ECLI:NL:RBAMS:2023:6441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
10562201 \ CV EXPL 23-8791
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor honorarium advocaat en hoofdelijkheid in betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de aansprakelijkheid voor het honorarium van een advocaat. De eiseres, een naamloze vennootschap, vorderde betaling van een bedrag van € 5.700,- van twee gedaagden, die hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld. De eiseres had de gedaagde 1 bijgestaan in een procedure om een schuld van € 30.000,- te innen, en de gedaagde 2 was mede-eigenaar van een appartement dat was verkocht voor € 190.000,-. De kantonrechter oordeelde dat er een nadere overeenkomst was ontstaan tussen de partijen over de betaling van het honorarium, en dat gedaagde 2, als deelgerechtigde tot de verkoopopbrengst, ook aansprakelijk was voor het honorarium. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van het honorarium toe, maar wees de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de algemene voorwaarden van de eiseres als oneerlijk werden aangemerkt. De gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.403,01 werden vastgesteld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10562201 \ CV EXPL 23-8791
Vonnis van 27 oktober 2023
in de zaak van
de naamloze vennootschap [eiseres] N.V.,
statutair gevestigd in [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.P. Groen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

zonder vaste woon- of verblijfplaats,
niet verschenen,
2. [gedaagde 2] ,
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partijen.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 20 maart 2023;
- het verweer met producties van 27 juni 2023;
- het aanvullende verweer met een productie van 13 september 2023;
- het tussenvonnis van 11 juli 2023 waarin een mondelinge behandeling is gelast.
1.2
De kantonrechter heeft de zaak mondeling behandeld op 25 september 2023 en daarna vonnis bepaald. De griffiersaantekeningen behoren tot het dossier.

2.De feiten

2.1
[gedaagde 2] (gedaagde partij 2) was aan [gedaagde 1] (gedaagde partij 1) een bedrag van € 30.000 verschuldigd op grond van een geldlening. [eiseres] (eisende partij) heeft aan [gedaagde 1] bijstand als advocaat verleend om dit bedrag te innen.
2.2
[gedaagde 2] en [naam] waren ieder voor de helft eigenaar van een appartement als beleggingsobject. [eiseres] heeft namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een procedure in kort geding gevoerd om dit appartement te laten verkopen en uit het aandeel van [gedaagde 2] in de opbrengst haar schuld aan [gedaagde 1] af te betalen.
2.3
Uiteindelijk is het appartement voor € 190.000 verkocht. [gedaagde 2] heeft uit haar aandeel hierin, na aflossing van een hypothecaire geldlening, aan [gedaagde 1] € 30.000 betaald als aflossing van haar schuld en € 5.700 als openstaand honorarium voor [eiseres] .
2.4
[gedaagde 1] heeft na aanvankelijke toezeggingen de laatste declaratie van [eiseres] van € 5.700 onbetaald gelaten. [gedaagde 2] en [eiseres] weten niet waar hij nu verblijft.

