ECLI:NL:RBAMS:2023:6596

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/725312 HA ZA 22/938
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van de Staat der Nederlanden op Amstelkern Adviesburo B.V. wegens cessie en verjaring

In deze civiele procedure vordert de Staat der Nederlanden een bedrag van € 2,66 miljoen van Amstelkern Adviesburo B.V. op basis van een aan hem gecedeerde vordering. De gedaagde, Amstelkern, betwist de mededeling van de cessie en beroept zich op verjaring. De rechtbank oordeelt dat de dwingende bewijskracht van het deurwaardersexploot, dat vermeldt dat de cessie is medegedeeld aan Amstelkern, niet kan worden weerlegd. De rechtbank wijst de vordering van de Staat toe, waarbij zij de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aanhaalt. De procedure omvat een aantal belangrijke data, waaronder de dagvaarding op 7 november 2022 en eerdere vonnissen die de context van de vordering schetsen. De rechtbank concludeert dat de cessie rechtsgeldig is medegedeeld en dat de verjaringstermijn tijdig is gestuit. Amstelkern's verweer op basis van verjaring en rechtsverwerking wordt verworpen, en de rechtbank oordeelt dat de gevorderde rente niet onredelijk is. De uitspraak leidt tot een veroordeling van Amstelkern tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer / rolnummer: C/13/725312 HA ZA 22/938
Vonnis van 27 september 2023(bij vervroeging)
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN(HET OPENBAAR MINISTERIE),
van wie de zetel is gevestigd te Den Haag,
advocaat: mr. S. Heeroma,
eiser,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMSTELKERN ADVIESBURO B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
advocaat: mr. R.I. Loosen,
gedaagde,
Partijen worden hierna de Staat en Amstelkern genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 november 2022, met producties,
- de beslissing van de rechtbank van 15 februari 2023 waarbij het Amstelkern wordt toegestaan om Staringveld B.V. in vrijwaring te dagvaarden,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 26 april 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 augustus 2023.
1.2.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 7 juni 2004 zijn Amstelkern, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Staringveld B.V. (hierna: Staringveld) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Koper-Hofman Beheer B.V. (hierna: KHB) een samenwerkingsovereenkomst aangegaan, op grond waarvan KHB een woningbouwproject in Oegstgeest financierde. De betrokkenheid van KHB bij dat project is geëindigd. Het project is voortgezet door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Deltrust Projects Holding B.V. (hierna: Deltrust), waarvan Amstelkern en Staringveld de aandeelhouders waren.
2.2.
Op 29 januari 2009 hebben Deltrust, KHB, Amstelkern en Staringveld een vaststellingsovereenkomst getekend, waarin is vermeld dat KHB een vordering op Deltrust heeft van € 2.800.000 en dat Deltrust een rentevergoeding is verschuldigd vanaf 1 mei 2010 gelijk aan het tarief van de alsdan (per kalenderkwartaal) geldende driemaands-Euribor vermeerderd met een opslag van 3%, met als maximaal rentepercentage 6% op jaarbasis. Deze schuld diende blijkens de vaststellingsovereenkomst uiterlijk op 1 mei 2012 te zijn terugbetaald. In de vaststellingsovereenkomst staat dat Amstelkern en Staringveld zich hoofdelijk hebben verbonden voor de schuld van Deltrust. Het project heeft uiteindelijk geen doorgang gevonden.
2.3.
Op 14 mei 2013 hebben KHB en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Abea B.V. (hierna: Abea) een akte van cessie ondertekend, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
1. KHB heeft bij overeenkomst d.d. 1 november 2011 aan ABEA gecedeerd haar vordering op Deltrust ten bedrage van € 2,8 mio tot een bedrag van € 2,666 mio exclusief de opgelopen rente, in verband met de afwikkeling van de vaststellingsovereenkomst d.d. 29 januari 2009, welke cessie KHB en ABEA met deze akte formeel en separaat wensen vast te leggen, welke cessie ABEA heeft aanvaard, met dien verstande dat ABEA of KHB hiervan nog officieel mededeling dient te doen aan Deltrust.
