ECLI:NL:RBAMS:2023:6517

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
13-170088-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met beroep op noodweer verworpen

Op 19 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 juli 2023 betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met een slachtoffer. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en, subsidiair, poging tot zware mishandeling. Tijdens de zitting op 5 oktober 2023 heeft de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, de zaak gepresenteerd, terwijl de verdediging werd gevoerd door de raadsvrouw, mr. E.C. Gelok. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, maar niet aan poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een hard voorwerp, mogelijk een kandelaar, meermalen op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat leidde tot verwondingen. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de confrontatie had opgezocht en dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een locatieverbod.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.170088.23 (Promis)
Datum uitspraak: 19 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. Sondermeijer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.C. Gelok, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich op 9 juli 2023 heeft schuldig gemaakt aan:
primair: poging tot doodslag op [slachtoffer] , door hem met opzet meermalen, althans eenmaal met een steen en/of stuk beton in zijn hand, althans een (hard) voorwerp, tegen het hoofd en/of de nek en/of de rug, althans het (boven)lichaam te slaan en/of stompen;
subsidiair, voor het geval de poging tot doodslag niet kan worden bewezen is dit feit ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair is dit feit ten laste gelegd als mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte ernstig is geschaad in zijn verdedigingsbelang nu het Openbaar Ministerie heeft verzuimd om een mogelijk slagvoorwerp (een kandelaar aangetroffen in de woning van [slachtoffer] ) in beslag te nemen en te onderzoeken. Door dit na te laten is verdachte een eerlijk proces ontnomen in de zin van artikel 6 EVRM en moet het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging.
Meer in het bijzonder stelt de raadsvrouw dat onderzoek naar de kandelaar voor verdachte ontlastend had kunnen zijn en dat het om die reden cruciaal was dit onderzoek te (laten) verrichten. Verdachte ontkent namelijk dat hij [slachtoffer] met een voorwerp uit een door hemzelf meegenomen plastic tas heeft geslagen, zoals [slachtoffer] verklaart. De lezing van verdachte is een heel andere. Hij werd juist bij binnenkomst in de woonkamer van achteren door [slachtoffer] aangevallen met een steekvoorwerp, en is op de grond gevallen. Hierna heeft verdachte een rond voorwerp van de vloer gepakt en vervolgens [slachtoffer] daarmee geslagen. Dat de kandelaar niet in beslag is genomen voor onderzoek is onbegrijpelijk, omdat zowel de omschrijving van verdachte alsWoerlee van het voorwerp waarmee [slachtoffer] is geslagen overeenkomt. [slachtoffer] heeft het over een voorwerp van ongeveer
30 centimeter lang en verdachte omschrijft iets ronds en zwaars dat van de grond of tafel kwam. De kandelaar die werd aangetroffen in de woning van [slachtoffer] past bij beide omschrijvingen (foto pag. 90). Het is aannemelijk dat verdachte met de kandelaar heeft geslagen. Als dit vast was komen te staan, had onderzocht kunnen worden of deze kandelaar al in de woning aanwezig was en dan was duidelijk geworden dat de lezing van [slachtoffer] niet kan kloppen. De mogelijkheid om de lezing van verdachte verder te onderbouwen is hem ontnomen, zodat verdachte ernstig in zijn verdediging is geschaad.
Het verweer van de raadsvrouw houdt verband met een door haar gevoerd noodweer- verweer, dat de rechtbank onder rubriek 7 zal bespreken.
3.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is het belang van de verdediging niet geschaad en is verdachte geen recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM ontnomen door het achterwege laten van het onderzoek aan eerder genoemde kandelaar. Het volgende heeft zij hiertoe naar voren gebracht.
Uit de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] werd niet duidelijk met welk voorwerp verdachte [slachtoffer] heeft geslagen, maar dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen was wel duidelijk. De reden om onderzoek achterwege te laten heeft de zaaksofficier van justitie destijds al aan de raadsvrouw kenbaar gemaakt. Of verdachte wel of niet een tasje bij zich had toen hij de woning van [slachtoffer] binnen ging, is van ondergeschikt belang. De lezing van [slachtoffer] is hoe dan ook niet te controleren. In de eerste plaats omdat het tasje niet is aangetroffen. Daarnaast biedt ook de verklaring van verdachte geen duidelijkheid. Op de zitting heeft verdachte namelijk verklaard dat hij op weg naar de woning wel een tasje (met biertjes) bij zich had, maar alles heeft weggegooid voordat hij de woning van [slachtoffer] in ging. Daar komt bij dat verdachte nadien gewond naar een buurvrouw is gelopen en onbekend is of hij toen nog iets bij zich had. Voor het Openbaar Ministerie is enkel van belang dat verdachte, zoals ook is tenlastegelegd, heeft geslagen met een hard voorwerp, wat hij heeft erkend. Er is geen sprake van een schending van het verdedigingsbelang.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.1.4.
