ECLI:NL:RBAMS:2023:6338

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
13/011289-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijke schuld van de bestuurder

Op 12 oktober 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 60-jarige man, die op 28 april 2021 in Amsterdam een verkeersongeval veroorzaakte. De verdachte, bestuurder van een auto, reed door een rood verkeerslicht en botste tegen een snorfiets, bestuurd door het slachtoffer, die als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat leidde tot de veroordeling tot 120 uur taakstraf en een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelden dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen en dat de snelheid van de verdachte niet objectief was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte onvoldoende rekening had gehouden met het kruisende verkeer en zijn snelheid niet had aangepast bij het naderen van de kruising. De gevolgen van het ongeval waren ernstig voor het slachtoffer, die blijvende schade had opgelopen. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lijdensdruk en het feit dat hij geen strafblad had, maar legde toch een hogere straf op dan door het Openbaar Ministerie was geëist.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/011289-22
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.P. Staal en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.S. Dijkstra naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat op 28 april 2021 te Amsterdam:
door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, door met de door hem bestuurde auto in botsing te komen met de door [slachtoffer] bestuurde snorfiets, dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
De tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) omdat:
1) er geen bloedafname bij het slachtoffer [slachtoffer] heeft plaatsgevonden terwijl verbalisanten een sterke alcoholgeur bij hem hebben geroken;
2) bij de indicatieve snelheidsberekening de in het onderzoeksrapport Blok voorgeschreven twintig rijproeven niet werden gehouden.
Daarmee is een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van behoorlijke procesorde en heeft het OM doelbewust, in elke geval met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM tekort gedaan.
De officier van justitie dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van verdachte, dan wel (subsidiair) zou de indicatieve snelheidsberekening moeten worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank verwerpt de verweren.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de door de verdediging gestelde verzuimen geen vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv zijn. Om die reden is er dan ook geen aanleiding voor niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie of voor bewijsuitsluiting.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ook voor het overige ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Verdachte koos ervoor om niet te remmen voor het oranje verkeerslicht waar dat wel had gekund. Hij bevond zich op dat moment nog zeker 40 meter vóór de stopstreep. Vervolgens is hij met een hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan door rood gereden. Daarbij heeft hij niet meer op kruisend verkeer gelet dat bovendien op een voorrangsweg reed. Op de weg van verdachte waren haaientanden geplaatst. De politie en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) hebben uitgebreid onderzoek gedaan naar de toedracht van het ongeval. Ook na vragen van de verdediging bleef het NFI bij zijn conclusies voor wat betreft de gereden snelheid en de werking van de verkeerslichten. Er is dan ook geen reden om aan die conclusies te twijfelen. Dit maakt dat kan worden bewezen dat verdachte aanmerkelijke schuld heeft aan het ongeval. Het slachtoffer heeft door het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar haar op schrift gestelde pleitnota – verzocht verdachte vrij te spreken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.
Er is geen (objectief) bewijs waaruit blijkt dat verdachte het kruispunt opreed met een hogere snelheid dan 50 km/u. De snelheid van verdachte is niet met betrouwbare en geijkte meetmiddelen gemeten. In plaats daarvan is de snelheid berekend. De indicatieve snelheidsberekening waaruit zou blijken dat verdachte wél te hard reed kwam echter tot stand op basis van een ondeugdelijk en onbetrouwbaar onderzoek, zodat daaraan geen conclusies kunnen worden verbonden, althans kunnen die conclusies niet voor het bewijs worden gebezigd. Detectielussen die als basis voor de indicatieve snelheidsberekening zijn gebruikt, zijn niet bedoeld voor het meten of berekenen van snelheden.
Ook het grote verschil in snelheid tussen de berekende snelheid (76 à 88 km/u) en de verklaringen van verdachte en de getuige [naam getuige] over de gereden snelheid (40 à 50 km/u) duidt op een onbetrouwbaar en ondeugdelijk onderzoek.