2. Alle voor de vordering van KHB op Deltrust gegeven zekerheden en alle overige aan de vordering van KHB op Deltrust verbonden nevenrechten waaronder begrepen de rechten uit hoofde van eventuele forumkeuzeclausules, gaan van rechtswege over op ABEA. Voor zover dat niet zo mocht zijn, draagt KHB bij deze akte die zekerheidsrechten en nevenrechten aan ABEA over.
2.4.
Bij brief van 6 mei 2013 heeft de toenmalige advocaat van Abea van deze cessie mededeling gedaan aan Deltrust, Amstelkern en Staringveld en zijn zij gesommeerd de vordering te voldoen. Aan die sommatie is geen gehoor gegeven.
2.5.
Vervolgens heeft Abea in rechte hoofdelijke veroordeling van Deltrust, Amstelkern en Staringveld gevorderd tot betaling van de gecedeerde vordering. Bij vonnis van 18 februari 2015 heeft deze rechtbank de vordering jegens Deltrust toegewezen en de vorderingen jegens Amstelkern en Staringveld afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de vorderingen op Amstelkern en Staringveld niet rechtsgeldig waren overgedragen aan Abea wegens het ontbreken van een akte van cessie. In de akte van cessie van 14 mei 2013 werden de vorderingen op Amstelkern en Staringveld in het geheel niet genoemd, zodat niet aan één van de constitutieve vereisten voor de cessie, namelijk de akte, was voldaan. Abea is niet tegen het vonnis van 18 februari 2015 in hoger beroep gekomen. Deltrust is wel in hoger beroep gekomen, waarbij de grieven zagen op de uitleg van de vaststellingsovereenkomst van
29 januari 2009 en niet op de cessie. Abea is niet verschenen in het hoger beroep. Het hof Amsterdam heeft bij arrest van 16 februari 2016 het vonnis van 18 februari 2015 bekrachtigd.
2.6.
KHB en Abea behoorden tot het vermogen van de erven van de in 2004 geliquideerde [naam 1] , dat (gedeeltelijk) was verkregen uit criminele activiteiten. Op 29 mei 2015 hebben de erven van [naam 1] een schikking met het Openbaar Ministerie getroffen. Als onderdeel daarvan werd op 29 mei 2015 een akte van cessie getekend, waarbij Abea haar vordering op Deltrust en haar toekomstige vorderingen op Amstelkern en Staringveld aan de Staat overdroeg.
2.7.
KHB is op 20 december 2013 ontbonden omdat geen bekende baten meer aanwezig waren. Dit is op 7 januari 2014 geregistreerd in het handelsregister. Op verzoek van Abea heeft de rechtbank Noord-Holland bij beschikking van 26 juni 2015 de vereffening van het vermogen van KHB heropend, omdat van het bestaan van een bate was gebleken.
2.8.
Bij akte van cessie van 29 juni 2015 heeft KHB haar vorderingen op Amstelkern en Staringveld overgedragen aan Abea.
2.9.
Een brief van 24 april 2017 van de advocaat van de Staat aan Amstelkern houdt – voor zover relevant – in een mededeling van de cessie van de vordering op Amstelkern aan de Staat en een ondubbelzinnig voorbehoud van het recht om de vordering uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst te innen. De brief vermeldt tevens kort gezegd dat deze heeft te gelden als stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.10.
Een exploot van H.H. Vogels, deurwaarder, vermeldt dat hij genoemde brief van 24 april 2017 op 25 april 2017 op verzoek van de Staat aan Amstelkern heeft betekend op het adres [adres] . Dit is het adres waar Amstelkern kantoor houdt. Het exploot vermeldt dat de deurwaarder de brief in een gesloten envelop heeft achtergelaten omdat hij niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten.
2.11.
Per brief van 20 augustus 2021 aan Amstelkern heeft de Staat aanspraak gemaakt op betaling van het openstaande bedrag, op dat moment inclusief rente berekend op € 3.945.884.

3.Het geschil

3.1.
De Staat vordert dat Amstelkern bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan de Staat tegen kwijting een bedrag te betalen van € 2.660.000, te vermeerderen met de contractueel bepaalde rente (te weten een rentevergoeding gelijk aan het tarief van de alsdan (per kalenderkwartaal) geldende driemaands-Euribor vermeerderd met een opslag van 3%, met als maximaal rentepercentage 6% op jaarbasis) vanaf 1 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, en de proceskosten met rente en nakosten.
