ECLI:NL:RBAMS:2023:6522

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/719237 / HA ZA 22-489
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegheidsincident in civiele procedure tussen RWE GAS STORAGE WEST GMBH en LINDSCHULTE INGENIEURGESELLSCHAFT MBH

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 18 oktober 2023 een tussenuitspraak gedaan in een incident betreffende de bevoegdheid. De eiseres in de hoofdzaak, RWE GAS STORAGE WEST GMBH, gevestigd in Essen, Duitsland, heeft een incident ingesteld tegen de gedaagde partij, LINDSCHULTE INGENIEURGESELLSCHAFT MBH, gevestigd in Nordhorn, Duitsland. De procedure is gestart met een dagvaarding op 24 mei 2022, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een incidentele conclusie tot afgifte van bescheiden en een vordering tot oproeping in vrijwaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde partij, Lindschulte, geen bevoegdheidsexceptie heeft opgeworpen bij haar eerste processtuk, waardoor zij de bevoegdheid van de rechtbank heeft aanvaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de later ingediende bevoegdheidsexceptie van Lindschulte te laat is en heeft deze afgewezen. Lindschulte is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 598,00, met bijkomende nakosten. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 25 oktober 2023 voor beraad over de mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/719237 / HA ZA 22-489
Vonnis in incident van 18 oktober 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
RWE GAS STORAGE WEST GMBH,
gevestigd te Essen, Duitsland,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. C. Banis te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
LINDSCHULTE INGENIEURGESELLSCHAFT MBH,
gevestigd te Nordhorn, Duitsland
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.C.J. Jacobs te Schijndel.
Partijen zullen hierna RWE en Lindschulte worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 mei 2022, met producties,
  • de incidentele conclusie tot afgifte bescheiden ex. artikel 843a Rv, verzoek om bevel aan eiseres tot het geven van toelichting ex artikel 22 Rv, en een vordering tot oproeping in vrijwaring,
  • de incidentele conclusie van antwoord,
  • het vonnis in incident van 28 december 2022,
  • de conclusie van antwoord, tevens incidentele vordering houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties,
  • de antwoordconclusie in het onbevoegdheidsincident met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Voorop wordt gesteld dat incidentele vorderingen zoveel mogelijk tegelijk dienen te worden ingesteld (artikel 208 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Dit geldt te meer voor de bevoegdheidsexceptie, zoals volgt uit het arrest van 29 april 1994 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1994:ZC1361) en het arrest van 17 mei 2019 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:732) in een zaak die specifiek betreft het verschijnen in de procedure door de gedaagde partij zonder het opwerpen van een bevoegdheidsexceptie en die dit in een later stadium alsnog doet – zoals in deze procedure.
2.2.
Lindschulte is verschenen in deze procedure door een conclusie met incidentele eisen in te stellen en heeft daarin geen bevoegdheidsexceptie opgeworpen. Uit artikel 26 lid 1 Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken volgt dan dat Lindschulte de bevoegdheid van deze rechtbank heeft aanvaard. Deze verordening is in dit geval van toepassing voor de bevoegdheid van deze rechtbank in deze procedure met Duitse partijen.
2.3.
De Hoge Raad heeft over dit overwogen in zijn arrest van 17 mei 2019:
“4.1.3 Art. 26 lid 1 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 (…) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt, bevoegd is, tenzij de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten.
Evenals haar voorlopers moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat van stilzwijgende aanvaarding van bevoegdheid geen sprake is “wanneer de verweerder niet slechts de bevoegdheid betwist, doch ook over de zaak zelf concludeert, mits de betwisting van de bevoegdheid, zo zij al niet voorafgaat aan elk verweer ten gronde, niet plaatsvindt na het tijdstip van de stellingname die naar nationaal procesrecht als het eerste voor de aangezochte rechter voorgedragen verweer is te beschouwen” (HvJEU 24 juni 1981, zaak 150/80, ECLI:EU:C:1981:148 (Elefanten Schuh/Jacqmain), punt 17).
Art. 11 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verweer dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, op straffe van verval van het recht daartoe, moet worden gevoerd vóór alle weren ten gronde. Blijkens de parlementaire geschiedenis is geen afzonderlijke incidentele conclusie vereist en kan een exceptie van onbevoegdheid als bedoeld in art. 11 Rv worden gecombineerd met verweer ten gronde. Wel is vereist dat de gedaagde de onbevoegdheid inroept in het eerste namens of door hem genomen processtuk dan wel in zijn mondelinge antwoord. (Zie MvT, Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 118-119, onder verwijzing naar HR 3 november 1972, ECLI:NL:HR:1972:AB3659 en HR 29 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1361, rov. 3.4.) (herhaald in ECLI:NL:HR:2019:732).”
2.4.
Het eerste door Lindschulte genomen processtuk is “de incidentele conclusie tot afgifte bescheiden ex. artikel 843a Rv, verzoek om bevel aan eiseres tot het geven van toelichting ex artikel 22 Rv, en een vordering tot oproeping in vrijwaring” ingediend op de rol van 10 augustus 2022. De thans ingestelde bevoegdheidsexceptie is dan ook tardief en wordt afgewezen, zoals RWE terecht heeft betoogd.
2.5.
Lindschulte zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. RWE heeft gevraagd om veroordeling van Lindschulte in de kosten rechtens, zodat dit zal worden gevolgd.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt Lindschulte in de proceskosten, aan de zijde van RWE tot op heden begroot op € 598,00,
3.3.
veroordeelt Lindschulte in de na dit vonnis aan de zijde van RWE ontstane nakosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart bovenstaande kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.5.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 25 oktober 2023 voor beraad mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wouters, rechter, bijgestaan door mr. R.E.R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.