Uit het onderzoeksrapport Blok blijkt voorts dat snelheidsberekeningen die zijn gemaakt op basis van logbestanden uit verkeersregelinstallaties, zoals ook in dit geval is gebeurd, niet per definitie betrouwbaar zijn. Daarbij komt dat de politie in dit geval niet voldeed aan alle volgens de onderzoeksmethode van Blok bij een dergelijke berekening noodzakelijke stappen om mogelijk tot een betrouwbare snelheidsberekening te komen. Zo zijn in het onderhavige onderzoek geen rijproeven gedaan en is er geen controle van punten van detectie met een tweede voertuig uitgevoerd.
Het NFI is eveneens voorbijgegaan aan meerdere uitgangspunten van het onderzoeksrapport Blok waardoor de door het NFI getrokken conclusies met betrekking tot de door verdachte gereden snelheid, onnavolgbaar zijn.
Ook voor de aanname van het OM dat het verkeerslicht al 1,2 seconde op rood stond toen verdachte het verkeerslicht passeerde is onvoldoende betrouwbaar bewijs. De politie maakte hierbij gebruik van een niet geëigende methode die bovendien indruist tegen de voorwaarden en uitgangspunten die het onderzoeksrapport Blok stelt om eventueel tot een betrouwbare vaststelling te komen. De politie kwam tot deze vaststelling op basis van slechts één tijdregistratie waarbij gebruik werd gemaakt van het logbestand van de verkeersregelinstallatie en er zijn ook in dit geval geen rijproeven uitgevoerd.
Bovendien wordt volgens het onderzoeksrapport Blok een detectorregistratie altijd later weggeschreven in het logbestand van de verkeersregelingsinstallatie dan in werkelijkheid heeft plaatsgevonden. Verder blijkt onvoldoende dat de detector registratie 501 en 502 door het voertuig van verdachte zijn veroorzaakt. Niet kan worden uitgesloten dat er sprake is van overspraak, zoals ook volgt uit het rapport van het NFI.
Niet bewezen kan worden dat verdachte tijdig had kunnen en moeten afremmen. Gezien het verkeer achter hem besloot verdachte in een fractie van een seconde dat doorrijden bij geel licht beter was dan stoppen. Op dat moment zag verdachte (net als de getuige [naam getuige] ) de snorfiets nog niet.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden van deze zaak ook van belang is dat uit het dossier blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer] zich heeft schuldig gemaakt aan ten minste drie verkeersovertredingen, te weten rijden onder invloed, te hard rijden en/of rijden op een snorfiets met een hogere constructiesnelheid dan toegestaan en rijden op een snorfiets waarvan de achterband onvoldoende grip had. Ook heeft [slachtoffer] bij het aanrijden van het kruispunt niet de te betrachten voorzichtigheid in acht genomen door met een te hoge snelheid het stoplicht te naderen en door te rijden, terwijl daarbij zelfs niet kan worden uitgesloten dat hij door rood reed. Indien dit alles niet aan de orde zou zijn geweest had [slachtoffer] tijdig tot stilstand kunnen komen en was er geen botsing ontstaan. Bovendien droeg [slachtoffer] , hoewel destijds niet verplicht, geen helm waardoor hij het risico nam dat bij een ongeval ernstiger letsel zou kunnen ontstaan, aldus de raadsvrouw.
Daarbij kan niet als hoogst onwaarschijnlijk worden uitgesloten dat de verkeersregelinstallatie niet naar behoren werkte.
Ook kan niet als hoogst onwaarschijnlijk worden uitgesloten dat niet voldaan is aan beheersmatige verplichtingen ten aanzien van de inrichting van het kruispunt en de verkeersregelinstallatie.
