Beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
17. De kantonrechter stelt vast dat hij bevoegd is van dit geschil kennis te nemen, dat staat tussen partijen ook niet ter discussie.
18. Alvorens kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling dient te worden bekeken naar welk recht het concurrentiebeding dat partijen zijn overeengekomen moet worden beoordeeld. Deze beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van de artikelen 3 en 8 van Verordening EG 593/2008 (verder: Rome I).
18. Uitgangspunt is dat partijen in de arbeidsovereenkomst een rechtskeuze voor Deens recht hebben opgenomen. Een dergelijke rechtskeuze mag op grond van artikel 3 Rome I worden gedaan, ook in geschillen die arbeidsrechtelijk van aard zijn, maar deze keuze mag er op grond van artikel 8 lid 1 Rome I niet toe leiden dat een werknemer de bescherming verliest die hij op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht dat objectief van toepassing is (via artikel 8, leden 2, 3 en 4). Oftewel, als de dwingendrechtelijke bepalingen die zonder rechtskeuze van toepassing zouden zijn, een werknemer meer bescherming zouden bieden dan de bepalingen van het gekozen recht, dan dient de werknemer alsnog de bescherming te genieten van het objectief toepasselijke recht. Derhalve dient te worden beoordeeld welk recht op grond van artikel 8 lid 2, 3 of 4 Rome I van toepassing zou zijn (het objectief toepasselijke recht). Die beoordeling moet worden onderscheiden van een eventueel daaropvolgende beoordeling, namelijk– als het Nederlandse recht objectief van toepassing zou zijn – welk recht meer bescherming biedt.
18. Artikel 8 Rome I luidt als volgt:
1. Een individuele arbeidsovereenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen overeenkomstig artikel 3 hebben gekozen. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de werknemer de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht dat overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 van dit artikel toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van een rechtskeuze.2. Voor zover het op een individuele arbeidsovereenkomst toepasselijke recht niet door de partijen is gekozen, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Het land waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht wordt niet geacht te zijn gewijzigd wanneer de werknemer zijn arbeid tijdelijk in een ander land verricht.3. Indien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 2 kan worden vastgesteld wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen.4. Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in lid 2 of lid 3 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.
Aldus dient eerst te worden beoordeeld of [gedaagde] zijn arbeid in of vanuit een ander land dan Denemarken verrichtte. [gedaagde] stelt dat dit resulteert in de toepasselijkheid van Nederlands recht, omdat hij weliswaar overeengekomen is dat hij minimaal 6 dagen in Denemarken zou werken en maximaal 25% van de tijd in Nederland, maar uit de daadwerkelijke uitvoering die partijen aan de overeenkomst hebben gegeven blijkt dat hij zijn werkzaamheden in Nederland verrichtte.
21. De kantonrechter is met [gedaagde] van oordeel dat uit de feitelijke uitvoering van de arbeidsovereenkomst moet worden geconcludeerd dat hij zijn werkzaamheden in Nederland verrichtte als bedoeld in lid 2 van artikel 8 van Rome I. Niet betwist is dat hij slechts het minimale aantal van 6 werkdagen per maand in Denemarken werkte, en – op zakenreizen na – de rest van de tijd vrijwel volledig in Nederland werkte. Daar woonde en werkte hij het merendeel van de tijd en daar keerde hij ook terug na een (zaken)reis (Rutten-Cross Medical, HvJ EG 9 januari 1997, C-383/95, ). Voorts organiseerde hij vanuit Nederland zijn werk. Dat dit geheel het gevolg was van corona is door Nets onvoldoende toegelicht, nu de coronamaatregelen niet steeds evenveel beperkingen met zich meebrachten. Met toepassing van artikel 8 lid 2 Rome I wordt dan ook uitgekomen op Nederlands recht.
