ECLI:NL:RBAMS:2023:6419

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
22/4248
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring huisvesting door gemeente Amsterdam

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam om hem geen urgentieverklaring te geven voor huisvesting. Eiser, die sinds november 2018 in een eenkamerappartement woont met zijn twee minderjarige kinderen en zijn nieuwe echtgenote, heeft in 2020 en 2021 herhaaldelijk een urgentieverklaring aangevraagd. De gemeente heeft deze aanvragen afgewezen op basis van vier algemene weigeringsgronden, waaronder het ontbreken van een urgent huisvestingsprobleem en het feit dat de situatie van eiser niet uniek genoeg was om een hardheidsclausule toe te passen.

De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de gemeente ten onrechte artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht heeft toegepast, omdat eiser wel nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd. Desondanks blijft de afwijzing van de urgentieverklaring in stand, omdat er in ieder geval één algemene weigeringsgrond aanwezig is: eiser heeft al een vaste woonplaats en dreigt niet dakloos te raken. De rechtbank concludeert dat de situatie van eiser niet leidt tot een schrijnende situatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de gemeente om de aanvraag af te wijzen in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A. Harmanci),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. F.M.E. Schuttenhelm).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder om hem geen urgentieverklaring te geven.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 14 februari 2022 (het primaire besluit) afgewezen, omdat het gaat om een herhaalde aanvraag waarbij volgens verweerder geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden [1] . Met het besluit van 22 juli 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld op 2 september 2022.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Wat ging er aan deze procedure vooraf?

