn weggereden zonder te betalen. De vordering van [geopposeerde] was gebaseerd op onrechtmatige daad, waarbij de stelplicht en bewijslast op [opposant] lagen, conform artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechter oordeelde dat [opposant] niet voldoende bewijs had geleverd dat hij daadwerkelijk had betaald voor de getankte brandstof. Ondanks zijn beweringen dat hij contant had betaald, was er geen betaalbewijs overgelegd en kon hij niet aantonen dat hij aan zijn betalingsverplichting had voldaan. De kantonrechter vernietigde het eerdere verstekvonnis en veroordeelde [opposant] tot betaling van de hoofdsom van € 30,95, vermeerderd met wettelijke rente, en bepaalde dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om adequate bewijsvoering te leveren in civiele procedures, vooral wanneer de bewijslast bij hen ligt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10491416 CV EXPL 23-6455
vonnis van: 12 oktober 2023
fno.: 57327

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[opposant]

wonende te [woonplaats]
opposant
nader te noemen: [opposant]
gemachtigde: mr. R. Meinen
t e g e n

de besloten vennootschap [geopposeerde] B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats]
geopposeerde
nader te noemen: [geopposeerde]
gemachtigde: A.H.P.M. van Vleuten.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • de oorspronkelijke dagvaarding van 17 november 2022 met producties;
  • het verstekvonnis van 10 januari 2023;
  • de verzetdagvaarding van 26 april 2023 met producties;
  • de conclusie van antwoord in oppositie;
  • de conclusie van repliek in oppositie.
Vervolgens is de datum voor vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[geopposeerde] exploiteert een tankstation aan de [locatie] (hierna: het tankstation).
1.2.
[opposant] was op 28 juli 2021 de kentekenhouder van een Seat Ibiza met kenteken [kenteken] . Op 28 juli 2021 heeft [opposant] met deze auto getankt bij het tankstation.
1.3.
Op 10 augustus 2021 heeft (de gemachtigde van) [geopposeerde] aan [opposant] een brief gestuurd, waarin zij [opposant] sommeert het bedrag van € 30,95 te betalen. Ook verzoekt zij [opposant] in deze brief om de incassokosten van € 40,00 te betalen, de wettelijke rente, en de kosten die [geopposeerde] heeft gemaakt om bij de RDW te achterhalen op wiens naam de auto stond.
1.4.
[opposant] heeft meerdere keren aan [geopposeerde] laten weten dat hij contant heeft betaald aan de kassa, bij een vrouwelijke caissière. Ook vraagt hij in de e-mails om videobeeldmateriaal van zijn aankomst, bij de kassa en het wegrijden. [geopposeerde] heeft hierop toegestuurd een afschrift van het bedrag waarvoor is getankt, en schermafbeeldingen waarop te zien is dat de auto van [opposant] bij een pomp staat.
1.5.
[geopposeerde] heeft [opposant] verzocht om een betaalbewijs. Zij schrijft onder meer in haar mail van 6 september 2021:
‘Voorts heeft u ons zelf kenbaar gemaakt dat deze vordering door u wel direct is voldaan. In dergelijke omstandigheden dient u aan te tonen dat er inderdaad betaald is. Dit wordt de omgekeerde bewijslast genoemd. Ik verzoek u mij daarom per omgaand te voorzien van uw betaalbewijs.’
1.6.
Op 17 augustus 2021 en op 18 oktober 2022 heeft [geopposeerde] nogmaals brieven gestuurd, waarin zij [opposant] verzoekt het openstaande bedrag te betalen. [opposant] heeft dit bedrag niet betaald.
1.7.
Bij verstekvonnis van 10 januari 2023 met zaaknummer 10203571 CV EXPL 22-15117 heeft de kantonrechter de vorderingen van [geopposeerde] toegewezen en bepaald dat [opposant] een bedrag van in totaal € 71,74 moet betalen. [opposant] is in die procedure niet verschenen.
1.8.
[opposant] heeft het bedrag niet betaald.

Vordering en verweer

2. [opposant] wil dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [geopposeerde] worden afgewezen. Ook wil hij dat [geopposeerde] wordt veroordeeld in de kosten van deze verzetprocedure.
3. [opposant] betwist dat hij na het tanken is weggereden zonder te betalen en stelt daartoe het volgende. Hij heeft contant betaald aan de kassa, bij een vrouwelijke caissière. Hij heeft daar geen bewijs meer van. Uit de schermafbeeldingen die [geopposeerde] heeft toegestuurd, kan niet worden afgeleid dat hij wegrijdt zonder te betalen. [opposant] heeft meerdere keren gevraagd om bewegende beelden, maar deze heeft [geopposeerde] niet toegestuurd. Voor een omkering van de bewijslast, zoals [geopposeerde] stelt, zijn niet voldoende feiten aangedragen.
4. [geopposeerde] voert verweer en stelt dat sprake is van een onrechtmatige daad: [opposant] heeft nagelaten om de afgenomen brandstof onmiddellijk te betalen. Dat is in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer hoort. Hierdoor heeft [geopposeerde] schade geleden en die schade moet [opposant] vergoeden. [opposant] heeft niet betwist dat hij brandstof heeft afgenomen bij [geopposeerde] . Dat [opposant] heeft betaald, betwist [geopposeerde] . Zij stelt dat de bewijslast voor het betalen bij [opposant] ligt.
5. [geopposeerde] heeft bij inleidende dagvaarding daarom gevorderd:
a. € 30,95 aan hoofdsom;
b. € 20,00 aan leges RDW;
c. € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
d. € 0,79 aan wettelijke rente, berekend tot 9 november 2022;
e. rente over € 30,95 vanaf 9 november 2022;
f. de proceskosten.
6. Verdere standpunten van partijen zullen zo nodig bij de beoordeling verder aan de orde komen.