Het beoordelingskader
Indien in een voorbereidend onderzoek in de strafzaak jegens de verdachte vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld - als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt; strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Bij het bepalen van het rechtsgevolg dient rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in
artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg - naar vaste jurisprudentie - slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is in beginsel alleen plaats ingeval het verzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, als bedoeld in artikel 6 EVRM is tekortgedaan.
Vormverzuim?
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van een vormverzuim stelt de rechtbank het volgende vast. De kandelaar werd aangetroffen in de woning van [slachtoffer] in nabijheid van de plek waar de worsteling had plaatsgevonden. Kort na het incident hebben zowel verdachte als [slachtoffer] het voorwerp waarmee [slachtoffer] op zijn hoofd is geslagen omschreven als ongeveer 30 centimeter lang ( [slachtoffer] ) en zwaar. Deze omschrijving past op het eerste gezicht in grote mate bij de kandelaar (zie foto op pag. 90 van het dossier) en overigens ook bij het letsel van [slachtoffer] . Op grond hiervan vindt de rechtbank dat het in de rede had gelegen om de kandelaar in beslag te nemen voor forensisch onderzoek. De officier van justitie heeft hier geen aanleiding toe gezien en heeft dit nagelaten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vormverzuim, dat niet meer kan worden hersteld.
Rechtsgevolg?
De volgende vraag is of kan worden volstaan met de vaststelling van dit verzuim zodat dit zonder consequenties kan blijven of dat de rechtbank hier een rechtsgevolg aan moet verbinden. Deze vraag dient te worden beoordeeld op grond van een weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling van het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt, is onder meer van belang of en in hoeverre verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
De rechtbank is van oordeel dat het verdedigingsbelang in zoverre is geschaad dat de raadsvrouw de stelling van verdachte, dat hij handelde uit noodweer, nader had willen onderbouwen. Immers had het kunnen uitwijzen dat verdachte met de kandelaar had geslagen en niet met een meegebracht voorwerp zoals door [slachtoffer] gesteld.
Dit levert naar het oordeel van de rechtbank slechts een beperkte schending op van het verdedigingsbelang. Immers heeft verdachte bekend dát hij [slachtoffer] heeft geslagen met een zwaar voorwerp. De rechtbank acht het gegeven met welk voorwerp exact is geslagen van ondergeschikt belang voor - de aannemelijkheid - van de later te bespreken mogelijke noodweersituatie.
De raadsvrouw heeft enkel verzocht de conclusie van niet-ontvankelijkheid aan vormverzuim te verbinden. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het nalaten van forensisch onderzoek aan de kandelaar, geen zodanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Daarvoor is redengevend dat er geen aanwijzingen zijn dat dat de met opsporing en vervolging belaste ambtenaren doelbewust de belangen van de verdachte hebben geschonden. De kandelaar is opgemerkt en gefotografeerd, maar de waardering van het belang van onderzoek daaraan voor de strafzaak is onvoldoende onderkend.
De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
De dagvaarding is voorts geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit. Er zijn derhalve geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van poging doodslag, zoals onder primair ten laste is gelegd. Wel kan het subsidiair ten laste gelegde worden bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] met een hard voorwerp meermalen op zijn hoofd heeft geslagen. Door zo te handelen is een aanmerkelijke kans ontstaan dat [slachtoffer] ernstig gewond zou raken en verdachte heeft deze kans ook aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat hij geen opzet had op de dood of zware mishandeling van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke vorm. Verdachte heeft [slachtoffer] uit zelfverdediging geslagen met een hard voorwerp. Hij weet niet waar hij [slachtoffer] heeft geraakt. De verwondingen van [slachtoffer] waren niet zodanig dat daaruit kan worden afgeleid dat verdachte opzet had op de dood of de zware mishandeling van die [slachtoffer] . Het door verdachte gebruikte voorwerp was daar bovendien niet voor geschikt.