Oordeel van de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan. [1]
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [2]
Verdachte reed in de ochtend van 28 april 2021 in zijn auto (Suzuki) over de Dortmuiden te Amsterdam. Hij kwam uit de richting van de Rijksweg A5 en ging in de richting van de Aziëhavenweg. Op de kruising met de Westpoortweg is verdachte in botsing gekomen met een voor verdachte gezien van rechts komende door [slachtoffer] bestuurde snorfiets die op het fietspad van de Westpoortweg reed. [3]
[slachtoffer] heeft als gevolg van de botsing zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het letsel bestond uit breuken in het gezicht, de oogkas, de jukbeenderen en de ribben en een hersenbloeding en blijvend hersenletsel. [4] en [5]
De weg waarop verdachte reed is ter plaatse ingedeeld in vier rijstroken. Verdachte reed op de derde rijstrook van links, de enige rijstrook die bestemd is voor het rechtdoor gaande verkeer. Het verkeer op de kruising werd geregeld met een verkeersregelinstallatie (verkeerslichten). [6]
Snelheid
Voor het inschatten van de gereden snelheid bij het naderen van de verkeerslichten is een berekening gemaakt aan de hand van log-bestanden van de verkeerslichten. In het onderzoeksrapport Blok van 16 januari 2014, waaraan de raadsvrouw refereert en dat zich in het dossier bevindt, is in algemene zin onderzocht in hoeverre een dergelijke methode geschikt is om de boven- en ondergrens van de gemiddeld gereden snelheid over een bepaald traject te kunnen berekenen met een betrouwbaarheidsniveau van 99%. De rechtbank stelt vast dat in de snelheidsberekening die is uitgevoerd door de politie en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de snelheid alleen is berekend (een zogenaamde indicatieve snelheidsberekening) aan de hand van de loggegevens van de verkeerslichten. Daarbij werden echter niet de twintig rijproeven gehouden zoals geadviseerd in het onderzoeksrapport Blok. Daardoor kan niet worden vastgesteld of de uitgevoerde snelheidsberekeningen een betrouwbaarheidsniveau van 99% hebben. Dit wil niet in zijn algemeenheid zeggen dat het uitgevoerde onderzoek naar de gereden snelheid onbetrouwbaar of ondeugdelijk is geweest, maar betekent wel dat de rechtbank op basis van de uitgevoerde indicatieve snelheidsberekeningen niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat verdachte het rode licht heeft genaderd met een gemiddelde snelheid tussen 76 tot 88 km/u, zoals in de tenlastelegging is opgenomen. Nu het betrouwbaarheidsniveau van de uitgevoerde indicatieve berekening niet vaststaat – en dus niet duidelijk is hoe groot de onzekerheidsmarge dient te zijn om tot een voldoende betrouwbare berekening te
komen – kan op basis van de uitgevoerde berekening ook niet worden vastgesteld dat verdachte harder reed dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u. Het dossier bevat verder geen andere informatie op basis waarvan dat laatste wel met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank laat dit echter onverlet dat verdachte met een snelheid heeft gereden die hoger was dan ter plaatse verantwoord was voor een veilig verkeer. Verdachte was ter plaatse goed bekend en wist dat hij een, naar eigen zeggen, gevaarlijke kruising naderde. Er bestond voor hem dan ook alle aanleiding zijn snelheid reeds bij het naderen van de kruising zodanig te matigen dat hij indien nodig, zijn auto tijdig tot stilstand zou kunnen brengen. Dat heeft hij echter niet gedaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij het naderen van de kruising zag dat het voor hem bestemde verkeerslicht geel werd. Hij koos er vervolgens voor om niet te remmen, maar om door te rijden, omdat hij volgens zijn inschatting anders in botsing zou kunnen komen met de achter hem rijdende auto van de getuige [naam getuige] . [7] Daarbij heeft verdachte onvoldoende acht geslagen op de mogelijkheid van kruisend verkeer en zijn rijgedrag en snelheid onvoldoende aangepast om, gegeven die hierboven geschetste situatie, de kruising veilig te kunnen passeren. Er was bovendien geen enkele aanleiding voor verdachte om zijn snelheid, na het zien van het gele licht, niet aan te passen.