3.2.
Aan de vordering legt de Staat de door KHB via Abea aan hem gecedeerde vordering uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst van 29 januari 2009 ten grondslag. De Staat vordert nakoming van de verbintenis uit die overeenkomst van Amstelkern waarbij Amstelkern zich heeft verbonden als hoofdelijk medeschuldenaar voor de schuld van Deltrust aan KHB. De cessie heeft plaatsgevonden bij akten van 29 mei 2015 en 29 juni 2015 en daarvan is mededeling gedaan aan Amstelkern bij brief van 24 april 2017.
3.3.
De conclusie van Amstelkern strekt tot afwijzing van de vordering althans tot afwijzing dan wel matiging van het beroep op de contractuele rente, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van de Staat in de proceskosten met rente en nakosten. Amstelkern betwist dat de brief van 24 april 2017 haar heeft bereikt. Dat betekent dat geen mededeling van de cessie is gedaan en dus geen geldige cessie heeft plaatsgevonden. Verder voert Amstelkern het volgende aan als verweer. Ten eerste beroept Amstelkern zich op verjaring, aangezien tussen het opeisbaar worden van de vordering op 1 mei 2012 en de brief van 20 augustus 2021 meer dan vijf jaren zijn verstreken. Ten tweede doet Amstelkern een beroep op rechtsverwerking en afstand van recht. De gedragingen van achtereenvolgens KHB, Abea en de Staat hebben het gerechtvaardigde vertrouwen bij Amstelkern gewekt dat zij hun recht niet (meer) geldend zouden maken en dat KHB en Abea de wil hadden om afstand te doen van recht. Ook is volgens Amstelkern sprake van onredelijk nadeel aan haar zijde als de Staat zijn aanspraak alsnog geldend zou kunnen maken. Voor het geval de rechtbank de vordering van de Staat toewijst, meent Amstelkern dat de gevorderde contractuele rente moet worden afgewezen of gematigd omdat de rentelast vanwege deze gedragingen disproportioneel en onnodig hoog is opgelopen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is dat Amstelkern zich in de vaststellingsovereenkomst van 29 juni 2009 jegens KHB hoofdelijk heeft verbonden tot betaling van de door Deltrust aan KHB op grond van die overeenkomst verschuldigde bedragen. Dit vloeit voort uit het arrest van het hof Amsterdam van 16 februari 2016 en is namens Amstelkern bij de mondelinge behandeling ook als zodanig onderkend. In geschil is of de Staat inmiddels rechthebbende is van die vordering van KHB en of Amstelkern een beroep toekomt op verjaring van de vordering, danwel op rechtsverwerking of afstand van recht.
4.2.
Voor de beoordeling van het geschil is van doorslaggevend belang of de brief van
24 april 2017 van de advocaat van de Staat aan Amstelkern, Amstelkern heeft bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW). Als dat zo is, staat daarmee vast dat mededeling van de cessie is gedaan (en daarmee is aan de voorwaarden voor rechtsgeldige cessie van de vordering aan de Staat voldaan) en dat de verjaring van de vordering tijdig is gestuit. In dat geval moet worden beoordeeld of sprake is van rechtsverwerking of afstand van recht. Als niet komt vast te staan dat de brief van 24 april 2017 Amstelkern heeft bereikt, dan is de vordering verjaard. De verjaringstermijn is op 1 mei 2012 aangevangen en in dat geval niet binnen vijf jaar gestuit.
4.3.
In zijn arrest van 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104, heeft de Hoge Raad artikel 3:37 lid 3 BW als volgt uitgelegd. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen. Het antwoord op de vraag wanneer kan worden gezegd dat een verklaring door de geadresseerde is ontvangen, wordt noch in de wettekst noch in de daarbij behorende toelichting gegeven. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zonodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen.
Niet is vereist dat de afzender stelt en zonodig bewijst dat de geadresseerde de verklaring werkelijk heeft ontvangen en/of van de inhoud daarvan kennis heeft genomen.
4.4.
Nu Amstelkern betwist dat zij het exploot van 25 april 2017 (met daarbij de brief van 24 april 2017) heeft ontvangen, dient de Staat feiten of omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring namens hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat Amstelkern als geadresseerde aldaar door de Staat kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat Amstelkern kon worden bereikt op het adres waarop zij kantoor hield, te weten [adres] .
