ECLI:NL:RBAMS:2023:6681

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
13/716600 / HA ZA 22-332
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake rolbeslissing en overleggen financieringsovereenkomst in collectieve actie tegen Vattenfall

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 1 maart 2023, wordt een rolbeslissing genomen in de procedure tussen de Stichting Nuon-Claim en de Vattenfall N.V. en haar dochterondernemingen. De Stichting, vertegenwoordigd door advocaat mr. Q.L.C.M. Bongaerts, heeft verzocht om wijzigingen in het vonnis van 1 februari 2023, met betrekking tot de term WCAM. Vattenfall, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.W.G. van der Velden, heeft geen bezwaar tegen de wijziging, maar heeft wel wijzigingen in het proces-verbaal voorgesteld.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de noodzaak benadrukt van inzage in de financieringsovereenkomst die de Stichting heeft met haar procesfinancier. De rechtbank heeft vastgesteld dat het van belang is om te begrijpen hoe de vergoedingen aan de procesfinancier zijn geregeld, vooral in het licht van de verschillende percentages die van toepassing zijn afhankelijk van de rol van de Stichting. De rechtbank heeft de Stichting opgedragen om bij een nadere akte inzicht te geven in de financieringsovereenkomst, zonder dat deze aan Vattenfall hoeft te worden verstrekt.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beslissingen en heeft bepaald dat Vattenfall vier weken de tijd heeft om te reageren op de akte van de Stichting. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer: C/13/716600 / HA ZA 22-332
Rolbeslissing van 1 maart 2023
in de zaak van
de stichting
STICHTING NUON-CLAIM,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: de Stichting,
advocaat: mr. Q.L.C.M. Bongaerts te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschappen
1.
VATTENFALL N.V.,
2.
VATTENFALL SALES NEDERLAND N.V.,
3.
VATTENFALL ENERGY TRADING NETHERLANDS N.V.,
allen te Amsterdam,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Vattenfall,
advocaat: mr. B.W.G. van der Velden te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 februari 2023 (hierna: het vonnis)
- de brieven van 2 en 14 februari 2023 van de zijde van de Stichting
- de brieven van 15 (2x) en 21 februari 2023 van de zijde van Vattenfall.

2.De verzoeken

2.1.
Bij brief van 2 februari 2023 heeft de Stichting verzocht om de term WCAM in het vonnis te wijzigen in “het oude collectieve actierecht” of “de WCA”.
2.2.
Bij brief van 15 februari 2023 heeft Vattenfall gemeld geen bezwaar te hebben tegen de door de Stichting verzochte wijziging en dan de voorkeur te hebben voor “het oude collectieve [actie, rb] recht”.
2.3.
Bij afzonderlijke brief van 15 februari 2023 heeft Vattenfall wijzigingen in het proces-verbaal voorgesteld.
2.4.
Bij brief van 14 februari 2023 heeft de Stichting aandacht gevraagd voor de (wijze van) overlegging van de Financieringsovereenkomst met haar procesfinancier. Uit de bij de brief gevoegde e-mailwisseling blijkt dat de Stichting aan Vattenfall toestemming heeft verzocht als bedoeld in artikel 22 lid 6 Rv, dat de rechtbank uitspraak doet op grond van de Financieringsovereenkomst zonder dat Vattenfall daarvan kennis neemt. Vattenfall heeft daarop geantwoord dat zij dat verzoek prematuur vindt en dat zij eerst na de akte van de Stichting zal kunnen beoordelen of zij toestemming als bedoeld in artikel 22 lid 6 Rv geeft. In verband hiermee stelt de Stichting verschillende tussenoplossingen voor.
2.5.
Bij brief van 21 februari 2023 heeft Vattenfall zich op het standpunt gesteld dat de Stichting de Financieringsovereenkomst moet overleggen zoals door de rechtbank is bevolen in rechtsoverweging 6.23. Of het voor Vattenfall mogelijk is om, zonder inzage in een overeenkomst, afdoende te kunnen reageren op de stellingen die de Stichting op basis van die overeenkomst inneemt, kan Vattenfall pas beoordelen op het moment dat zij de akte van de Stichting terzake heeft ontvangen. Vattenfall heeft er overigens geen bezwaar tegen als de Stichting de ‘hard cap’ van de proceskosten in de overeenkomst weglakt, zodat de rechtbank daarvan wel kennisneemt, maar Vattenfall niet.

