ECLI:NL:RBAMS:2023:6666

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
AMS 23/1303
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting wegens ontbreken procesbelang

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De eiser had een naheffingsaanslag ontvangen omdat er geen parkeerbelasting was voldaan voor een gehuurde bestelbus. De heffingsambtenaar heeft de aanslag later vernietigd, omdat er voldoende bewijs was dat er sprake was van laden en lossen. Ondanks deze vernietiging heeft de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang meer was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar volledig aan de eisen van de eiser had voldaan door de aanslag te vernietigen, en dat de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend te wijten was aan de handelwijze van de eiser zelf. De eiser had namelijk pas in beroep bewijsstukken overgelegd die hij in de bezwaarfase had kunnen indienen. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten in de bezwaarfase, maar niet in de beroepsfase. De eiser heeft ook verzocht om wettelijke rente over de vergoedingen, wat door de rechtbank is toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1303

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A. Khadri),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Met het primaire besluit heeft de heffingsambtenaar aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Met de uitspraak op bezwaar van 14 februari 2023 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Bij besluit van 5 april 2023 heeft de heffingsambtenaar het beroep van eiser alsnog gegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2023.
De gemachtigde van eiser is verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen
[gemachtigde]

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Op 29 september 2021 stond de door eiser gehuurde bestelbus van Bo-Rent, met kenteken [kenteken] stil in een parkeervak ter hoogte van [adres] te Amsterdam. Om 17.27 uur heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan, vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.
2. De heffingsambtenaar heeft met een brief van 5 april 2023 meegedeeld dat hij de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigt, omdat voldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van laden en lossen. De heffingsambtenaar heeft verder toegezegd het griffierecht en de proceskosten in de bezwaarfase aan eiser te vergoeden. Het eventueel betaalde bedrag voor deze naheffingsaanslagen zal worden terugbetaald, aldus de heffingsambtenaar.
Het oordeel van de rechtbank
3. Indien de heffingsambtenaar tijdens een procedure voor de belastingrechter geheel aan de klachten van de belanghebbende tegemoetkomt en de aanslag vernietigt, is er niet langer sprake van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. De belastingrechter moet dan volgens vaste rechtspraak overgaan tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens het ontbreken van procesbelang, omdat de procedure niet meer tot een voor deze belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Proceskostenvergoeding in beroep
4. De heffingsambtenaar is niet bereid de proceskosten in beroep te vergoeden, omdat de noodzaak van het beroep volgens hem voortvloeit uit de handelswijze van eiser. Eiser heeft namelijk pas in beroep het standpunt ingenomen dat sprake was van laden en lossen en ook pas toen ter onderbouwing een aantal foto's en een getuigenverklaring overgelegd. Deze bewijsmiddelen zijn voor de heffingsambtenaar doorslaggevend geweest om de naheffingsaanslag parkeerbelasting te vernietigen en het bezwaar van eiser alsnog gegrond te verklaren. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat eiser al in de bezwaarfase de foto's en de getuigenverklaring had kunnen overleggen, waardoor de onderhavige beroepsprocedure voorkomen had kunnen worden. Eiser verzoekt de rechtbank echter de heffingsambtenaar te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten in beroep. Hij heeft namelijk op de hoorzitting al gezegd dat er sprake was laden en lossen. Daar had de heffingsambtenaar onderzoek naar moeten doen.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. De heffingsambtenaar is met de vernietiging van de naheffingsaanslag volledig aan eiser tegemoetgekomen. Dit betekent dat de heffingsambtenaar in beginsel gehouden is tot vergoeding van de proceskosten. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid doet zich onder meer voor indien de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend te wijten is aan de handelwijze van de betrokkene zelf. Daarvan is in dit geval sprake. Eiser heeft inderdaad op de hoorzitting gezegd dat sprake was van laden en lossen. In het bezwaarschrift heeft hij deze grond echter niet genoemd, maar wel vele andere gronden. Door deze gronden wel te noemen maar niet dat sprake was van laden en lossen, heeft eiser de indruk gewekt dat dit niet de reden was om bezwaar te maken. Dat deze grond wel op de hoorzitting is genoemd, had voor verweerder geen aanleiding hoeven zijn om op die grond het bezwaar gegrond te verklaren. Deze opmerking werd immers niet onderbouwd, terwijl de bewijslast dat sprake was van laden en lossen wel bij eiser lag. Pas in beroep werd als enige grond aangevoerd dat sprake was van laden en lossen én werd bewijs in de vorm van foto's en een getuigenverklaring overgelegd. Niet is gebleken waarom eiser deze bewijsstukken niet al in de bezwaarfase had kunnen overleggen. De noodzaak om beroep in te stellen is dan ook uitsluitend te wijten aan eiser zelf. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat daarom geen aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten in beroep. Wel heeft de heffingsambtenaar toegezegd het griffierecht te zullen vergoeden.
Conclusie
6. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
7. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoedt. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar verder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 296,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 296,- en een wegingsfactor 0,5). Door toepassing van een wegingsfactor 0,5 wordt aangesloten bij de lijn die de gerechtshoven met elkaar hebben afgesproken. [1] Voor een proceskostenveroordeling in beroep bestaat geen aanleiding.
8. Eiser heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente indien niet tijdig het griffierecht en de proceskosten is voldaan. De rechtbank zal deze vordering toewijzen met ingang van vier weken na het verzenden van deze uitspraak.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 296,-;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de wettelijke rente over de aan eiser toegekende griffierecht en proceskosten, te rekenen vanaf vier weken na verzending van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vgl. gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315, gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307 en gerechtshof Den Haag 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131.