In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam om hem geen urgentieverklaring te geven voor huisvesting. Eiser, die sinds november 2018 in een eenkamerappartement woont met zijn twee minderjarige kinderen en zijn nieuwe echtgenote, heeft in 2020 en 2021 herhaaldelijk een urgentieverklaring aangevraagd. De gemeente heeft deze aanvragen afgewezen op basis van vier algemene weigeringsgronden, waaronder het ontbreken van een urgent huisvestingsprobleem en het feit dat de situatie van eiser niet uniek genoeg was om een hardheidsclausule toe te passen.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de gemeente ten onrechte artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht heeft toegepast, omdat eiser wel nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd. Desondanks blijft de afwijzing van de urgentieverklaring in stand, omdat er in ieder geval één algemene weigeringsgrond aanwezig is: eiser heeft al een vaste woonplaats en dreigt niet dakloos te raken. De rechtbank concludeert dat de situatie van eiser niet leidt tot een schrijnende situatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de gemeente om de aanvraag af te wijzen in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 oktober 2023.