ECLI:NL:RBAMS:2023:625

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 6108 en AWB - 23 _ 322
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) door verzoeker tegen de minister van Financiën

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van de minister van Financiën. Verzoeker had verzocht om inzage in zijn fiscale dossier op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De minister had eerder een overzicht van verwerkte persoonsgegevens verstrekt, maar verzoeker was van mening dat dit overzicht niet volledig was en dat er meer persoonsgegevens verwerkt waren door verschillende instanties van de Nederlandse Staat. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bestuursrechter enkel kon oordelen over het besluit op het AVG-verzoek en niet over eerdere procedures of uitspraken. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er meer persoonsgegevens waren verwerkt dan door de minister was aangegeven. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de AVG niet bedoeld is als een rechtsingang voor eerdere juridische procedures en dat de rechtmatigheid van rechterlijke uitspraken moet worden gerespecteerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/6108 (voorlopige voorziening) en AMS 23/322 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 februari 2023 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker/eiser, hierna: verzoeker,

en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. P.J.H. van Schalkwijk en mr. M. Clement).

Inleiding

Met het besluit van 9 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoeker om inzage in het gehele fiscale dossier op basis van de AVG [1] afgewezen.
Verweerder heeft met het besluit van 4 juni 2021 het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Met de uitspraak van 17 augustus 2022 heeft de rechtbank Den Haag het beroep van verzoeker gegrond verklaard, het besluit van 4 juni 2021 vernietigd en bepaald dat verweerder met in achtneming van die uitspraak een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van verzoeker. [2]
Verweerder heeft met het besluit van 6 december 2022 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard en een overzicht verstrekt van de door de Belastingdienst verwerkte persoonsgegevens.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 3 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigden van verweerder.
Verzoeker en de gemachtigden van verweerder hebben op de zitting verklaard dat zij geen bezwaar hebben als de voorzieningenrechter ook op het beroep beslist. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoeker daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Verzoeker voert aan dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 augustus 2022. Het overzicht dat verweerder heeft verstrekt is niet volledig. In het overzicht ontbreekt de verwerking van zijn (bijzondere) persoonsgegevens door: het kerndepartement de FIOD, de Ontvanger, de directeur MKB Noord-West, de Nationale Nederlanden, het OM, de Rabobank, accountant [naam accountant] en zijn kantoor, oud-aandeelhouders [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] , Van Doorne advocaten, mrs. Hagen (Hekkelman, Stellicher), Hoogenboom (DEH Advocaten), Neleos en de Orde van Advocaten Amsterdam.
Verzoeker voert verder aan dat hij in vele opzichten een slachtoffer is van de Nederlandse Staat. Hij had een prachtig bedrijf maar nu is hij berooid achtergebleven door het optreden van verschillende instanties van de Nederlandse Staat. Ook heeft de Nederlandse Staat de strafrechter voorgelogen en nu is verzoeker ten onrechte veroordeeld.
2. In het beroepschrift en het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker wordt ook ingegaan op ernstig onrecht dat volgens verzoeker ten grondslag ligt aan eerdere procedures tussen verzoeker en (instanties van) de Nederlandse staat.
De bestuursrechter kan daar in deze procedure echter geen oordeel over geven; niet alleen omdat deze zaak niet een (verkapt) hoger beroep is van eerdere procedures van verzoeker, maar ook omdat het beroep en verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker zijn gericht tegen de (recente) besluitvorming op het AVG-verzoek van verzoeker door specifieke verweerder. Het kan daarom alleen daarover gaan.
3.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit artikel 4 van de AVG blijkt dat onder persoonsgegevens moet worden verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
3.2.
Artikel 15 van de AVG geeft een betrokkene het recht om uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en om inzage te verkrijgen in die persoonsgegevens.
