ECLI:NL:RBAMS:2023:628

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
13.052376.20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontneming na diefstal met een valse sleutel en afwijzing van andere feiten

Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal met een valse sleutel. De vordering was ingediend door de officier van justitie mr. B.S. Selier en betrof een bedrag van € 6.055,78, waarvan € 287,50 gerelateerd was aan het bewezen verklaarde feit van diefstal. De veroordeelde was niet aanwezig tijdens de zitting, maar zijn raadsman mr. S.J. van Galen was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering betrekking had op een feit waarvoor de veroordeelde eerder was veroordeeld, maar ook op andere feiten waarvoor onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde deze had gepleegd.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde betrokken was bij de andere strafbare feiten. De enige aanwijzing, een IP-adres, kon even goed aan de broer van de veroordeelde worden toegeschreven. De rechtbank heeft daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 287,50, dat aan de veroordeelde moest worden opgelegd als betalingsverplichting aan de Staat. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling van dit bedrag opgelegd en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal vijf dagen.

De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat deelname aan een criminele organisatie niet automatisch betekent dat de veroordeelde ook betrokken was bij alle strafbare feiten die door die organisatie zijn gepleegd. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, met mr. C.P. Bleeker als voorzitter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.052376.20 (ontneming)
Datum uitspraak: 8 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13.052376.20, tegen:
[veroordeelde] ,hierna: veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van officier van justitie mr. B.S. Selier en het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2023. Veroordeelde was niet aanwezig, zijn gemachtigd raadsman, mr. S.J. van Galen wel.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 19 januari 2023 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel van € 6.055,78.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft
  • een van de feiten waarvoor veroordeelde in onderliggende strafzaak is veroordeeld (feit 2), en
  • andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan (zaken 9, 10, 11, A en B en 15 en C).

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2021 ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld.
Feit 1:
medeplegen van het met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, tweede of derde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf verwerven en voorhanden hebben, meermalen gepleegd;
Feit 2:
medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft door middel van een valse sleutel;
Feit 4:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat veroordeelde in totaal € 6.055,78 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, waarvan € 287,50 met het onder 2 bewezen verklaarde feit en € 5.768,28 met andere feiten waarvan het aannemelijk is dat veroordeelde daarvan op enigerlei wijze voordeel heeft verkregen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering te beperkten tot € 287,50 en de vordering voor het overige af te wijzen, omdat onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn dat veroordeelde ook de andere feiten zou hebben begaan en daaruit voordeel zou hebben gehad.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld
De rechtbank vindt met de officier van justitie en de verdediging dat het wederrechtelijk door veroordeelde verkregen voordeel van het onder 2 bewezen verklaarde feit kan worden geschat op € 287,50.
Bij deze diefstal is in totaal € 1.167,15 weggenomen. Hiervan is € 17,15 achtergebleven op de bankrekening van de geldezel en € 1.150,- contant opgenomen. Op basis van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank ervan uit dat dit bedrag door vier daders is verdeeld. Omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor een andere verdeling, gaat de rechtbank ervan uit dat het voordeel gelijkelijk over de vier daders is verdeeld. Het aan veroordeelde toe te rekenen voordeel bedraagt dan: € 287,50 (€ 1.150,- / 4).
Andere strafbare feiten
Op grond van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan wederrechtelijk verkregen voordeel ook worden ontnomen van andere feiten dan waarvoor veroordeelde is veroordeeld. Vereist is dan dat er voldoende aanwijzingen zijn dat die feiten door veroordeelde zijn begaan. De rechtbank mag alleen aannemen dat sprake is van voldoende aanwijzingen indien buiten redelijke twijfel kan worden vast gesteld dat die andere feiten door veroordeelde zijn begaan. [1]
De rechtbank vindt in dit geval dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat die feiten door de veroordeelde zijn begaan. Daarvoor is het volgende van belang.
De belangrijkste aanwijzing in het dossier voor de betrokkenheid van veroordeelde bij de andere strafbare feiten is steeds het IP-adres 77.173.169.8 dat bij de verschillende feiten in beeld komt. Dit IP-adres is afgegeven voor het adres [adres 2] , waar verdachte destijds woonde. Op dit adres woonde daarnaast ook de broer van verdachte, [broer] . [broer] is eveneens veroordeeld voor het onder 2 bewezen verklaarde feit [2] en in de zaak van veroordeelde is [broer] aangemerkt als mededeelnemer van de criminele organisatie.
De andere aanwijzingen voor de betrokkenheid van veroordeelde zijn eigenlijk aanwijzingen voor de betrokkenheid van zijn broer:
  • Session ID’s die zijn geïdentificeerd, zijn gekoppeld aan [broer] (zaken 9, 10);
  • Het gebruik van een IP-adres van het [naam] College, wijst alleen op [broer] , omdat hij van de verdachten in het onderzoek de enige is die hier naar school ging (zaak 11);
  • [broer] maakte gebruik van een iPhone 6s (zaken 9, 11);
  • Een aangetroffen betalingsbewijs stond op een telefoon die aan [broer] is toegeschreven (zaak 15).
Het is ook [broer] die is vervolgd én veroordeeld voor het medeplegen van diefstal/oplichting met betrekking tot de zaaksdossiers 9, 10, 11 en 15. [3]
Dit betekent dat de enige echte aanwijzing die kan wijzen op betrokkenheid van veroordeelde, net zo goed kan wijzen op betrokkenheid van de broer van veroordeelde, terwijl de andere aanwijzingen juist op zijn broer wijzen. Specifieke aanwijzingen die veroordeelde aanwijzen als een van de betrokkenen (al dan niet samen met zijn broer) bij de andere feiten ontbreken. Aanwijzingen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de – al dan niet door de broer van veroordeelde – gepleegde strafbare feiten veroordeelde tot voordeel zijn geweest, ontbreken eveneens in het dossier. De rechtbank merkt voor de volledigheid op dat die aanvullende aanwijzingen wél aanwezig zijn voor het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld.
Dat verdachte voor de periode waarin de andere strafbare feiten zijn gepleegd is veroordeeld voor het deelnemen aan een criminele organisatie die het oogmerk had op het plegen van dit soort feiten, maakt dit niet anders. Deelname aan een criminele organisatie impliceert immers niet dat aan alle strafbare feiten die door de organisatie zijn gepleegd, wordt deelgenomen en dat uit al die strafbare feiten door elk lid van de criminele organisatie voordeel wordt genoten.
Er bestaan al met al onvoldoende aanwijzingen om vast te stellen dat veroordeelde andere strafbare feiten heeft gepleegd waardoor hij wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad.
Conclusie
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 287,50.
De rechtbank ontleent deze schatting aan het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict, in het bijzonder pag. 16.

5.De verplichting tot betaling

Er zijn geen gronden om de betalingsverplichting op een lager bedrag te bepalen dan het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 287,50.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 287,50.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van € 287,50 (tweehonderdzevenentachtig euro en vijftig cent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 5 (vijf) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. A.M.F. Huigen en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2023.