3.De beoordeling

Herstel van het vonnis ten aanzien van de term WCAM
3.1.
Met de afkorting WCAM wordt over het algemeen verwezen naar de wet van 23 juni 2005 (Stb. 2005, 340). In rechtsoverweging 6.1 in combinatie met voetnoot 2 heeft de rechtbank echter een definitie gegeven van hetgeen zij onder de term WCAM vat. Door de toevoeging van de voetnoot kan er geen onduidelijkheid hebben bestaan over hetgeen door de rechtbank in het vonnis is bedoeld en daarom zal zij niet tot herstel van het vonnis overgaan. Wel ziet de rechtbank in de opmerkingen van partijen aanleiding de gedefinieerde term WCAM in het vervolg van deze zaak niet langer te gebruiken en voortaan gebruik te maken van de term “het oude collectieve actierecht”.
Wijzigingsvoorstellen van het proces-verbaal
3.2.
De brief van Vattenfall met wijzigingsvoorstellen van het proces-verbaal wordt in het dossier gevoegd en voor zover nodig zal uit een vonnis blijken welke wijzigingen worden overgenomen.
Overlegging van de Financieringsovereenkomst
3.3.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 6.23 van het vonnis het volgende overwogen:
“Het is van belang dat de Stichting inzage geeft in de financieringsovereenkomst. In het geval dat de Stichting enkel optreedt voor de deelnemers (die zich hebben aangesloten door middel van de Deelnemersovereenkomst), wordt 25% van de totale bij de wederpartij verhaalde som betaald aan de financier. Als de Stichting de gedupeerden bijstaat, bestaat de vergoeding aan de procesfinancier uit terugbetaling van de gemaakte kosten en tussen
8%-12% van de totale bij de wederpartij verhaalde som, met een minimum van 3 maal de gemaakte kosten, zo staat op de website van de Stichting. Wanneer de Stichting dus een grotere groep, de gedupeerden, bijstaat, is het percentage van de totale bij de wederpartij verhaalde som dat aan de procesfinancier wordt afgedragen lager. In het geval dat de Stichting de gedupeerden bijstaat, is echter niet duidelijk of zij ook dan 25% inhoudt, zoals met de deelnemers is overeengekomen, en zo ja, of vervolgens een bedrag overblijft dat bij de Stichting achterblijft (uitgaande van terugbetaling van de gemaakte kosten met een minimum van drie maal de gemaakte kosten en tussen 8-12% van de totaal verhaalde som). De Stichting dient toe te lichten wat met het verschil gebeurt als 12% wordt vergoed aan de financier en 25% wordt ingehouden van de vergoeding aan de gedupeerden. Daarbij dient zij ook te duiden wat het winstbegrip uit artikel 3 lid 3 van de Statuten inhoudt, met name het gedeelte ‘met inbegrip van een eventuele redelijke opslag ten behoeve van (toekomstige) collectieve belangenbehartiging en van kosten voor gebruik van eigen vermogen of vreemd vermogen’.
Op de vraag wat de financier maximaal krijgt als driemaal de kosten hoger ligt dan 8%-12% van de verhaalde som, heeft de Stichting tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat dat een hypothetische vraag is, omdat een maximaal budget aan kosten is afgesproken (hard cap). Dat is niet nader toegelicht en kan aan de hand van de nu beschikbare stukken niet worden nagegaan. De Stichting zal bij nadere akte, onder verwijzing naar de financieringsovereenkomst, inzichtelijk moeten maken dat een maximaal budget is afgesproken.
De financieringsovereenkomst moet enkel aan de rechtbank worden verstrekt en niet aan Vattenfall.”
3.4.
Hieruit volgen 4 aspecten die de rechtbank toegelicht wenst te zien:
in het geval dat de Stichting
de gedupeerdenbijstaat, of zij ook dan 25% inhoudt, zoals met
de deelnemersis overeengekomen;
in geval de Stichting
de gedupeerdenbijstaat en 25% wordt ingehouden van de vergoeding aan
de gedupeerden:wat gebeurt met het verschil als 12% wordt vergoed aan de financier (;
wat houdt het winstbegrip uit artikel 3 lid 3 van de Statuten in, met name het gedeelte ‘met inbegrip van een eventuele redelijke opslag ten behoeve van (toekomstige) collectieve belangenbehartiging en van kosten voor gebruik van eigen vermogen of vreemd vermogen’;
inzichtelijk maken dat met de procesfinancier een maximaal budget is afgesproken
.
3.5.
De beslissing dat de Financieringsovereenkomst aan de rechtbank moet worden verstrekt en niet aan Vattenfall, is een procedurele beslissing en geen bindende eindbeslissing. Het belang van inzage in die overeenkomst, althans in de relevante delen daarvan, ligt op dit moment bij het beantwoorden van de hiervoor genoemde vragen. Vooralsnog, gelet op de standpunten van partijen, zal de rechtbank genoegen nemen met een akte van de zijde van de Stichting waarin zij aan de hand van de Financieringsovereenkomst op deze vragen een antwoord formuleert. Haar wordt in dit stadium toegestaan de passages van de (bepalingen van de) overeenkomst onleesbaar te maken waarvan de Stichting van mening is dat daarvoor gewichtige redenen bestaan als bedoeld in artikel 22 lid 2 Rv. In zoverre komt de rechtbank terug van haar eerdere beslissing dat kennisneming van de Financieringsovereenkomst door alleen de rechtbank gerechtvaardigd is. In een aparte aan de rechtbank gezonden akte kan de Stichting de passage waarin het bedrag van de ‘hard cap’ wordt genoemd aan de rechtbank overleggen. Die akte hoeft zij in verband met de toestemming door Vattenfall niet aan Vattenfall over te leggen en kan de rechtbank in haar besluitvorming meenemen (artikel 22 lid 6 Rv).
Vattenfall zal op de aan haar overgelegde akte mogen reageren.
3.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 15 maart 2023voor de onder 3.5 bedoelde aktes van de zijde van de Stichting,
4.2.
bepaalt dat Vattenfall vier weken later op de tevens aan haar toegezonden akte mag reageren,
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.M.E. de Koning, mr. J.T. Kruis en mr. M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.