In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De eiser had een naheffingsaanslag ontvangen omdat er geen parkeerbelasting was voldaan voor een gehuurde bestelbus. De heffingsambtenaar heeft de aanslag later vernietigd, omdat er voldoende bewijs was dat er sprake was van laden en lossen. Ondanks deze vernietiging heeft de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang meer was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar volledig aan de eisen van de eiser had voldaan door de aanslag te vernietigen, en dat de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend te wijten was aan de handelwijze van de eiser zelf. De eiser had namelijk pas in beroep bewijsstukken overgelegd die hij in de bezwaarfase had kunnen indienen. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten in de bezwaarfase, maar niet in de beroepsfase. De eiser heeft ook verzocht om wettelijke rente over de vergoedingen, wat door de rechtbank is toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.