202201649/1/A3
Datum uitspraak: 8 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2022 in zaak nr. 21/2732 en 21/6133 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2021 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 9 april 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Harmanci, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van den Boorn, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woonde ten tijde van de aanvraag met zijn twee dochters van 14 en 15 jaar oud in een eenkamerwoning van 41 m2. Hij heeft bij het college een urgentieverklaring aangevraagd, omdat de woning te klein is. Dit huisvestingsprobleem veroorzaakt stress bij [appellant], wat invloed heeft op zijn psychische klachten. De woning heeft geen slaapkamers en daardoor slaapt [appellant] in dezelfde kamer als zijn dochters. Hierdoor slaapt hij regelmatig in de berging of in zijn auto.
2. Het college heeft de urgentieverklaring geweigerd, omdat er geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem. [appellant] had niet aangetoond dat de hoofdverblijfplaats van zijn dochters bij hem was en hij had er bovendien zelf voor gekozen hen naar Amsterdam te halen terwijl hij niet de beschikking had over voldoende woonruimte. Ook woonden de dochters van [appellant] nog geen 4 jaar in Amsterdam, waardoor niet was voldaan aan de eis dat de personen die tot het huishouden behoren tenminste 4 jaar onafgebroken in de gemeente wonen (hierna: de vierjaarseis). Daarnaast had [appellant] schulden die nog niet geregeld waren. Gezien deze afwegingen, was het volgens het college niet mogelijk advies te vragen aan de arts van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) over de medische problemen die [appellant] in zijn aanvraag naar voren had gebracht. Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar aangetekend.
3. In zijn besluit op het bezwaar van [appellant] heeft het college het niet voldoen aan de vierjaarseis als grond voor de afwijzing ingetrokken, omdat ten onrechte was uitgegaan van de huisvestingsverordening die vanaf 1 januari 2021 gold terwijl de aanvraag van [appellant] dateert van september 2020. De overige gronden werden gehandhaafd.
Uitspraak voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan op het beroep.
5. Volgens de voorzieningenrechter heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat een urgentieverklaring aan [appellant] moest worden geweigerd, omdat de zorg en het verblijf van zijn dochters ten tijde van het besluit op bezwaar niet aan hem waren toegewezen, de situatie terecht niet is aangemerkt als een urgent huisvestingsprobleem en er bovendien sprake was van schuldenproblematiek. Omdat meerdere algemene weigeringsgronden van toepassing waren, kon gelet op de systematiek van de HVV geen urgentieverklaring om sociale of medische redenen worden verleend. De omstandigheden van [appellant] waren naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zo schrijnend of bijzonder, dat het college gehouden was toch een urgentieverklaring te verstrekken.
Hoger beroep
6. [appellant] betoogt dat er in zijn geval wel degelijk sprake is van een urgent huisvestingsprobleem en dat zijn schuldenproblematiek zo is geregeld dat deze geen belemmering vormt voor verlening van een urgentieverklaring. Bovendien hadden zijn medische klachten betrokken moeten worden bij de beoordeling en had een urgentieverklaring moeten worden afgegeven op grond van medische redenen.
7. Daarnaast voert [appellant] aan dat het bestreden besluit niet voldoet aan het evenredigheidsbeginsel, waarbij ook artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dienen te worden betrokken.