21. Echter, met Nets is kantonrechter van oordeel dat sprake is van een kennelijk nauwere band met Denemarken dan met Nederland, zoals bedoeld in lid 4 van hetzelfde artikel. Daartoe is het volgende redengevend. Uit de jurisprudentie van het HvJEU volgt dat bij de beoordeling rekening moet worden gehouden met alle factoren die de arbeidsovereenkomst kenmerken. De Hoge Raad heeft in het arrest van 23 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2165, r.o. 3.4.7) het beoordelingskader als volgt samengevat:Bij de beantwoording van de vraag of de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het gewoonlijke werkland, dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden die de arbeidsbetrekking kenmerken, waarbij belangrijke betekenis toekomt aan de vraag in welk land de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt, en in welk land hij is aangesloten bij de sociale zekerheid en de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen. Ook dient de rechter rekening te houden met omstandigheden zoals de criteria betreffende de vaststelling van het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden. (arrest Schlecker, punten 40 en 41; zie hiervoor in 3.4.4) 21. Aan de hand van dit toetsingskader acht de kantonrechter de volgende omstandigheden relevant. [gedaagde] viel onder de Deense sociale zekerheid en droeg daar ook belasting af. Daartoe moest in ieder geval minimaal 6 dagen per maand in Denemarken worden gewerkt. Dat [gedaagde] daaraan voldeed staat niet ter discussie. Voorts ontving [gedaagde] zijn salaris en alle overige emolumenten in Deense Kronen en werden de betalingen gedaan op een Deense bankrekening op naam van [gedaagde] . [gedaagde] nam deel in de Deense pensioenregeling van Nets en de arbeidsovereenkomst is vastgelegd conform en wordt beheerst door een Deense collectieve arbeidsovereenkomst, die is gesloten door Deense sociale partners. Verder zijn partijen overeengekomen dat Denemarken het gewoonlijk werkland zou zijn. Ook de omstandigheid dat voor Deens recht is gekozen en Deense arbeidsvoorwaarden overeen zijn gekomen (denk bijvoorbeeld aan de aanvullende opzegtermijn van 3 maanden voor beide partijen, die naar Nederlands recht nietig zou zijn) weegt mee. Nets is ook gevestigd in Denemarken. Uit het geheel van al deze omstandigheden blijkt dat sprake is van een kennelijk nauwere band met Denemarken dan met Nederland, hetgeen een uitzondering rechtvaardigt op het uitgangspunt dat wordt uitgegaan van het recht van het gewoonlijk werkland. Dat [gedaagde] woonachtig was in Nederland en daar ook vaak werkte legt tegenover alle hiervoor genoemde omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal.
24. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Deens recht ook objectief gezien van toepassing is. De zaak zal inhoudelijk dan ook worden beoordeeld naar Deens recht. Partijen hebben in hun processtukken de zaak zowel naar Deens als Nederlands recht uitgewerkt, zodat een nadere aktewisseling hierover niet nodig is.
25. Alvorens inhoudelijk gekeken kan worden naar het beding moet beoordeeld worden of het overeengekomen concurrentiebeding voldoet aan de wettelijke vereisten. Het Deense recht kent strenge eisen voor wat betreft de geldigheid daarvan, die zien op het aangaan van een concurrentiebeding. Een concurrentiebeding is slechts geldig, zo volgt uit artikel 5 lid 1 tot en met 6 van de Wet inzake beperkende arbeidsbedingen, onder de volgende voorwaarden:
De werknemer moet een ‘position of particular trust’ bekleden binnen het bedrijf;
De werknemer moet schriftelijk worden geïnformeerd over de redenen en noodzaak van het concurrentiebeding;
Het dienstverband moet zonder onderbrekingen ten minste 6 maanden hebben geduurd;
De werknemer moet gecompenseerd worden voor de duur van het beding;
Het concurrentiebeding mag maximaal 12 maanden gelden na einde dienstverband;
De werknemer moet over de punten 1 t/m 5 schriftelijk worden geïnformeerd.
26. Gezien de inhoud van het concurrentiebeding, zoals weergegeven onder ro. 1.6, wordt in ieder geval voldaan aan de hiervoor onder 2 en 4 tot en met 6 genoemde vereisten. Ook heeft het dienstverband (vereiste nummer 3) meer dan 6 maanden geduurd. Partijen verschillen hierover ook niet van inzicht. Wel twisten partijen over de vraag of [gedaagde] een ‘position of particular trust’ bekleedde binnen Nets.
26. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] bij Nets wel degelijk een ‘position of particular trust’ bekleedde. [gedaagde] was Senior Vice President van de afdeling Vertical Retail van Nets. Hij had rechtstreeks contact met klanten en was verantwoordelijk voor de sales van zijn afdeling. Hij behoorde tot een van de hoogste managementlagen binnen Nets, en werd geacht waar nodig ook samen te werken met andere onderdelen binnen Nets. Dat volgt ook uit de verklaring van [naam 8] , die verklaart dat zowel hij als [gedaagde] toegang hadden tot andere onderdelen en dat die ook in meetings waar [gedaagde] bij aanwezig was besproken werden. Dat [gedaagde] ook samenwerkte met de afdeling eCommere volgt uit het gegeven dat hij samen met het hoofd van het eCommerce team ( [naam 5] ) een training heeft gegeven aan alle salesmedewerkers van de divisie Merchant Services. Dat heeft tot gevolg dat hij in het kader van de uitoefening van zijn functie kennis moet hebben gehad van concurrentiegevoelige informatie zoals bedrijfsgeheimen, prijzen en kortingsregelingen met klanten en de financiële situatie. Ook volgt uit de overgelegde stukken dat wel degelijk sprake was van (in ieder geval enige) samenwerking met andere afdelingen, zoals de eCommerce afdeling. Dat volgt onder meer uit de mailcorrespondentie die is overgelegd omtrent klant [naam 11] , waarin te lezen is dat [naam 11] diensten op meerdere gebieden van Nets ging afnemen, waaronder Ecommerce, bij welke e-mail onder meer [gedaagde] wordt bedankt als één van de vier managers die aan het binnenhalen van de klant hebben gewerkt (ro. 1.18). Daaruit volgt dat [gedaagde] ook toegang had tot concurrentiegevoelige informatie, niet alleen voor wat betreft LAKA maar ook eCommerce, waar de online betaaloplossingen onder vallen. Uit overgelegde correspondentie blijkt ook dat [gedaagde] commerciële beslissingen nam, waaronder het akkoord geven op aanbiedingen die aan klanten werden gedaan.
26. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] wel degelijk een dusdanig belangrijke positie bekleedde dat Nets een concurrentiebeding met hem mocht overeenkomen. Uitgangspunt is derhalve dat aan de vereisten van artikel 5 is voldaan zodat het beding rechtsgeldig is.
Nets Group of Nets Holdco 4?
29. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat Checkout geen concurrent is van de in het concurrentiebeding genoemde Nets Holdco 4 of haar dochters omdat Nets Holdco 4 door de interne herstructurering, te weten een verdwijnende fusie, is opgehouden te bestaan. Nets Holdco 4 bestaat niet meer en heeft derhalve ook geen dochters meer, aldus [gedaagde] , en daar zag het beding op. Geoordeeld wordt als volgt.
29. Voor de uitleg van het concurrentiebeding is niet alleen de letterlijke tekst van het beding van belang, maar ook wat partijen op grond daarvan over en weer redelijkerwijs mochten verwachten. Het beding ziet op de groep van vennootschappen waarbinnen Nets Holdco 4 ten tijden van het sluiten van het beding de hoogste vennootschap was. Uit de omschrijving dat het beding ziet op de groep van vennootschappen zoals deze “from time to time” is samengesteld, blijkt dat het de bedoeling was dat bij veranderingen binnen de groep het beding voor de aangepaste groepssamenstelling zou gaan gelden. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee niet verenigbaar dat het de bedoeling van partijen zou zijn geweest dat bij verdwijning van de in het beding genoemde moedervennootschap het gehele beding zou komen te vervallen. Daarbij komt dat uit het beding zelf ook volgt dat het beding geldt voor concurrerende werkzaamheden ten opzichte van de groep. Nets mag dan ook een beroep doen op het beding indien sprake is van een overtreding daarvan. Dat zal in het navolgende aan de orde komen.
Is Checkout een concurrent van Nets?