Niet blijkt namelijk dat de auto van de getuige [naam getuige] op zo korte afstand achter hem reed dat het niet mogelijk zou zijn geweest om veilig tot stilstand te komen vóór het verkeerslicht. Zowel verdachte als [naam getuige] spreken van een onderlinge afstand van ongeveer 15 meter. [naam getuige] heeft bovendien verklaard dat hij, toen hij het gele licht zag, meteen begon met afremmen.
Verkeerslichten
Door de verdediging zijn ook op het punt van de werking van de verkeerslichten en de conclusies die daaruit door de politie en het NFI worden getrokken diverse kanttekeningen geplaatst gebaseerd op de bevindingen uit het hiervoor genoemde onderzoeksrapport Blok.
Het onderzoeksrapport Blok ziet echter niet op de werking van verkeerslichten, maar heeft alleen betrekking op het betrouwbaarheidsniveau van de berekening van gereden snelheden aan de hand van verkeersregelinstallaties. De rechtbank zal daarom deze door de verdediging gemaakte kanttekeningen verder buiten beschouwing laten.
Door het NFI is onderzoek gedaan naar werking van de verkeerslichten. [8] Hierbij werden voor de richtingen 5 (verdachte) en 83 ( [slachtoffer] ) in de loggegevens van de verkeerslichten geen afwijkende registraties waargenomen. De lusdetecties van deze richtingen vertoonden een logisch verloop. Voor zover er afwijkende registraties zijn waargenomen op andere richtingen, waarnaar de raadsvrouw heeft verwezen, geldt dat uit het onderzoek van het NFI volgt dat deze afwijkende registraties geen invloed hebben gehad op de werking van de lusdetecties voor de richtingen 5 en 83.
Gelet hierop heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan het naar behoren functioneren van deze verkeerslichten ten tijde van het ongeval.
Dit maakt dat op basis van de daaruit verkregen gegevens uit de logbestanden met voldoende betrouwbaarheid kan worden vastgesteld waar verdachte zich op de weg bevond in relatie tot de kleur licht die het verkeerslicht op dat moment uitstraalde. Dat verdachte een andere beleving had van de situatie maakt dat niet anders.
Het NFI heeft uit de lusdetectietijdstippen, de locaties van de lussen, de afstand van de lussen tot de stopstreep en de tijdstippen dat het verkeerslicht overgaat naar een volgende
kleur het volgende vastgesteld:
- Op het moment dat de auto van verdachte wordt gedetecteerd door de eerste lus (0502B) staat het licht al circa 2,5 seconden op geel. De auto van verdachte is op dat moment nog circa 40 meter van de stopstreep verwijderd.
- Op het moment dat de auto van verdachte wordt gedetecteerd door de tweede lus (0502A) staat het licht al circa 0,3 seconden op rood. De auto van verdachte is op dat moment nog circa 21 meter van de stopstreep verwijderd.
- Op het moment dat de auto van verdachte wordt gedetecteerd door de koplus (0501) staat het licht al circa 1,2 seconden op rood. De auto van verdachte is op dat moment nog circa 2,2 meter van de stopstreep verwijderd.
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande vast dat verdachte de stopstreep is gepasseerd op het moment dat het verkeerslicht voor zijn richting rood licht uitstraalde. Bovenstaande bevindingen passen bovendien bij de verklaring van verdachte, dat hij niet heeft geremd en is doorgereden toen hij voor de laatste keer naar het verkeerslicht keek en zag dat dat geel licht uitstraalde. De bevindingen passen ook bij de verklaring van [naam getuige] dat toen het licht oranje was het nog wel twee seconden duurde voordat verdachte voorbij het verkeerslicht was. [9]
Het NFI heeft verder geconstateerd dat het verkeerslicht van [slachtoffer] ongeveer 0,9 seconde groen licht uitstraalde op het moment dat zijn snorfiets de koplus activeerde.