Wettelijk kader
8. Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling
De afwijzing van het urgentieverzoek
9. Op grond van de Nadere regels Huisvestingsverordening 2020 (hierna: de nadere regels) is er geen urgent huisvestingsprobleem als uitsluitend sprake is van een te kleine woning. Hierover heeft de Afdeling eerder overwogen dat het college deze afweging mocht maken, tegen de achtergrond van de situatie op de woningmarkt (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:93). De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat de te kleine woning van [appellant] op zichzelf geen grond vormde voor toekenning van een urgentieverklaring, zelfs als rekening zou worden gehouden met een driepersoonshuishouden. 9.1 Het college heeft ook de niet geregelde schulden van [appellant] ten grondslag gelegd aan zijn afwijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft op dit punt ten onrechte overwogen dat [appellant] niet heeft betwist dat zijn schuldenproblematiek in de weg staat aan verlening van een urgentieverklaring. In het beroepschrift is gemotiveerd aangevoerd dat de schulden van [appellant] beheersbaar zijn door het opstarten van schuldhulpverlening in februari 2021 en dat daardoor een waarborg bestaat voor langdurige financiële stabiliteit. Hiertoe is een overeenkomst van schuldhulpverlening van 1 februari 2021 met bijbehorend plan van aanpak overgelegd. Deze stukken waren op grond van de HVV en de nadere regels echter onvoldoende om aan te tonen dat de schulden geregeld waren, omdat hierbij een overzicht van de schulden ontbrak en het plan van aanpak niet per schuld was gespecificeerd. Bovendien stelde het college met toepassing van artikel 4, onder b, van de nadere regels, vanwege de hoogte van de schulden van [appellant], als aanvullende voorwaarde dat een schuldsaneringsregeling was getroffen. Een dergelijke regeling was ten tijde van het bestreden besluit niet getroffen. Vanwege de aanwezigheid van meerdere algemene weigeringsgronden, kwam het college niet toe aan de beoordeling van de aanvraag van [appellant] op medische gronden.
9.2 De Afdeling is van oordeel dat het college hiermee op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de nadere regels. Daarbij gaat zij uit van de informatie die er was ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit, omdat de bestuursrechter de situatie beoordeelt zoals die op het moment van besluitvorming door het bestuursorgaan was (de zogenaamde ex tunc toetsing). Op het moment dat het college het bestreden besluit nam was het schuldhulpverleningstraject recent opgestart en was dit, ook gelet op de hoogte van de schulden, nog niet in een zo vergevorderd stadium dat de schulden als geregeld konden worden beschouwd. De financiële situatie van [appellant] bood destijds niet voldoende zekerheid. Dat [appellant] in de beroepsprocedure bij de rechtbank wel een gespecificeerd schuldenoverzicht heeft overgelegd en een verklaring van zijn schuldhulpverlener dat de Kredietbank Amsterdam bezig is de schuldeisers te benaderen met een voorstel ter finale kwijting, doet daar niet aan af omdat deze informatie niet kon worden meegewogen bij het besluit op bezwaar. Nu, zoals ter zitting is gebleken, [appellant] inmiddels een nieuwe aanvraag om een urgentieverklaring heeft ingediend bij het college, kan deze informatie worden meegewogen bij de behandeling daarvan. Dit geldt ook voor de in de beroepsprocedure overgelegde verklaring van de psychiater over de medische problematiek van [appellant]. Het college kan dan op basis van de actuele informatie over zijn financiële en medische situatie beoordelen of [appellant] in aanmerking komt voor een urgentieverklaring, waarbij ook een nieuwe afweging wordt gemaakt in het kader van de evenredigheid. Het betoog slaagt niet.
De evenredigheid van het besluit
10. Volgens [appellant] had de voorzieningenrechter het besluit van het college moeten toetsen aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Awb, waarbij ook artikel 8 van het EVRM en artikel 3 van het IVRK moeten worden betrokken. De voorzieningenrechter heeft zich in de uitspraak beperkt tot een toets aan de hardheidsclausule in de HVV.
10.1 De voorzieningenrechter heeft bij de toets aan de hardheidsclausule overwogen dat de omstandigheden van [appellant] in het licht van de regelgeving niet zo schrijnend of bijzonder zijn dat het college gehouden was alsnog een urgentieverklaring te verstrekken. Daarbij werd meegewogen dat [appellant] en zijn dochters niet dakloos waren en dat zij beschikken over een zelfstandige woonruimte. Ook wees de voorzieningenrechter erop dat er in Amsterdam gezinnen met minderjarige kinderen zijn die in minstens even schrijnende huisvestingssituaties verkeren als [appellant] en zijn dochters.