Voor het meer subsidiair ten laste gelegde, de mishandeling, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van poging tot doodslag – primair ten laste gelegde
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de raadsvrouw niet bewezen wat onder primair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling – subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
Feiten en omstandigheden
Op grond van de wettige bewijsmiddelen, die in
bijlage IIbij dit vonnis zijn gevoegd, gaat de rechtbank van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte is op 9 juli 2023 naar de woning van [slachtoffer] aan de [adres] gegaan en is de woning binnengegaan. Daarna is tussen verdachte en [slachtoffer] een gewelddadige confrontatie ontstaan. Verdachte heeft [slachtoffer] daarbij meermalen geslagen met een hard voorwerp. [slachtoffer] heeft verdachte daarbij gestoken met een scherp voorwerp. Beiden zijn gewond geraakt bij deze confrontatie.
Bij aankomst van [slachtoffer] op het politiebureau hebben verbalisanten waargenomen dat het gezicht en hoofd van [slachtoffer] onder het bloed zitten. [slachtoffer] komt verward over. [2]
Uit de letselverklaring opgesteld door de GGD Amsterdam op 10 juli 2023 komt, voor zover relevant, naar voren dat bij [slachtoffer] sprake was van een veelvoud aan matig ernstig letsel, onder meer op zijn hoofd. Een van de klachten was hoofdpijn. Links op het hoofd was sprake van een gehechte wond van circa 3 x 0.5 cm en linksvoor een huidonderbreking met korst van circa 1 x 1 cm. Op het achterhoofd links waren een rood gekleurde huidonder-breking van circa 1 x 0.5 cm en een rode huidverkleuring met huidonderbrekingen van circa 6 x 4.5 cm te zien, met daarin een V-vormig patroon. Rechts op de zijkant van het hoofd, net boven het oor bevond zich nog een rode huidonderbreking van circa 1.5 x 0.5 cm.
Kwalificatie van het handelen van verdachte: poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Onder zwaar lichamelijk letsel wordt onder andere verstaan: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden en wat naar gewoon spraakgebruik als zodanig kan worden aangeduid.
Verdachtes lezing van het gebeuren is dat hij [slachtoffer] sloeg waar hij kon, in ieder geval op zijn schouder en hoofd. Het zou kunnen dat hij [slachtoffer] met de kandelaar heeft geslagen die is afgebeeld op pag. 88 (foto 16) en 90 (foto 22) [3] van het dossier. [4]
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] van zich af sloeg met iets zwaars. [5]
Volgens [slachtoffer] is hij, toen hij in zijn woonkamer op zijn knieën zat, meermalen door verdachte met een zwaar voorwerp van ongeveer 30 centimeter lang op zijn hoofd geslagen. [6]
De rechtbank stelt voorop dat de toedracht van zowel verdachte als [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] met een voorwerp gelijkend op een steen of kandelaar op het hoofd zijn geslagen - goed past bij het objectiveerbare letsel. [7] De foto’s 2 t/m 5 van het letsel op het hoofd van [slachtoffer] , opgenomen als bijlage bij het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Persoon, ondersteunen dit letsel ook. [8]
Dat verdachte de intentie ofwel ‘vol opzet’ heeft gehad om [slachtoffer] zwaar te verwonden vindt de rechtbank niet bewezen.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, vindt de rechtbank dat verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] heeft aanvaard. Het volgende is hiervoor redengevend.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel moet worden gekeken naar de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Verdachte heeft [slachtoffer] meermalen met een tamelijk groot en zwaar voorwerp op het hoofd geslagen waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen. Met welk voorwerp exact is geslagen is niet relevant voor de beoordeling. De rechtbank leidt uit de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] , de letselverklaring (voetnoot 8) en de foto’s van het letsel (voetnoot 9) af dat met kracht is geslagen. Delen van het hoofd zijn zeer kwetsbaar. Algemene ervaringsregels leren dat wanneer met kracht met een zwaar voorwerp op het hoofd wordt geslagen zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht. Verdachte heeft ook niet gericht geslagen, maar heeft [slachtoffer] geraakt “waar hij kon”. Door zo te handelen heeft verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.
Dat het bij betrekkelijk oppervlakkige verwondingen is gebleven, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, doet niet af aan deze conclusie. Dat de gevolgen niet erger zijn is niet aan verdachte te danken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 4.3.2. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 9 juli 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een hard voorwerp tegen het hoofd van die Woerelee heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

6.De strafbaarheid van het feit en verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
Beroep op noodweer(exces)
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt in de zin van artikel 41 Sr. omdat hij handelde uit zelfverdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door [slachtoffer] . Voor zover relevant heeft zij daartoe het volgende aangevoerd.
