ECLI:NL:RBAMS:2023:6501

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
13-135439-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken

Op 10 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1971, die gedetineerd is in een Penitentiaire Inrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de zitting en dat de weigeringsgronden van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft de feiten en de juridische grondslagen van het EAB beoordeeld, waarbij zij heeft gekeken naar eerdere vonnissen van de District Court in Toruń, Polen, die ten grondslag liggen aan de overlevering. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat er geen weigeringsgronden zijn en de eisen van de OLW zijn nageleefd. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen, waaronder de artikelen 312 van het Wetboek van Strafrecht en de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/135439-23
Datum uitspraak: 10 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 2 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 februari 2023 een aangevuld op 24 februari 2023 door
the Circuit Court in Bydgoszcz, III Criminal Division,Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de [PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting 26 september 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. de Bruin, advocaat in Boxel en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
cumulative judgement of the District Court in Toruń,Polen, van 8 januari 2020, met referentie II K 88/19.
In het EAB is opgenomen dat aan het cumulatieve vonnis de volgende vonnissen ten grondslag liggen:
een
judgment of the District Court in Toruń as of April 25, 2016, files reference number II K 275/16;
een
judgment of the District Court in Toruń as of November 23, 2016, files reference number VIII K 1300/16
een
judgment of the District Court in Toruń as of October 25, 2017, files reference number II K 137/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog één jaar, tien maanden en zes dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde cumulatieve vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Verzamelvonnis II K 88/19
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het verzamelvonnis II K 88/19 terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. In het EAB is echter te lezen dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de zitting, waarbij hij is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen bij zijn afwezigheid.
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van het verzamelvonnis sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing ten aanzien van het verzamelvonnis.
Vonnis II K 275/16
De rechtbank stelt ten aanzien van onderliggend vonnis II K 275/16 vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces die tot die beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van 24 augustus 2023 blijkt echter dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de zitting, waarbij hij is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen bij zijn afwezigheid.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de aanvullende informatie van 4 september 2023 onvoldoende blijkt dat de zaak op de betreffende zitting ook inhoudelijk is behandeld, omdat op de vraag of de uitvaardigende justitiële autoriteit kon bevestigen dat op de zitting “
the merrits of the case were discussed”, is geantwoord dat op de zitting “
the merrits of the case were recognized”, hetgeen niet hetzelfde inhoudt.
De rechtbank overweegt dat zij – anders dan de raadsman – uit de tekst van de aanvullende informatie in samenhang met de gevraagde informatie voldoende kan opmaken dat de zaak inhoudelijk is behandeld op de betreffende zitting. Uit het dossier blijkt bovendien ook niet dat de zaak mogelijk nog op een andere zittingsdag inhoudelijk is behandeld. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank is daarom van oordeel dat ten aanzien van het vonnis II 275/16 sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing ten aanzien van dit vonnis.
Vonnis VIII K 1300/16
De rechtbank stelt ten aanzien van onderliggend vonnis VIII K 1300/16 vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van 25 augustus 2023 blijkt echter dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de zitting, waarbij hij is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen bij zijn afwezigheid.
De rechtbank is daarom van oordeel dat ten aanzien van het vonnis VIII K 1300/16 sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing ten aanzien van dit vonnis.
Vonnis II K 137/16
De aanvullende informatie van 25 augustus 2023 vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Conclusie
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering ten aanzien van het feit in onderliggend vonnis VIII K 1300/16 dient te worden geweigerd, omdat het niet betalen van kinderalimentatie, zonder dat sprake is van (opzet op) het daardoor in hulpeloze toestand brengen of laten van zijn kinderen, niet dubbel strafbaar is.
De officier van justitie heeft erop gewezen dat het ontbreken van dubbele strafbaarheid niet aan de overlevering in de weg hoeft te staan en de rechtbank verzocht van deze weigeringsgrond af te zien, onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie van de rechtbank op dit punt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan ten aanzien van de vonnissen II K 275/16 en II K 137/16.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
ten aanzien van vonnis II K 275/16:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van vonnis II K 137/16:
diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van vonnis VIII K 1300/16 verwijst de rechtbank naar de overweging onder 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021 [4] . In die zaak was de rechtbank van oordeel dat het niet betalen van kinderalimentatie naar Nederlands recht niet strafbaar was, omdat uit het EAB niet volgde dat door het niet betalen van de alimentatie het kind in een hulpbehoevende situatie terecht was gekomen. Dit geldt eveneens in de onderhavige zaak.
De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigering af te zien. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Het feit is begaan in Polen, door een onderdaan van Polen tegen een andere onderdaan van Polen. Evenmin is sprake van een situatie waarin de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, waardoor de straf door de Nederlandse autoriteiten overgenomen zou kunnen worden. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat een weigering niet mag leiden tot straffeloosheid. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook te worden voorkomen.
Het verweer wordt verworpen.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht, 8 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Bydgoszcz, III Criminal Division,Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. B. van Galen en L. Sanders rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.