Beoordeling

7. [opposant] heeft het verzet op tijd ingesteld en is dus ontvankelijk in het verzet.
8. Aan de orde is de vraag of [opposant] op 28 juli 2021 heeft getankt en is weggereden zonder te betalen en of hij daarom op grond van een onrechtmatige daad de schade moet vergoeden die [geopposeerde] daardoor heeft geleden.
9. [opposant] betwist niet dat hij op 28 juli 2021 heeft getankt bij het tankstation. Ook betwist hij niet dat wegrijden na het tanken, zonder direct te betalen, een onrechtmatige handeling is. Maar hij stelt dat hij heeft betaald en dat [geopposeerde] onvoldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk is weggereden zonder te betalen.
10. Uit artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) volgt dat de stelplicht en bewijslast liggen bij de partij die zich beroept op een rechtsgevolg van een door haar gesteld feit. Anders dan partijen menen, is in deze zaak omkering van de bewijslast niet aan de orde. Partijen zijn het erover eens dat [opposant] heeft getankt en daarvoor moest betalen. De bewijslast van de stelling dat betaald is, ligt op grond van artikel 150 Rv bij [opposant] . Hij stelt immers dat hij dat heeft gedaan en daardoor aan zijn rechtsplicht heeft voldaan. Hij beroept zich daarmee op een rechtsgevolg en daarom ligt de bewijslast van die stelling bij hem.
11. [geopposeerde] heeft [opposant] 13 dagen na de tankbeurt een brief gestuurd. Zij heeft hiermee voortvarend gehandeld en niet onnodig lang gewacht. Daarom kan niet gezegd worden dat [opposant] buiten zijn eigen toedoen in bewijsnood is gekomen en dat op grond daarvan de bewijslast moet worden omgekeerd.
12. Omdat vaststaat dat de bewijslast bij [opposant] ligt, is vervolgens de vraag of hij voldoende heeft aangetoond dat hij betaald heeft voor de tankbeurt. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is.
13. [opposant] heeft geen betaalbewijs overgelegd. Dat [opposant] ervoor kiest om contant te betalen, zodat daarvan geen bankmutatie geregistreerd wordt, ligt in zijn risicosfeer. Dat hij van de door hem gestelde contante betaling geen kwitantie heeft, terwijl hij hierom wel had kunnen vragen, komt ook voor zijn rekening en had hij in overweging kunnen nemen bij zijn keuze om contant te betalen.
14. [opposant] heeft ook niet op een andere wijze aannemelijk gemaakt dat hij heeft betaald. Anders dan [opposant] kennelijk meent, zijn beelden van het tijdslot dat [opposant] logischerwijs bij de kassa van het tankstation zou hebben gestaan ook onvoldoende om te dienen als onderbouwing van zijn stelling dat hij heeft betaald. Zelfs als deze beelden er zijn en als daarop te zien is dat hij bij de kassa stond, bewijst dit namelijk nog niet dat hij heeft betaald.
15. Omdat [opposant] onvoldoende heeft aangetoond dat hij heeft betaald, komt de onrechtmatigheid van de gedraging vast te staan. Deze gedraging is aan hem toe te rekenen omdat het zijn schuld is dat hij is weggereden zonder te betalen. [geopposeerde] vordert vergoeding van de schade die zij hierdoor heeft geleden. Deze schade bestaat – naast de tankkosten – uit gemaakte kosten voor het raadplegen van RDW van € 20,00 en incassokosten van € 40,00.
16. Deze vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, aangezien de grondslag onrechtmatige daad is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Dit leidt tot afwijzing van dit deel van de vordering. De door [geopposeerde] gestelde handelingen, inclusief het raadplegen van RDW, betreffen immers verrichtingen die niet meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een - niet aanvaard - schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Als zij kosten heeft gemaakt, worden deze geacht te behoren tot de proceskosten.
17. Om wettelijke rente te kunnen vorderen, moet [opposant] in verzuim zijn. Om [opposant] in verzuim te laten komen, moet in principe een schriftelijke aanmaning worden gestuurd (een ingebrekestelling) met daarin een redelijke termijn om het verschuldigde bedrag te betalen. In dit geval is een dergelijke ingebrekestelling echter niet vereist, omdat sprake is van een onrechtmatige daad van [opposant] . Gelet hierop zal de kantonrechter hem veroordelen om de wettelijke rente aan [geopposeerde] te betalen.
18. Bij deze uitkomst van de procedure worden partijen over en weer op onderdelen in het (on)gelijk gesteld. Daarom worden de proceskosten zowel in de verstekzaak als in de verzetprocedure gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:
vernietigt het onder zaaknummer 10203571 CV EXPL 22-15117 op 10 januari 2023 gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [opposant] tot betaling aan [geopposeerde] van:
- € 30,95 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2022 tot aan de voldoening;
- € 0,79 aan wettelijke rente;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2023 in tegenwoordigheid van mr. D.C. Vink, griffier.