Het deurwaardersexploot van 25 april 2017 is een authentieke akte en levert dwingend bewijs op van hetgeen de deurwaarder binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard, zo volgt uit artikel 157 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank is verplicht de inhoud van die verklaring als waar aan te nemen, tenzij tegenbewijs wordt geleverd (artikel 151 Rv). Dit brengt in dit geval mee dat behoudens tegenbewijs in rechte vaststaat dat (het afschrift van) het exploot is achtergelaten op het adres van Amstelkern en dus dat het daar is aangekomen.
4.6.
Amstelkern moet feiten en omstandigheden stellen en daarvan bewijs leveren, die gerede twijfel doen ontstaan aan de juistheid van de verklaring van de deurwaarder. Amstelkern heeft echter dergelijke feiten en omstandigheden niet gesteld, zodat zij niet zal worden toegelaten tot het tegenbewijs (dat zij heeft aangeboden in de vorm van het horen van de deurwaarder). Dit wordt als volgt toegelicht.
Amstelkern heeft foto’s overgelegd van de situatie ter plaatse en verklaard dat het adres [adres] een bedrijventerrein betreft waar ongeveer honderd bedrijfsunits zitten. Die units hebben allemaal een adres met [adres] . Op dit adres is aan de voorkant een deur met een raam en een brievenbus. Op het raam is een mededeling bevestigd, waarop is vermeld dat de ingang van Amstelkern ‘om de hoek’ is. Om de hoek is een brievenbus met een naamplaatje van Amstelkern. Volgens de verklaring namens Amstelkern bij de mondelinge behandeling was in de situatie ter plaatse “heel duidelijk waar men moest zijn en kon hierover geen misverstand bestaan”. Deze foto’s en de eigen toelichting van Amstelkern wijzen (dus) niet op een onduidelijke situatie ter plaatse en doen geen twijfel ontstaan aan de juistheid van de verklaring van de deurwaarder dat hij het exploot op het adres van – dus: in de brievenbus van –
Amstelkern heeft bezorgd. De deurwaarder heeft in het exploot overigens ook geen melding gemaakt van een onduidelijke situatie. De stelling van Amstelkern dat het (desondanks) een lastige feitelijke situatie is voor postbodes (en naar zij aanneemt ook voor deurwaarders) en dat het regelmatig mis gaat met de post van alle bedrijven op het bedrijfsterrein, levert in het licht van het voorgaande een onvoldoende betwisting op van de juistheid van de inhoud van de verklaring van de deurwaarder.
De overige omstandigheden die Amstelkern aanvoert en die moeten aantonen dat zij de brief niet werkelijk heeft ontvangen, zijn in het licht van het gegeven toetsingskader niet relevant en behoeven daarom geen verdere bespreking.
4.7.
Nu Amstelkern niet wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, staat daarmee vast dat de brief van de Staat aan Amstelkern van 24 april 2017 Amstelkern heeft bereikt en dat met die brief mededeling van de cessie is gedaan aan Amstelkern en dat de verjaring van de vordering tijdig is gestuit. In dat geval moet worden beoordeeld of sprake is van rechtsverwerking of afstand van recht.
4.8.