De lezing van [slachtoffer] , dat hij degene was die plotseling door verdachte werd aangevallen en dat juist hem een beroep op noodweer toekomt, is niet aannemelijk geworden. [slachtoffer] verklaart op punten inconsistent en onjuist ten opzichte van de bevindingen in het dossier. De verklaring van [slachtoffer] dat verdachte een tas met daarin een zwaar voorwerp bij zich had, is niet aannemelijk geworden.
De lezing van verdachte, dat hij door [slachtoffer] op straat werd gewenkt om naar zijn woning te komen, dat hij meteen na binnenkomst in de woonkamer van achter (linkerzijde) door [slachtoffer] werd aangevallen met een steekvoorwerp is daarentegen wel voldoende aannemelijk. De omstandigheid dat [slachtoffer] niet op de zich in het dossier bevindende camerabeelden te zien is zegt niets, omdat hij buiten het bereik van die camera was. In de worsteling die in de woning is ontstaan, is verdachte gevallen en heeft op de grond een voorwerp gepakt om van zich af te slaan en de aanval van [slachtoffer] af te weren. Deze gang van zaken vindt steun in het dossier. Het door verdachte opgelopen levensbedreigende letsel past bovendien niet goed bij de lezing van [slachtoffer] . Daarentegen past het letsel van verdachte wel bij zijn lezing. De verklaring van [slachtoffer] dat hij verdachte boven bij zijn rechterarm vasthield is niet logisch nu verdachte in zijn lezing bovenop [slachtoffer] zat en met zijn rechterhand op hem in sloeg. Verdachte kan in dat geval niet tegelijk de linker bovenarm van [slachtoffer] hebben vastgehouden.
Het gekozen voorwerp stond daarnaast in redelijke verhouding tot de aanranding door [slachtoffer] die verdachte stak met een scherp voorwerp. Hij had geen andere mogelijkheid tot zijn beschikking.
Nu de feitelijke lezing van verdachte voor waar moet worden aangenomen en verdachte niet anders kon dan zich verdedigen op de wijze die hij heeft gedaan, komt hem een beroep op noodweer toe.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweerexces. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank verdachte dan ook te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het dossier en het verhandelde op de zitting de feitelijke lezing van [slachtoffer] voor wat betreft de aanloop en de toedracht aannemelijk is geworden. Dit in tegenstelling tot de lezing van verdachte. Niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . Verdachte was de agressor. Gelet op het voorgaande komt verdachte geen beroep op noodweer toe en is de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] strafbaar.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
6.3.1
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat sprake is geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed’, of een dreiging daarvan.
6.3.2.
Geen noodweer(exces)
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer(exces) en overweegt daartoe als volgt.
De lezingen van verdachte en van [slachtoffer] lopen volledig uiteen. Er zijn geen getuigen.
Dit maakt dat de rechtbank op basis van de beschikbare verklaringen, dossierstukken en bijkomende feiten en omstandigheden moet bepalen of de feitelijke gang van zaken zoals gesteld door de verdachte, namelijk dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding [9] door [slachtoffer] , voldoende aannemelijk is geworden.
Voor vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop dat beroep steunt, geldt (anders dan voor beslissing over bewezenverklaring) niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij beoordeling van de feitelijke grondslag van een beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens verdachte is aangevoerd en in het licht van verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over precieze feitelijke toedracht niet in de weg, aldus de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:417).