31. Partijen twisten over de vraag of Checkout überhaupt als concurrent van Nets gezien kan worden. Nets doet volgens [gedaagde] iets anders dan Checkout, doet dat op een andere manier, en richt zich op een andere markt, andere klanten en andere regio. Met Nets is de kantonrechter evenwel van oordeel dat Checkout wel degelijk concurreert met Nets. Weliswaar richt Checkout zich uitsluitend op online betaaloplossingen terwijl Nets zich
óókop fysieke betaaloplossingen richt, maar dat neemt niet weg dat hun diensten wel degelijk overlap hebben, nu zij beiden – al dan niet uitsluitend – online betaaloplossingen bieden. Voorts bieden zij dat beiden op internationaal niveau aan en richten zij zich in ieder geval voor een deel op dezelfde (mogelijke) klanten. Dat zij hun bedrijf en wijze waarop zij de diensten aanbieden anders hebben ingericht of georganiseerd is daarbij niet relevant. Geoordeeld wordt dan ook dat Nets en Checkout wel degelijk als elkaars concurrent moeten worden beschouwd.
Beding te verstrekkend of beperkend?
32. Het beding is volgens [gedaagde] verder ook te beperkend. In artikel 11 lid 2 van de Deense Wet inzake beperkende arbeidsbedingen staan 2 beperkingen die tot gevolg kunnen hebben dat een concurrentiebeding niet bindend. Enerzijds kan dat het geval zijn als het beding te verstrekkend is in de zin dat een beding verder strekt dan nodig voor wat betreft tijd, plaats en andere voorwaarden, anderzijds als het beding de mogelijkheden van een werknemer om ander werk te vinden onredelijk beperkt. Bij die beoordeling moeten naast deze belangen van [gedaagde] ook de belangen van Nets worden betrokken.
32. Allereerst zal worden beoordeeld of het beding te verstrekkend is. Het concurrentiebeding dat partijen zijn overeengekomen heeft de duur van 12 maanden, en beperkt zich niet tot enige plaats, oftewel is geografisch gezien niet beperkt. Dat betekent dat in beginsel alle wereldwijde concurrentie daar potentieel onder valt. Dat is evenwel te begrijpen gezien de internationale dienst die Nets net als Checkout levert. Een beperking naar plaats of land van het beding zou de belangen van Nets in het geheel niet dienen. [gedaagde] heeft daarbij zijn standpunt dat Nets voornamelijk regionaal opereert onvoldoende onderbouwd. Het beding is dan ook noodzakelijkerwijs door Nets geografisch niet beperkt. Voorts valt niet in te zien dat, nu de duur van 12 maanden onder het Deense recht is toegestaan terwijl bijzondere omstandigheden die in dit geval nopen tot een kortere duur niet voldoende zijn onderbouwd, het beding in tijd te verstrekkend is. De conclusie is dan ook dat het beding niet te verstrekkend is. Het enkele feit dat [gedaagde] uiteindelijk slechts 10 maanden voor Nets heeft gewerkt en vrijgesteld is van werk gedurende de opzegtermijn doet daar niet aan af. Ook in 10 maanden kan een werknemer in de functie waarin [gedaagde] werkte kennisnemen van concurrentiegevoelige informatie.
32. Voorts beperkt het beding [gedaagde] ook niet te zeer bij het vinden van ander werk. De functie van [gedaagde] is in feite een (hoge/leidinggevende) functie in sales, waarbij hij ook veel klantcontact heeft. Het beding heeft bovendien weliswaar tot gevolg dat [gedaagde] niet bij een concurrent in dienst kan treden, maar niet dat het voor hem niet mogelijk is een gelijkwaardige baan te vinden bij een andere werkgever. Hij zou een dergelijke functie immers ook kunnen uitvoeren bij een bedrijf dat zich op andere diensten of goederen richt. Niet is gebleken dat het voor [gedaagde] redelijkerwijs niet mogelijk is om een andere (gelijkwaardige) baan te vinden. Dat terwijl het belang van Nets bij handhaving en nakoming van het beding groot is, zij dient immers haar bedrijfsdebiet te beschermen, waarvoor een concurrentiebeding een passend middel is.
Matiging
35. Het beroep van [gedaagde] op artikel 36 DAW slaagt wel. Uitgangspunt in het Deense recht is weliswaar ‘pacta sunt servanda’, maar artikel 36 DAW geeft de rechter de mogelijkheid om over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk schrappen van een boete als handhaving daarvan kan worden beschouwd als onredelijk. Daarbij dient te worden gekeken naar de omstandigheden ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, de inhoud van die overeenkomst en de feiten en omstandigheden daarna.