3.Het geschil

3.1
[eiseres] vordert om zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 5.700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover primair vanaf de vervaldatum van de factuur die als productie 7 is overgelegd (15 februari 2022), subsidiair vanaf 15 september 2022, tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 855,-, althans van € 660,-, althans van een in goede justitie te bepalen bedrag, ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, onder de bepaling dat zij over de proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zijn als zij deze niet binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis voldoen.
3.2
[eiseres] stelt dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] hoofdelijk verplicht is om het honorarium te betalen. Zij verwijst hiervoor naar een opdrachtbevestiging van 3 december 2019, naar correspondentie met [gedaagde 2] in september 2021 en naar een declaratie van 31 januari 2022 waarin het honorarium is gespecificeerd.
3.3
[gedaagde 2] voert verweer. Zij voert aan dat niet zij maar alleen [gedaagde 1] het honorarium moet betalen. [gedaagde 2] betwist dat zij ooit opdracht heeft gegeven aan [eiseres] en dat [eiseres] haar belangen heeft behartigd.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De vordering onder I zal tegen [gedaagde 1] worden toegewezen, aangezien deze de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt.
4.2
De kantonrechter overweegt dat [eiseres] de procedure voor de inning van de schuld van € 30.000 en de verkoop van het appartement heeft gevoerd in opdracht van alleen [gedaagde 1] . Dat blijkt uit de opdrachtbevestiging die [eiseres] op 3 december 2019 aan alleen [gedaagde 1] heeft gestuurd met daarbij de opmerking “Ik laat het zoals afgesproken vooralsnog aan jou om dit al dan niet met [gedaagde 2] te bespreken.” Als opdrachtgever was in beginsel alleen [gedaagde 1] het honorarium verschuldigd.
4.3
Toen de verkoop van het appartement in zicht kwam heeft [eiseres] echter niet met [gedaagde 1] , maar met [gedaagde 2] gecorrespondeerd over de verkoopprijs en betaling van het honorarium. In een e-mail van 19 september 2021 gaat [gedaagde 2] akkoord met een honorarium van drie procent van de verkoopprijs met de toevoeging: “Ik ben tot deze rekensom gekomen omdat ik ervan uitga dat ik bij een schikking jou ook redelijkerwijs zal moeten betalen.” [eiseres] antwoordt bij email van 20 september 2021 dat dit prima is.
4.4
De kantonrechter oordeelt dat hiermee een nadere overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over de hoogte en de verschuldigdheid van het honorarium. Het was de kenbare bedoeling van alle partijen dat het honorarium zou worden betaald uit de verkoopopbrengst van het appartement en gezien de verhoudingen tussen partijen was dat ook geheel logisch.
4.5
Deze nadere overeenkomst regelt niet hoe de betaling zou worden afgewikkeld. Een overeenkomst heeft echter niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
4.6
De kantonrechter oordeelt dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid volgt dat [gedaagde 2] ervoor moest zorgen dat [eiseres] betaald zou worden. Als deelgerechtigde tot het appartement ontving [gedaagde 2] immers het aandeel in de verkoopopbrengst. Alleen zij had het in haar macht daaruit het honorarium te betalen. Hieruit vloeit voort dat [gedaagde 2] ten aanzien van het honorarium aansprakelijk is en dat zij naast [gedaagde 1] hoofdelijk verbonden is.
4.7
[eiseres] heeft vervolgens een honorarium voorgesteld van € 5.700, namelijk drie procent van de verkoopprijs van € 190.000. In een e-mail van 11 januari 2022 schrijft [gedaagde 2] aan [eiseres] : “Even met [gedaagde 1] overlegd, de factuur kan je opmaken en sturen. De afspraak klopt.”
4.8
Volgens [gedaagde 2] is [eiseres] uitsluitend opgekomen voor de belangen van [gedaagde 1] en behoeft zij daarom het honorarium niet te betalen. De kantonrechter verwerpt dit verweer. Het door [eiseres] behaalde resultaat was immers dat [gedaagde 2] werd bevrijd van een schuld van € 30.000 en tijdens de mondelinge behandeling heeft zij gezegd dat er van de verkoopopbrengst ook nog een paar duizend euro voor haar overbleef.
4.9
[gedaagde 2] heeft er verder op gewezen dat alle eerdere declaraties aan [gedaagde 1] waren gericht en door een vennootschap van hem zijn betaald. De kantonrechter vindt dit niet beslissend. De e-mails van 19 en 20 september 2021 gingen namelijk alleen over de laatste declaratie. [eiseres] heeft die laatste declaratie van 31 januari 2022 weliswaar gericht aan alleen [gedaagde 1] , maar daaruit blijkt niet dat [eiseres] heeft bedoeld af te wijken van de in september gemaakte afspraken.
4.1
[gedaagde 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat zij zich gemanipuleerd voelde door [gedaagde 1] en de bovengenoemde e-mails niet uit eigen beweging heeft opgesteld. De kantonrechter overweegt echter dat dit niet afdoet aan het uitgangspunt dat het honorarium uit de verkoopopbrengst zou worden betaald. Dat [gedaagde 2] na betaling aan [gedaagde 1] nogmaals aan [eiseres] moet betalen komt niet door de bovengenoemde e-mails. [gedaagde 2] had immers rechtstreeks aan [eiseres] kunnen betalen.
4.11
[gedaagde 2] heeft de € 5.700 niet aan [eiseres] betaald maar aan [gedaagde 1] , in het vertrouwen dat hij het bedrag zou doorbetalen. Achteraf gezien was dat vertrouwen niet terecht. [eiseres] staat hier echter buiten, want zoals hierboven is overwogen diende [gedaagde 2] ervoor te zorgen dat het honorarium uit de verkoopopbrengst betaald zou worden.
4.12
In een e-mail van 31 augustus 2022 heeft [eiseres] betaling geëist binnen zestien dagen en gedreigd anders rente te zullen vorderen. De kantonrechter zal de wettelijke rente daarom toewijzen met ingang van 16 september 2022.
4.13
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal echter worden afgewezen. [eiseres] baseert deze vordering op haar algemene voorwaarden, die [gedaagde 1] heeft aanvaard. De kantonrechter oordeelt dat de algemene voorwaarden op dit punt oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/12/EEG. [1] [gedaagde 1] is namelijk een consument, de algemene voorwaarden bevatten niet de wettelijke verplichting om eerst een aanmaning te sturen en ze kunnen tot een hogere vergoeding leiden dan consumenten hoogstens verschuldigd zijn op grond van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten.
4.14
Een beding dat afwijkt van een dwingendrechtelijke wetsbepaling moet worden aangemerkt als oneerlijk. [2] De rechtbank laat dit beding dus buiten toepassing. Nu sprake is van een oneerlijk beding is [gedaagde 1] ook geen vergoeding verschuldigd op grond van artikel 6:96 lid 2 onder c van het Burgerlijk Wetboek en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. [3]
4.15
Alleen [gedaagde 1] heeft toepasselijkheid van de algemene voorwaarden aanvaard. In de emails van september 2021 staat geen verwijzing naar de algemene voorwaarden, zodat [gedaagde 2] er niet aan is gebonden. Het gevolg zou zijn dat Richtlijn 93/12/EEG tegenover [gedaagde 2] niet van toepassing is en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten wel. [gedaagde 2] zou op grond daarvan € 660 verschuldigd zijn en [gedaagde 1] zou daarin niet hoeven bij te dragen. De kantonrechter vindt dit gevolg onder de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar en zal de aansprakelijkheid van [gedaagde 2] voor buitengerechtelijke incassokosten matigen tot nul.
4.16
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn de partijen die grotendeels ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
229,01
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
660,00
(2 punten × € 330,00)
totaal
1.403,01
4.17
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.18
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Voor zover de één betaalt hoeft de ander niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek met ingang van 16 september 2022;
5.2
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.403,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak;
5.3
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde en vermeerderd met de explootkosten als [gedaagde 1] of [gedaagde 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en de uitspraak vervolgens is betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak;
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Bolkestein, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2023.

Voetnoten

1.Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 februari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:198), overweging 3.8.4.
3.Zie de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021 (ECLI:EU:2021:68) en 8 december 2022 (ECLI:EU:C:2022:971).