De aanleiding van het incident en de gang naar de woning
De rechtbank acht de lezing van verdachte, dat hij [slachtoffer] toevallig op straat tegenkwam en door hem werd uitgenodigd om naar zijn woning te komen, niet aannemelijk. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij vanaf de woning van zijn zoon in Amsterdam-Oost onderweg was naar Purmerend. Daarbij zou hij door de Spaarndammerbuurt zijn gekomen, op enkele straten afstand van de woning van [slachtoffer] . Dit is een volstrekt onlogisch reisplan. Verdachte heeft bovendien wisselend verklaard over de plek waar hij [slachtoffer] zou zijn tegengekomen en over het feit of [slachtoffer] tegen hem sprak of dat hij door hem werd gewenkt. Ter zitting heeft verdachte verklaard te blijven bij de kruisjes die hij bij zijn verklaring bij de politie op de plattegrond heeft getekend, en dat hij [slachtoffer] op een afstand van ongeveer 100 meter (schreeuwend) heeft begroet, waarna [slachtoffer] hem zou hebben gewenkt bij wijze van uitnodiging. Het ligt dan voor de hand dat zij elkaar vervolgens op straat ontmoeten en samen de woning van [slachtoffer] ingaan. Dit is niet gebeurd. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij [slachtoffer] niet op straat heeft gesproken, en dat [slachtoffer] al in de woning was toen hij naar binnen ging, hetgeen overeen komt met de verklaring van [slachtoffer] (die ontkent dat hij verdachte op straat is tegengekomen). Op de camerabeelden van de ATM bij de Primera (hoek van de Spaandammerstraat en de Nova Zemblastraat), waar verdachte zou hebben gestaan, is niet te zien dat hij in de door hem genoemde richting loopt naar de [adres] . Evenmin is [slachtoffer] op deze beelden te zien. [10]
[slachtoffer] had daarnaast geen enkel belang bij het uitnodigen van verdachte in zijn woning. [slachtoffer] en de ex-partner van verdachte, [naam ex-partner] , die op dat moment bij [slachtoffer] verbleef, waren beiden bang voor verdachte. Dat de angst echt was en ook gegrond blijkt uit een gesprek dat [slachtoffer] in de weken voor het incident had met de wijkagent. [11] Uit mutaties blijkt dat de voorgaande maanden en jaren verschillende incidenten tussen verdachte, [slachtoffer] en [naam ex-partner] hebben plaatsgevonden bij de woning van [slachtoffer] . Bij één van de incidenten wilde verdachte zijn ex-partner spreken en heeft hij het voorraam van de woning van [slachtoffer] vernield. [12] Verdachte heeft dit op de zitting erkend. Verdachte had dus een motief om naar de woning te gaan. Verdachte heeft verklaard dat hij verhaal wilde halen over de vermeende relatie van [slachtoffer] met zijn ex-partner [naam ex-partner] en over geld waar hij recht op meende te hebben. Hier was verdachte boos over. [slachtoffer] heeft ook tegen de wijkagent gezegd dat hij bang was dat verdachte [naam ex-partner] zou komen opzoeken na haar vrijlating uit de gevangenis op 8 juli 2023, de dag voor het incident. Op 9 juli 2023 is verdachte daadwerkelijk naar de woning van [slachtoffer] gekomen. Vast staat tot slot dat [slachtoffer] na de confrontatie als eerste de woning – op zijn sokken – heeft verlaten en naar het politiebureau is gegaan. Als [slachtoffer] van aanvang af erop uit zou zijn geweest om verdachte naar zijn woning te lokken, zoals verdachte meent, dan valt deze gang naar de politie daarmee evenmin te rijmen. De omstandigheid dat de voordeur open stond doet aan het voorgaande niet af, nu dit gegeven verband hield met het feit dat [naam ex-partner] ten tijde van de confrontatie naar de supermarkt was om een simkaart te kopen, en [slachtoffer] de deur op een kiertje had gelaten, omdat het regende en zij bij terugkomst snel naar binnen kon. Deze lezing vindt steun in de (onafhankelijk van elkaar) afgelegde verklaringen van [slachtoffer] en [naam ex-partner] .
De lezing van verdachte met betrekking tot de aanloop van het incident vindt kortom geen steun in het dossier en is daarmee zelfs strijdig.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte doelbewust en uit eigen beweging naar de woning van [slachtoffer] is gegaan en naar binnen is gelopen door de deur die bij toeval open stond.
De intentie van verdachte was om [slachtoffer] en/of [naam ex-partner] te spreken over zaken die hem dwars zaten.
De confrontatie in de woning
Ervan uitgaande dat verdachte de confrontatie heeft opgezocht en daartoe de woning is binnengegaan, maakt de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] hem naar zijn woning had gelokt en hem direct bij binnenkomst door de deur in de woonkamer van achter (linkerzijde) aanviel met het steekvoorwerp is dan ook om die reden al niet aannemelijk.
