ECLI:NL:RBAMS:2023:6455

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
13/077260-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse verdachte

Op 28 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1996, gedetineerd is en geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. De behandeling van het EAB vond plaats op 14 september 2023, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.G. Canterella, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de stukken te laat zijn aangeleverd en er geen inhoudelijke beoordeling van de ingediende stukken kan plaatsvinden. De rechtbank heeft ook het verweer van de raadsman verworpen, dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld zou moeten worden met een Nederlander. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, omdat de vereiste documenten niet tijdig zijn ingediend en de inhoudelijke beoordeling niet kan bevestigen dat de opgeëiste persoon aan de voorwaarden voldoet.

Daarnaast heeft de rechtbank het verweer van de raadsman op basis van artikel 11 OLW verworpen, waarin werd gesteld dat de opgeëiste persoon te vrezen heeft voor represailles in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen objectieve gegevens zijn die duiden op een algemeen reëel gevaar voor de opgeëiste persoon in Poolse gevangenissen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank staat de overlevering toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/077260-23
Datum uitspraak: 28 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 18 juli 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juli 2021 door
the Circuit Court Warszawa – Praga in Warsaw(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 september 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.G. Canterella, advocaat in Den Haag. Hij neemt waar voor zijn kantoorgenoot, mr. J.G.W.M. Lut. De opgeëiste persoon is daarnaast bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB, artikel 12 OLW

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court in Wołominvan 28 oktober 2015 met referentie
II K 599/15. Bij dit vonnis is aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke straf opgelegd. Blijkens het EAB was de opgeëiste persoon in persoon aanwezig bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid.
Bij beslissing van 5 december 2018 van
the District Court in Warsawis de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf bevolen omdat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, zo blijkt uit aanvullende informatie van
23 augustus 2023. Voor dit nieuwe strafbare feit is hij veroordeeld bij vonnis van
the District Court Warszawa-Praga Południe in Warsawvan 19 september 2016 met referentie
III K 685/16. [3] Blijkens de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
28 augustus 2023 was de opgeëiste persoon ook in persoon aanwezig bij het proces dat tot dit laatste vonnis heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar en vier maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 28 oktober 2015.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: medeplegen van oplichting

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft primair verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander en om de overlevering te weigeren, zodat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan uitzitten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Het gelijkstellingsverweer moet buiten beschouwing gelaten worden, nu de stukken te laat zijn aangeleverd, hetgeen in strijd is met de vaste jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam. Ook wanneer het gelijkstellingsverweer wel inhoudelijk beoordeeld zou worden, kan van gelijkstelling geen sprake zijn. Het is op grond van de screenshots van het UWV (waarop geen naam vermeld is) niet duidelijk of de daarop vermelde gegevens daadwerkelijk de opgeëiste persoon betreffen.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank stelt voorop dat de gelijkstellingsstukken te laat zijn aangeleverd. [5] Bovendien maakt ook een inhoudelijke beoordeling van de overlegde gelijkstellingsstukken niet dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld zou kunnen worden, nu niet vastgesteld kan worden of de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde. De rechtbank kan uit de overgelegde screenshots van het UWV niet afleiden of het daarop vermelde arbeidsverleden ziet op de opgeëiste persoon, nu nergens op die screenshots personalia vermeld staan. De raadsman, die op zitting hiermee is geconfronteerd, heeft aangegeven dat er geen andere stukken zijn dan de stukken die ten tijde van de zitting reeds waren overgelegd.
Het verweer slaagt niet. De opgeëiste persoon wordt niet gelijkgesteld met een Nederlander.

6.Artikel 11 OLW

De raadsman heeft subsidiair verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 11 OLW, nu de opgeëiste persoon in het geval van zijn overlevering te vrezen heeft voor represailles, omdat zijn vader, die zelf is veroordeeld door een Poolse rechtbank, als kroongetuige heeft verklaard tegen diens medeverdachten in een omvangrijk Pools strafrechtelijk onderzoek tegen een georganiseerde misdaadgroep. Deze medeverdachten zijn dankzij de verklaringen van de kroongetuige veroordeeld tot aanzienlijke gevangenisstraffen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman niet kan slagen, nu het door hem gestelde gevaar niet concreet, noch met toereikende stukken aangetoond is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo dat hij de rechtbank verzoekt aan de overlevering geen gevolg te geven, nu weigering op grond van artikel 11 OLW niet mogelijk is. De rechtbank verwerpt dit verweer. Alvorens toegekomen kan worden aan het beoordelen van het individuele gevaar op een schending van artikel 11 OLW, moet worden beoordeeld of sprake is van een algemeen reëel gevaar op een dergelijke schending. [6] Er is door de raadsman echter niets aangevoerd waaruit blijkt dat er in het algemeen in Poolse gevangenissen sprake is van onvoldoende bescherming van familieleden van kroongetuigen door de Poolse autoriteiten. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens die duiden op een dergelijk algemeen reëel gevaar. Aan de vraag of sprake is van een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon komt de rechtbank dus niet toe.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court Warszawa – Praga in Warsaw(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 23 maart 2023, gevoegde zaken C514/21 en C515/21, ECLI:EU:C:2023:235, moet ook deze procedure aan artikel 12 OLW getoetst worden.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Vergelijk rechtbank Amsterdam 30 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3717.
6.Vergelijk Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 88 e.v.