De rechtbank vindt niet aannemelijk dat de detectielussen 501 en 502 op de rijbaan van verdachte niet door verdachte maar, als gevolg van een te gevoelige instelling, door een auto in de naastgelegen rijstrook zouden zijn geactiveerd, met andere woorden dat er sprake zou zijn van overspraak, zoals de verdediging heeft geopperd. Weliswaar bleek uit onderzoek dat de koplus 501 overspraakgedrag vertoonde met de koplus 401, maar uit het dossier blijkt niet dat er ten tijde van het ongeval op de naastgelegen rijstrook met koplus 401 daadwerkelijk nog een andere auto heeft gereden. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank worden uitgesloten dat de detectie niet door verdachte, maar door overspraak heeft plaatsgevonden.
Medeschuld slachtoffer
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te stellen dat het ongeval mede aan de schuld van het slachtoffer te wijten is, oordeelt de rechtbank als volgt.
Medeschuld van een slachtoffer kan slechts in uitzonderlijke gevallen de verwijtbaarheid van de verdachte aantasten of in de weg staan aan de vereiste causaliteit tussen het verkeersgedrag van de verdachte en de aanrijding. De door de raadsvrouw genoemde omstandigheden aan de zijde van het slachtoffer maken niet dat in de onderhavige zaak van een dergelijk uitzonderlijk geval sprake is.
Er was geen sprake van een situatie waarin van het slachtoffer mocht worden verwacht dat hij anders zou reageren dan dat hij heeft gedaan. Anderzijds mocht verdachte er gezien zijn eigen rijgedrag ook niet van uitgaan dat dit wel het geval zou zijn.
Conclusie
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam, en is derhalve van oordeel dat het ongeval aan verdachte zijn schuld te wijten is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. primair
op 28 april 2021 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Dortmuiden, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken in het aangezicht en oogkas en jukbeenderen en ribben en een hersenbloeding en blijvend hersenletsel, werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Dortmuiden, komende uit de richting van de Rijksweg A5, en gaande in de richting van de Aziehavenweg,
- terwijl verdachte reed met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,
verdachte is de kruising van de Dortmuiden met de Westpoortweg genaderd,
verdachte heeft, terwijl het verkeerslicht in zijn richting gekeerd en het in zijn verkeer geldend verkeerslicht geel licht uitstraalde, niet afgeremd,
verdachte is niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en voor het in zijn verkeer geldend en al ongeveer 1,2 seconden rood uitstralend verkeerslicht,
verdachte heeft zich niet tijdig en voldoende vergewist dat voornoemde kruising vrij was van enig kruisend verkeer,
verdachte is vervolgens met een snorfiets, waarop voornoemde [slachtoffer] zich bevond, in botsing gekomen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen, en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (OBM) voor de duur van 6 (zes) maanden met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat indien de rechtbank tot een veroordeling van verdachte komt, in strafmatigende zin rekening dient te worden gehouden met de omstandigheden zoals hiervoor door de verdediging bij rubriek 4 zijn weergegeven. Voorts heeft verdachte geen strafblad. Ook is bij hem sprake van veel lijdensdruk, die nog werd versterkt door de strafrechtelijke vervolging. Ondanks dat hij hiervoor professionele hulp heeft gezocht, heeft verdachte het voorval ook nu, twee jaar en vijf maanden later, nog niet kunnen verwerken. Verdachte heeft oprechte zorg voor het slachtoffer en wil graag met hem in gesprek.
Voorts is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ten minste vijf maanden. De datum van het eerste verhoor was op 28 april 2021.
Het rijbewijs van verdachte is niet ingenomen geweest. In de tussentijd mocht verdachte dagelijks de weg op. Alleen al daarom bestaat er geen reden tot een ontzegging van de rijbevoegdheid. Een onvoorwaardelijke ontzegging zou tot gevolg hebben dat verdachte geen inkomsten meer heeft. Hij is ZZP’er en werkt op locaties die slecht bereikbaar zijn met het openbaar vervoer of in het geheel niet op de tijden dat hij werkt.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Verdachte heeft bij het naderen van een gevaarlijke kruising te veel risico genomen op het moment dat hij zag dat het verkeerslicht voor hem op oranje sprong. Verdachte is met (vrijwel) onverminderde snelheid de kruising opgereden en heeft daarbij niet gezien dat het verkeerslicht inmiddels op rood was gesprongen. Verdachte heeft geen oog gehad voor verkeer dat mogelijk zijn weg zou kunnen kruizen en is vervolgens met [slachtoffer] in botsing gekomen. De rechtbank rekent dit gedrag van verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag.