Aangezien de Staat zich in de brief van 24 april 2017 ondubbelzinnig het recht voorbehoudt om de vordering uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst te innen, ziet het beroep op rechtsverwerking en afstand van recht op de periode tussen het vonnis van de rechtbank van 18 februari 2015 en de brief van 24 april 2017.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van rechtsverwerking. Rechtsverwerking veronderstelt een houding of gedraging (handelen of nalaten) van een contractspartij, die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het nadien inroepen van een krachtens de overeenkomst geldende regel, waaraan die partij een recht ontleent. Amstelkern wist dat KHB had bedoeld om in 2013 eerst de vorderingen op Deltrust, Amstelkern en Staringveld te cederen aan Abea en vervolgens zichzelf te ontbinden. Toen in februari 2015 door het vonnis van de rechtbank (bekrachtigd door het hof in februari 2016) duidelijk werd dat alleen de vordering op Deltrust was gecedeerd aan Abea, had Amstelkern zich kunnen en moeten realiseren dat de vordering op Amstelkern alsnog zou (kunnen) worden gecedeerd aan Abea. Daarvoor kon de vereffening van KHB worden heropend. Amstelkern kan zich er daarom niet met succes op beroepen dat in het handelsregister (onjuist) stond vermeld dat KHB was ontbonden omdat er geen baten meer aanwezig waren of dat is verzuimd de heropening in te schrijven. Er bestaat geen rechtsregel op grond waarvan KHB, Abea en/of de Staat Amstelkern eerder hadden moeten informeren over de heropening van de vereffening van KHB en de cessies. De rechtbank acht het evenmin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de Staat Amstelkern aanspreekt terwijl KHB, Abea en/of de Staat Amstelkern over de heropening van de vereffening van KHB en de cessies niet meteen in 2015 hebben geïnformeerd. De verjaringstermijn van de vordering tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst van 29 januari 2009 liep in 2015 nog en het betrof een substantiële schuld waarvoor Amstelkern zich hoofdelijk had verbonden, zodat Amstelkern er bij het uitblijven van enige reactie na het vonnis van 18 februari 2015 niet zonder meer vanuit mocht gaan dat zij niet langer aansprakelijk zou worden gehouden. Dat geldt te meer omdat Amstelkern aandeelhouder was van Deltrust en de heer [naam 2] bestuurder was van zowel Deltrust als Amstelkern. Amstelkern wist dat Deltrust geen verhaal bood voor de door de rechtbank toegewezen en later door het hof bekrachtigde vordering van Abea, waardoor de kans toenam dat Amstelkern zou worden aangesproken. Amstelkern mocht er dus niet op vertrouwen dat zij niet meer zou worden aangesproken op grond van de vaststellingsovereenkomst van 29 januari 2009. Dat vanaf 2016 weer activiteiten hebben plaatsgevonden in de vennootschap van Amstelkern en het vermogen is toegenomen, is de eigen keuze van Amstelkern en kan niet aan de Staat worden tegengeworpen. Dat Amstelkern haar vermogen door middel van langlopende leningen heeft uitgezet bij groepsvennootschappen, is een omstandigheid die voor haar risico komt. Van onredelijke benadeling is geen sprake.
4.10.
Aan haar beroep op afstand van recht legt Amstelkern dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag als aan haar beroep op rechtsverwerking. De rechtbank is van oordeel dat in die aangevoerde feiten en omstandigheden evenmin besloten ligt een op rechtsgevolg (verlies van recht of bevoegdheid) gerichte wil van KHB, Abea of de Staat die zich in een – tot Amstelkern gerichte – verklaring heeft geopenbaard, dan wel van gerechtvaardigd vertrouwen bij Amstelkern op de aanwezigheid van zo’n geopenbaarde wil. Ook dat beroep faalt dus.
4.11.
Amstelkern heeft zich op het standpunt gesteld dat de over de hoofdsom gevorderde contractuele rente moet worden afgewezen of gematigd omdat de rentelast door het tijdsverloop disproportioneel en onnodig hoog is opgelopen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft Amstelkern er steeds rekening mee moeten houden dat zij de schuld uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst van 29 januari 2009 nog moest betalen. Daarom acht de rechtbank veroordeling tot de gevorderde contractuele rente niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van de Staat integraal toewijsbaar is.
4.13.
Amstelkern zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van de Staat begroot op € 17.138,03, waarvan € 8.519 aan griffierecht, € 125,03 aan explootkosten en € 8.494 aan salaris advocaat (twee punten à € 4.247, tarief VIII). De nakosten zijn toewijsbaar op de onder de beslissing vermelde wijze.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt Amstelkern tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.660.000 (zegge: twee miljoen zeshonderdzestigduizend euro), te vermeerderen met de contractueel bepaalde rente (te weten een rentevergoeding gelijk aan het tarief van de alsdan (per kalenderkwartaal) geldende driemaands-Euribor vermeerderd met een opslag van 3%, met als maximaal rentepercentage 6% op jaarbasis) vanaf 1 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Amstelkern in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 17.138,03, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis;
5.3.
veroordeelt Amstelkern in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90 aan salaris advocaat en met de explootkosten als Amstelkern niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.L. Hoogstraate, mr. J.W. Bockwinkel en mr. J.T. Kruis en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023.