3.3.
Zoals de rechtbank oordeelde op 17 augustus 2022 heeft verzoeker verweerder wel degelijk gevraagd om uitsluitsel over zijn persoonsgegevens. Verweerder is daarom opgedragen daarop alsnog een beslissing te nemen. Verweerder heeft dat ook gedaan bij het bestreden besluit.
3.4.
Verzoeker heeft aangegeven dat het gaat om gegevens die bewijzen dat de Nederlandse Staat hem een eerlijk proces heeft ontnomen door gegevens achter te houden en dat hij daardoor ten onrechte is gedetineerd.
3.5.
Persoonsgegevens in een dossier zijn allereerst gegevens met betrekking tot naam, adres en woonplaats. Ook (in combinatie met andere gegevens) tot een persoon herleidbare gegevens kunnen persoonsgegevens zijn.
3.6.
Bij dossiervorming over een persoon zijn – dus – niet alle gegevens in dat dossier zonder meer persoonsgegevens. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband ook naar de zeer recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 februari 2023, waarin in het daar aan de orde zijnde geval het volgende wordt overwogen:
“De rechtbank heeft in de tussenuitspraak terecht overwogen dat een recht van inzage iets anders is dan een recht van toegang tot bestuurlijke documenten. Zoals volgt uit de uitspraak van 3 maart 2021, is de verwerkingsverantwoordelijke niet gehouden een afschrift van de onderliggende documenten te verstrekken, mits voldaan is aan het doel van artikel 15 van de AVG. Aan dit doel is voldaan, nu [appellant] ook zonder inzage in de gehele documenten zich op de hoogte heeft kunnen stellen van de persoonsgegevens en deze heeft kunnen controleren op rechtmatigheid.”.
4.1.
Dat verweerder verzoeker geen inzage heeft gegeven of afschrift heeft verstrekt van alle documenten waarvan verzoeker dat wenst, maakt dan ook niet dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld. Het maakt ook niet dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tussen partijen gewezen uitspraak van 17 augustus 2022. In die uitspraak is immers ook uitdrukkelijk overwogen dat de verplichting een 'kopie van de persoonsgegevens' te verstrekken op grond van artikel 15, derde lid, van de AVG,
niet betekentdat een bestuursorgaan verplicht is een kopie te verstrekken van de documenten waarin die persoonsgegevens voorkomen.
4.2.
Verzoeker meent verder dat de verwerking van zijn (bijzondere) persoonsgegevens ontbreekt door diverse instanties.
4.3.
Verweerder is daarop in het verweerschrift ingegaan. Hij heeft opgemerkt dat hem niet is gebleken dat verzoeker is betrokken bij enig strafrechtelijk onderzoek van de FIOD. Waar het betreft het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst zijn de verzoeken van verzoeker behandeld door het directoraat-generaal Belastingdienst, de Concerndirectie Fiscale en Juridische Zaken dan wel de Belastingdienst en door hen beantwoord.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat indien een betrokkene aangeeft dat er méér persoonsgegevens verwerkt moeten zijn dan door het bestuursorgaan is aangegeven, het eerst aan het bestuursorgaan is om onderzoek naar die persoonsgegevens te doen en niet ongeloofwaardig moet mededelen dat er niet meer persoonsgegevens zijn. Indien het bestuursorgaan hierin is geslaagd, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat er wel meer persoonsgegevens verwerkt moeten zijn. [3]
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe stelt de voorzieningenrechter voorop dat deze procedure niet alleen beperkt is tot persoonsgegevens, maar ook tot verweerder als instantie die de persoonsgegevens van verzoeker heeft verwerkt. De -verdere- gegevens die verzoeker noemt (zoals bijv. van de Rabobank of Nationale Nederlanden) liggen buiten dat bereik. Er is ook verder geen reden om aan te nemen dat het overzicht niet compleet is.
De door verweerder uiteengezette zoekslag geeft daar ook geen aanleiding toe.
5.3.
Verder overweegt de voorzieningenrechter nog dat het niet aan de bestuursrechter is om te oordelen over eerdere juridische procedures of uitspraken. In de Nederlandse rechtstaat dient uit te worden gegaan van de rechtmatigheid van rechterlijke uitspraken behoudens de mogelijkheid van hoger beroep. Deze zaak is geen hoger beroep tegen het strafrechtelijke vonnis of enig andere uitspraak. Anders dan verzoeker lijkt te menen heeft de AVG ook niet tot doel om daarvoor alsnog een rechtsingang te bieden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Algemene verordening gegevensbescherming.
2.ECLI:NL:RBDHA:2022:8189 (niet gepubliceerd).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2708.