Aannemelijker is de verklaring van [slachtoffer] dat hij zeer werd verrast en vol angst was toen verdachte plotseling zijn woonkamer binnenkwam. De verklaring van [slachtoffer] dat hij op dat moment op zijn knieën bij het bureau zat achter in de woonkamer om een oplader in het stopcontact te doen, is aannemelijk. Op die plek zou [slachtoffer] door verdachte zijn verrast
- hij zat met zijn rug naar de deur - en voor de eerste maal op zijn hoofd zijn geslagen. [slachtoffer] heeft verklaard dat daarna vanaf die plek een gevecht ontstond langs de salontafel, waarbij hij meermalen trachtte op te staan en dan door verdachte weer naar beneden, op zijn knieën werd geslagen. Het letsel van [slachtoffer] , bovenop het hoofd sluit aan bij zijn verklaring dat hij laag zat en met een voorwerp omlaag op en tegen zijn hoofd is geslagen. Ook het aantal slagen op het hoofd van [slachtoffer] past bij de letselverklaring. Verder stelt de rechtbank vast dat in de hoek van de kamer die [slachtoffer] heeft aangewezen behoorlijk wat bloedsporen en een oplader op de grond werden aangetroffen (zie foto’s forensisch onderzoek). Tot slot is op de foto’s van de woonkamer te zien dat de salontafel, die op schragen stond aan één zijde is ingestort en dat er verschillende voorwerpen op de grond liggen. Dit duidt op een worsteling / confrontatie in de buurt van de bank en salontafel, zoals [slachtoffer] stelt. [13] In deze nabijheid zijn een kandelaar en de briefopener gevonden. Dit zijn voorwerpen die zich volgens [slachtoffer] eerder op de salontafel bevonden. De verklaring van [slachtoffer] dat hij op die plek op de grond de briefopener oppakte om zich te verweren tegen verdachte is dan ook aannemelijk. De rechtbank kan niet vaststellen of verdachte een tas met een voorwerp bij zich had en acht dit ook niet van doorslaggevend belang. Vast staat dat verdachte met een zwaar voorwerp meermalen op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen en aannemelijk is dat hij de eerste klappen heeft uitgedeeld. Ook als verdachte geen slagwapen bij zich had, betekent dit niet dat hij niet de agressor kan zijn geweest. Immers is het mogelijk dat hij op weg van de deur naar [slachtoffer] een voorwerp heeft gepakt. Dat [slachtoffer] niet heeft gezien waarmee hij door verdachte werd geslagen is een extra aanwijzing dat hij plotseling (van achter) werd aangevallen.
De omstandigheid dat niet exact van alle verwondingen van [slachtoffer] en verdachte kan worden vastgesteld wanneer, waar en op welke wijze deze zijn toegebracht doet niets af aan de conclusie van de rechtbank. Immers staat vast dat er een worsteling heeft plaatsgevonden en kunnen zowel verdachte als [slachtoffer] zich niet alle details herinneren. Enerzijds door de opwinding en angst en anderzijds omdat zij vermoedelijk (enigszins) onder invloed waren. Dat zich in de verklaringen van [slachtoffer] ook enkele discrepanties bevinden, kan wellicht ook door deze omstandigheden worden verklaard. Feit is dat [slachtoffer] op zijn sokken en in de war naar het politiebureau is gelopen en daar direct vertelde dat hij was geslagen en zelf had gestoken. [14]
De rechtbank acht op grond van alle feiten en omstandigheden zoals hierboven omschreven in onderlinge samenhang bezien aannemelijk dat de lezing van [slachtoffer] dat verdachte hem plotseling heeft aangevallen in diens woning, juist is.
Dit betekent dat de feitelijke toedracht zoals gesteld door verdachte, dat hij direct bij de deur van de woonkamer door [slachtoffer] werd aangevallen met een steekvoorwerp niet aannemelijk is geworden. Deze lezing wordt, in tegenstelling tot de lezing van [slachtoffer] niet door objectieve feiten en omstandigheden ondersteund. Dat betekent dat van een noodzakelijke verdediging geen sprake was.