De gevolgen van het ongeval zijn van grote invloed op het leven van het slachtoffer, zoals ook gebleken is uit zijn ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Nadat hij drie weken in coma had gelegen en meerdere keren was geopereerd, volgde een langdurige revalidatie in een revalidatiecentrum. Uitzicht op een volledig herstel is er niet. Het slachtoffer zal moeten leren leven met de verregaande en blijvende fysieke en mentale beperkingen. Hij kan niet meer werken, heeft moeten verhuizen omdat hij niet meer kan traplopen en is afhankelijk van dagelijkse hulp en begeleiding. Ook zijn sociale leven ziet er heel anders uit dan voorheen. Dit alles maakt hem somber en prikkelbaar.
Voor wat betreft de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar straffen die voor vergelijkbare gevallen door rechtbanken en gerechtshoven worden opgelegd en naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, die bij een situatie als de onderhavige (aanmerkelijke schuld aan het ongeval, geen alcoholgebruik vastgesteld, zwaar lichamelijk letsel) uitgaan van een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid voor het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 6 maanden.
Gelet op de mate van schuld die de rechtbank bewezen acht, de ernst van de verweten gedraging en de gevolgen daarvan, ziet de rechtbank geen reden om daar voor wat betreft de taakstraf in matigende zin van af te wijken en komt daarom tot een hogere strafoplegging dan de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank ziet wel aanleiding om de ontzegging van de bevoegdheid voor het besturen van motorvoertuigen geheel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Daarbij is rekening gehouden met het tijdsverloop van bijna tweeënhalf jaar sinds het ongeval plaatsvond, en met de omstandigheid dat verdachte, zoals blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 4 september 2023, in het verleden niet eerder en ook na het ongeval niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen ter zake de Wegenverkeerswet (of anderszins).
Bovendien heeft verdachte het rijbewijs nodig voor zijn werk en zou een onvoorwaardelijke ontzegging tot gevolg hebben dat hij geen inkomsten meer zou hebben.
Deze voorwaardelijke straf strekt er mede toe verdachte ervan te doordringen in de toekomst de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer in acht te nemen.
De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zoals gesteld door de raadsvrouw. Niet vanaf het eerste verhoor bij de politie op 28 april 2021, maar vanaf 14 januari 2022 toen verdachte daarover bij schrijven van de officier van justitie werd geïnformeerd, diende verdachte rekening te houden met verdere vervolging voor dit feit. De zaak is derhalve binnen een vanaf dat moment te stellen termijn van twee jaar met dit eindvonnis afgerond.

10.wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderd twintig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Ontzegtverdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast
,indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2023.

Voetnoten

1.Zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 1 juni 2004 ECLI:NL:HR:2004:AO5822 en van 29 april
2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen
3.Een proces-verbaal (aanrijding misdrijf) met nummer PL1300-2021087304-1 (p.5 e.v.)
4.Een geschrift, zijnde een aanvraagformulier medische informatie (p.108)
5.Een geschrift, zijnde een brief van [naam zorgbemiddelaar] , zorgbemiddelaar bij Heliomare (bijlage bij verzoek
6.Een proces-verbaal (onderzoek plaats ongeval) met nummer 2021087304 (p.15 e.v.)
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2023, vastgelegd in een
8.Een geschrift, zijnde een rapport van het NFI van 9 december 2022
9.Een proces-verbaal (verhoor getuige) met nummer PL1300-2021087304-12 (p.96)