35. Van voornoemde onredelijkheid is hier sprake bij de door Nets gevorderde boete van DKK 6.856.184,88 (omgerekend ongeveer € 891.304,03). Daarbij is in aanmerking genomen dat het beding weliswaar rechtsgeldig overeengekomen is en [gedaagde] in weerwil van dat beding bij Checkout in dienst is getreden, maar dat gesteld noch gebleken is dat Nets daardoor daadwerkelijk klanten en opdrachten is misgelopen, noch dat bepaalde concurrentiegevoelige informatie bij Checkout terecht is gekomen. Ook is meegenomen dat Nets [gedaagde] na zijn opzegging heeft vrijgesteld van werk, zodat hij 4 maanden nog wel in dienst is geweest maar in die periode geen kennis meer heeft kunnen opdoen bij Nets die relevant kan zijn voor de business van Checkout, maar de termijn van 12 maanden van het concurrentiebeding nog niet was ingegaan. Onder die omstandigheden is volledige handhaving van het beding onredelijk, zodat de kantonrechter over zal gaan tot matiging. De matiging zal evenwel, in tegenstelling tot hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd, niet leiden tot nihilstelling, maar tot een bedrag van DKK 571,348,74 (omgerekend ongeveer € 74.275,34), het bedrag dat [gedaagde] bij een enkele (niet voortgezette) overtreding van het beding verschuldigd zou zijn. Ook is daarbij in aanmerking genomen dat, zoals hierna zal worden geoordeeld, [gedaagde] veroordeeld zal worden tot terugbetaling van het bedrag dat hij heeft ontvangen ter compensatie van het concurrentiebeding, zijnde DKK 228.539,50 (ongeveer
€ 29.710,14).
Terugbetaling vergoeding concurrentiebeding
37. [gedaagde] heeft ter vergoeding van het feit dat op hem een concurrentiebeding van toepassing was een bedrag ontvangen van DKK 228.539,50, zijnde tweemaal 60% van zijn maandsalaris, inclusief emolumenten. Niet is betwist dat [gedaagde] geen aanspraak kan maken op dat bedrag wanneer hij in strijd handelt met het concurrentiebeding. Nu dat hiervoor vast is komen te staan, zal [gedaagde] worden veroordeeld tot terugbetaling van het door hem ontvangen bedrag.
38. De resterende voorwaardelijke vordering tot (gedeeltelijke) vernietiging van het concurrentiebeding, die [gedaagde] gebaseerd heeft op Nederlands recht, kan onbesproken blijven nu Nederlands recht niet van toepassing is en het beding naar Deens recht rechtsgeldig is.
39. Van de zijde van Nets resteert de 843a Rv vordering en de vordering tot veroordeling in de buitengerechtelijke kosten. Nets heeft de buitengerechtelijke kosten evenwel niet nader gespecificeerd of toegelicht zodat deze niet voor toewijzing in aanmerking komen.
40. Voor wat betreft de vordering op grond van artikel 843a Rv, waarmee Nets openbaarmaking van alle correspondentie tussen [gedaagde] en Checkout vordert, ten aanzien van de arbeidsovereenkomst en elke andere overeenkomst of afspraak met Checkout, geldt het volgende. [gedaagde] heeft zich in de conclusie van antwoord terecht op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de vereisten die artikel 843a Rv stelt. Artikel 843a Rv is niet bedoeld om documenten op te vragen waarvan Nets vermoedt dat deze wellicht bestaan, hetgeen hier aan de orde is. Dat komt neer op een fishing expedition, wat niet de bedoeling is van dit artikel. Nets heeft onvoldoende gesteld en toegelicht dat zij een rechtmatig belang heeft, noch heeft zij concreet aangegeven om welke (bepaalde) bescheiden het gaat. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
41. Bij deze uitkomst van de procedure zal [gedaagde] in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Gezien de samenhang en het feit dat de vordering in reconventie deels al vrijwillig is nagekomen, zullen de kosten in reconventie gecompenseerd worden.