Het beroep op noodweer wordt verworpen. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het beroep op noodweerexces.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings- grond is niet aannemelijk geworden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 110 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Desgevraagd heeft de officier van justitie verduidelijkt dat het niet de bedoeling is dat verdachte weer gedetineerd raakt. Voorts heeft zij gevorderd aan de deels voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 28 september 2023. Een kanttekening is dat ten aanzien van het contactverbod met [naam ex-partner] een uitzondering moet worden gemaakt ten aanzien van de - begeleide - omgang met hun kind. De officier van justitie heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, heeft de raadsvrouw verzocht geen straf op te leggen langer dan de duur van het voorarrest. Een taakstraf is een optie. Verdachte is bereid zich aan alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door een bekende met een zwaar en hard voorwerp meermalen op het hoofd te slaan. Het slachtoffer heeft ten gevolge daarvan verwondingen op het hoofd opgelopen, waaronder een snee die moest worden gehecht. Door zo te handelen heeft verdachte op onaanvaardbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het slechts bij licht letsel is gebleven, is een gelukkig toeval dat niet aan verdachte is te danken. Uit de verklaringen van het slachtoffer blijkt dat het voorval hem veel angst heeft aangejaagd en dat hij nog steeds bang is voor verdachte. De rechtbank wil niet onvermeld laten dat verdachte zelf zwaargewond is geraakt, maar merkt daarbij op dat dit niet was gebeurd als verdachte de confrontatie met het slachtoffer niet had opgezocht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van 20 september 2023 is verdachte meermalen onherroepelijk veroordeeld, zij het in de afgelopen vijf jaar niet voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf de afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt over strafoplegging (de LOVS oriëntatiepunten) als uitgangspunt genomen. Deze oriëntatiepunten gaan voor een zware mishandeling met een wapen, niet zijnde vuurwapen, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden. Omdat het bij een poging is gebleven zal de rechtbank de op te leggen straf met een derde in mindering brengen.
De rechtbank volgt de eis van de officier van justitie en is van oordeel dat de enige passende sanctie een gevangenisstraf is, met dien verstande dat de onvoorwaardelijke duur gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast bestaat aanleiding om een groot deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen om verdachte ervan te weerhouden een strafbaar feit te plegen. Daarbij zal verdachte zich gedurende een proeftijd van twee jaar aan de hierna te noemen door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden moeten houden. De rechtbank ziet ook aanleiding om ook een locatieverbod op te leggen voor de omgeving van de woning van het slachtoffer. Mede nu verdachte zich daar ook vóór dit feit agressief heeft gedragen. Een contactverbod met zowel verdachte als zijn ex-partner [naam ex-partner] is ook op zijn plaats. Er is sprake van een langlopende vete in de relationele sfeer die met dit incident is geëscaleerd en nog niet is opgelost.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, en de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan, zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr. uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 45, 302 Sr.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder
primairten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder
subsidiairten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
109 (honderdnegen) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaar.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis bij Reclassering Fivoor op het adres Kwadijkerkoogweg 12 in Purmerend. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en laat zich behandelen door Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De
justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in het [woonplaats] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Contactverboden
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met:
[slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1962, en
[naam ex-partner], geboren op [geboortedag] 1987
;
met dien verstande dat zo nodig en in overleg met de reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming een uitzondering moet worden gemaakt in geval van de omgang met hun kind;
zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt.
Locatieverbod
Veroordeelde mag zich gedurende de proeftijd niet bevinden binnen een straal van
500 metervan de woning van [slachtoffer] , aan de [adres] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delict gedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
De rechtbank geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.J. Lourens, voorzitter,
mrs. Ch. A. van Dijk en M.H. van Haeften, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.M.E. Leyten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende eindnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 9 juli 2023, PL1300-2023154389-3, pag. 001.
3.Bijlagen bij proces-verbaal Forensisch Onderzoek Woning van 20 juli 2023, PL1300-2023154389-21 pag. 87, 90.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting op 6 oktober 2023.
5.Verhoor verdachte bij de inbewaringstelling door de rechter-commissaris op 12 juli 2023.
6.Verklaring [slachtoffer] bij de politie op 10 juli 2023, PL1300-2023154389-18, pag. 19.
7.Geschrift, zijnde een Letselrapportage Forensische Geneeskunde van de GGD Amsterdam d.d. 10 juli 2023 betreffende [slachtoffer] .
8.Bijlage, zijnde een fotomap, bij het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Persoon van
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting op 6 oktober 2023.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 19 juli 2023, PL1300-2023154389-55, pag. 65, 66.
11.Proces-verbaal van bevindingen van 11 juli 2023, PL1300-2023154389-40, pag. 37, 38.
12.Proces-verbaal van bevindingen van 24 juli 2023, PL1300-2023154389-57
13.Bijlagen bij proces-verbaal Forensisch Onderzoek Woning van 20 juli 2023, PL1300-2023154389-21, pag. 89- 90.
14.Proces-verbaal van bevindingen van 9 juli 2023, PL1300-2023154389-3, pag. 001 en 002.