2.1.
Eiser woont vanwege een scheiding sinds november 2018 in een eenkamerappartement van 41m² in Amsterdam. Hij woont daar op het moment van het bestreden besluit samen met twee van zijn minderjarige kinderen, [naam 1] (nu 17 jaar) en [naam 2] (nu 15 jaar). Sinds een paar weken is ook zijn nieuwe echtgenote bij hem ingetrokken.
2.2.
Eiser heeft in 2020 een eerste aanvraag gedaan voor een urgentieverklaring. Sinds zijn dochters bij hem zijn komen wonen, is er te weinig ruimte in zijn woning. Verweerder heeft deze aanvraag van eiser afgewezen op basis van vier algemene weigeringsgronden. Namelijk dat eiser geen urgent woonprobleem heeft [2] , dat het huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van eiser [3] , dat eiser niet in staat is om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien [4] en dat niet het hele gezin in de vereiste twee jaren voorafgaand aan de aanvraag ingeschreven stond in Amsterdam (regiobinding) [5] . Omdat er vier weigeringsgronden van toepassing zijn op de situatie van eiser, kon verweerder de urgentieverklaring niet verlenen. Dat kan eventueel wel als de hardheidsclausule van toepassing is. Dat is alleen zo in heel bijzondere gevallen. Verweerder vond de situatie van eiser niet uniek en uitzonderlijk genoeg om alsnog een urgentieverklaring te verlenen.
2.3.
Met de uitspraak van 1 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep van eiser ongegrond verklaard [6] . Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Met de uitspraak van 8 maart 2023 heeft de hogerberoepsrechter de uitspraak bevestigd [7] .
2.4.
Eiser heeft op 3 februari 2021 nogmaals een urgentieverklaring aangevraagd. Met het primaire besluit heeft verweerder ook deze aanvraag afgewezen. Volgens verweerder is sprake van een herhaalde aanvraag waarbij eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het toegepaste wettelijke toetsingskader
5. Op zitting heeft de rechtbank het met partijen gehad over het wettelijk toetsingskader. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de besluitvorming heeft gewezen op artikel 4:6 van de Awb [8] . Op grond van dit artikel kan een bestuursorgaan onder verwijzing naar een eerder genomen besluit een herhaald verzoek afwijzen als geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Anders dan verweerder heeft betoogd, heeft eiser wel nieuwe feiten en veranderde omstandigheden bij zijn tweede aanvraag naar voren gebracht. De rechtbank wijst daarbij op de documenten die eiser heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij zijn schulden inmiddels heeft geregeld. Verweerder heeft dan ook ten onrechte een beslissing genomen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Maar de rechtbank verbindt hieraan geen gevolgen. Verweerder heeft namelijk in de besluitvorming ook inhoudelijk beoordeeld of eiser recht heeft op een urgentieverklaring. Verweerder toetst aan algemene weigeringsgronden en de hardheidsclausule. Als een bestuursorgaan de herhaalde aanvraag op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter volgens vaste rechtspraak het besluit op die aanvraag aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden alsof dit het eerste besluit over die aanvraag was. [9] De rechtbank stelt verder vast dat eiser in zijn beroepschrift en op zitting ook inhoudelijke beroepsgronden heeft ingebracht tegen de afwijzing van zijn urgentieaanvraag.
De algemene weigeringsgronden
6. De Huisvestingsverordening schrijft in artikel 2.6.5 voor wanneer een aanvraag om een urgentieverklaring wordt geweigerd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in ieder geval één algemene weigeringsgrond aanwezig is. Er is namelijk geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem, omdat eiser al een vaste woonplaats heeft en niet dreigt dakloos te raken. Ter invulling van de bevoegdheid om urgentieverklaringen te geven, heeft verweerder nadere regels opgesteld. Daarin is opgenomen dat een te kleine woning op zichzelf geen woonprobleem is waarvoor urgentie wordt gegeven. Alleen als de aanvrager aanvullende ernstige problemen heeft die vallen binnen de criteria voor sociale of medische urgentie, kan bij toepassing van deze weigeringsgrond alsnog een urgentieverklaring worden gegeven. Van aanvullende problemen die ervoor kunnen zorgen dat de weigeringsgrond van het ontbreken van een urgent woonprobleem niet kan worden ingeroepen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser zich zorgen maakt over zijn huidige woonsituatie, maakt dit het huisvestingsprobleem niet urgent. De enkele stelling dat de toekomst van zijn kinderen in het gedrang komt door de huidige woonsituatie is daarvoor onvoldoende.
7. Omdat verweerder in ieder geval één algemene weigeringsgrond kon tegenwerpen, hoeven de andere drie weigeringsgronden niet besproken te worden. De rechtbank zal dan ook niet ingaan op de vraag of eiser zijn schulden voldoende heeft geregeld. Ook zal de rechtbank niet ingaan op de vraag of het evenredig is om bij deze tweede aanvraag de gewijzigde bindingtermijn van twee naar vier jaar aan eiser tegen te werpen.
Hardheidsclausule
8. Ten aanzien van het beroep van eiser op de hardheidsclausule heeft verweerder bij het toepassen van de hardheidsclausule beoordelingsvrijheid. De rechter moet de toepassing terughoudend toetsen. Eiser moet aannemelijk maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die tot toepassing van de hardheidsclausule nopen. De hardheidsclausule wordt alleen toegepast in gevallen waarin het niet toekennen van urgentie leidt tot een schrijnende situatie.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat er geen sprake is van een geval waarin het niet toekennen van urgentie leidt tot een schrijnende situatie. Er is dus geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank verwijst voor de motivering van dit oordeel naar de uitspraken van de rechtbank Amsterdam [10] en de hogerberoepsrechter [11] waarin eiser ook een beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule. Omdat eiser geen nieuwe inzichten of aanvullende omstandigheden naar voren heeft gebracht dan enkel het verloop van tijd, deelt de rechtbank het in deze uitspraken gegeven oordeel en neemt zij de motivering daarvan over. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de lastige situatie van eiser, is dit voor veel andere inwoners van Amsterdam met een huisvestingsprobleem hetzelfde.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op het bezwaar van eiser in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 oktober 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verweerder heeft de aanvraag afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 2.6.5 eerste lid onder sub b van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020.
3.Artikel 2.6.5 eerste lid onder sub e van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020.
4.Artikel 2.6.5 eerste lid onder sub h van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020.
5.Artikel 2.6.5 eerste lid onder sub i van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020.
6.De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:590.
7.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:921.
8.Algemene wet bestuursrecht.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131.
10.Zie voetnoot 6.
11.Zie voetnoot 7.