10.2 Een toets aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Awb houdt in dat wordt bezien of een besluit gevolgen heeft die in verhouding tot het daarmee te dienen doel onevenredig nadelig zijn voor een belanghebbende. Uit het bestreden besluit en de behandeling van de zaak ter zitting blijkt dat het college in zijn afweging de belangen van [appellant] en zijn minderjarige dochters, waaronder hun recht op privé leven en familie- en gezinsleven heeft betrokken, maar dat doorslaggevend is geacht dat zij op dit moment een dak boven hun hoofd hebben en beschikken over een zelfstandige woning. Deze afweging is in de context van de schaarste op de woningmarkt niet onevenredig, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld.
10.3 Gelet op het bovenstaande, heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellant] mocht afwijzen.
10.4 Het betoog slaagt niet
Conclusie
11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023
640-1032
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Huisvestingsverordening Amsterdam 2020
Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[..]
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
[..]
e. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of van een persoon behorend tot zijn of haar huishouden;
[..]
h. de aanvrager is niet in staat om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien;
Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentiecategorieën
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.6.5 kan een urgentieverklaring worden verleend indien de aanvrager tot ten minste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
[..]
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
[..]
Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020
Hoofdstuk 1 Urgenties
[..]
3. Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5)
Bij alle categorieën van urgentie gelden de weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening artikel 2.6.5. Kort verwoord weigert de gemeente de aanvraag als de aanvrager:
[..]
b. Geen urgent huisvestingsprobleem heeft (lid 1b), of;
[..]
h. Niet in eigen bestaan of de kosten van de woning kan voorzien (lid 1h), of;
De bovengenoemde weigeringsgronden worden hieronder uitgewerkt en worden beoordeeld aan de hand van de volgende voorwaarden en criteria:
[..]
Ad b) Géén urgent huisvestingsprobleem
Indien zich uitsluitend één of een combinatie van meerdere van de onderstaande problemen voordoet, is er géén urgent huisvestingsprobleem:
[..]
2. De huidige woning is te klein of te groot voor het huishouden van de aanvrager;
[..]
4. Schulden (HVV artikel 2.6.5 lid 1h)
Aanvragen van personen die niet aantonen dat ze met zekerheid kunnen voorzien in kosten van bewoning worden geweigerd op basis van HVV artikel 2.6.5 lid 1h). Dit betekent dat de aanvrager heeft gezorgd voor een situatie van langdurige financiële stabiliteit. Als er sprake is van schulden gelden de onderstaande voorwaarden:
a. De aanvrager beschikt over een overzicht van de schulden alsmede een daarop aansluitend en per schuld gespecificeerd Plan van Aanpak van de schulden, opgesteld en gewaarmerkt door een bureau voor schuldhulpverlening, erkend en gefinancierd door de gemeente.
b. Afhankelijk van de aard en omvang van de schulden, de inkomsten en verdere situatie, dient de aanvrager één of meer van de volgende regelingen te hebben getroffen:
- sanering op basis van een minnelijke regeling, met behulp van een saneringskrediet van de Kredietbank Amsterdam (GKA);
- sanering op basis van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP);
- inhouding van vaste lasten als voorwaarde vastgelegd in de beschikking van de bijstandsuitkering, indien de aanvrager inkomen uit bijstand heeft;
- een regeling voor budgetbeheer of inkomensbeheer bij team Fibu of een instelling voor Maatschappelijke Dienstverlening (MaDi’s) erkend door de gemeente (Centram, Sezo, Doras, Civic, Dynamo, ABC Alliantie, Puur Zuid of Madi Zuidoost);
- een door de rechter verplicht gestelde regeling voor beschermingsbewind.
c. Het college oordeelt per situatie welke van de regelingen onder b) noodzakelijk zijn als waarborg voor langdurige financiële stabiliteit van de aanvrager van urgentie.