ECLI:NL:RBDHA:2022:8189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) met betrekking tot fiscale dossiers

In deze zaak heeft eiser, zonder vaste woon- of verblijfplaats, een verzoek ingediend om inzage in zijn fiscale dossier op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De Belastingdienst heeft dit verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot een beroepsprocedure. Eiser stelt dat er belangenverstrengeling heeft plaatsgevonden en dat de Belastingdienst stukken heeft achtergehouden. Hij heeft eerder al inzage gekregen in bepaalde dossiers, maar eist nu een volledig overzicht van zijn verwerkte persoonsgegevens. De rechtbank heeft op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan en oordeelt dat de Belastingdienst alsnog een overzicht van de verwerking van eisers persoonsgegevens moet verstrekken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Belastingdienst, omdat deze niet voldoende gemotiveerd was en de verzoeken van eiser niet als buitensporig konden worden aangemerkt. De rechtbank wijst ook op de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en kent eiser een schadevergoeding toe van € 500,-. De overige vorderingen van eiser worden afgewezen, waaronder het verzoek om een voorschot op schadevergoeding en het verzoek om een dwangsom voor het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door de Belastingdienst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3897

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiser

en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om inzage in het gehele fiscale dossier op basis van de AVG afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2022 via een beeldverbinding. Daaraan namen deel eiser en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft een geschil met de Belastingdienst waarover al verschillende juridische procedures zijn gevoerd. Eiser stelt dat er belangenverstrengeling heeft plaatsgevonden en dat verweerder stukken heeft achtergehouden. Hij heeft zich daarover bij de Staatssecretaris van Financiën beklaagd en daarbij vermeld dat hij ten onrechte op de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) staat. Verder heeft hij verzocht om inzage en hem alle documenten te verstrekken die van belang zijn voor zijn zaak. Eiser vraagt ook om een onderzoek in te stellen en om een financieel voorschot.
Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) om inzage in het complete fiscale dossier en de FSV.
Wat heeft verweerder besloten?
2.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft op diverse momenten in het verleden inzage gekregen in heffings- en invorderingsdossiers van de vennootschap [bedrijfsnaam] BV. Verweerder erkent dat bij de vervanging van een computerprogramma helaas gegevens verloren zijn gegaan, wat niet meer is te herstellen, maar benadrukt dat er geen stukken bewust zijn achtergehouden. Ook ontkent verweerder de aannames van eiser dat er malversaties hebben plaatsgevonden. In 2020 is al aan eiser meegedeeld dat zijn persoonsgegevens niet voor komen in de FSV.
Voor zover eiser verzoekt om inzage in de gegevens van de failliete [bedrijfsnaam] BV, wordt het verzoek geweigerd, omdat rechtspersonen niet onder de werking van de AVG vallen.
Voor zover eiser als natuurlijk persoon verzoekt om verklaringen van de inspecteur of ontvanger waarom sommige rechtshandelingen wel of niet hebben plaatsgevonden of om juridische kwalificaties van een feitencomplex, vallen die verzoeken niet onder de AVG.
Nu eiser zijn verzoek desgevraagd niet nader heeft geconcretiseerd en nadrukkelijk heeft verzocht om inzage in álle gegevens die de Belastingdienst van hem verwerkt, is het verzoek aan te merken als buitensporig. Verder is de AVG niet bedoeld om inzage in het gehele fiscale dossier te krijgen. Ook om die reden moet de inzage worden afgewezen.
Wat vindt eiser?
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen overzicht heeft verstrekt van zijn objectieve en subjectieve persoonsgegevens, waarbij een compleet afschrift moet worden overgelegd van het document (met bijlagen) waarin die gegevens worden verwerkt. Die volledige inzage moet uiterlijk binnen twee weken worden gegeven. Vanwege de grote vertraging en gebleken onwil van verweerder verzoekt hij verweerder een dwangsom op te leggen van € 1.000,- voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft. Verder verzoekt eiser, gelet op de lange duur van de bezwaarprocedure, te bepalen dat verweerder een verbeurde dwangsom van € 1.442,- aan hem moet betalen.
Eiser vindt ook dat verweerder niet alle op het geding betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en wil dan ook dat de door hem in de e-mail van 26 april 2021 en brief van 27 mei 2021 genoemde stukken direct na de uitspraak worden overgelegd onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,- per dag als verweerder dat niet doet. Ook is eiser van mening dat hij door de lange duur van de procedure in zijn belangen is geschaad. Hij verzoekt om verweerder te veroordelen tot het verstrekken van zekerstelling voor iedere vorm van incassomaatregelen tot het moment dat definitief zal zijn beslist in het geschil met de Belastingdienst en wil ook een bedrag van € 30.000,- als voorschot op vergoeding van de geleden schade.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Volgens verweerder is in de primaire- en bezwaarfase duidelijk geworden dat eiser niet een overzicht wil van de verwerking van zijn persoonsgegevens in de diverse belastingsystemen, maar dat hij een integrale kopie van alle stukken wil die betrekking hebben op de vennootschappen waar eiser een rol heeft gespeeld. De rechtbank is dit niet met verweerder eens. Eiser heeft wel degelijk verzocht om een overzicht van de verwerking van zijn persoonsgegevens in de diverse belastingsystemen. Verweerder heeft eisers brieven van 10 maart 2020 en 15 april 2020 zelf ook aangemerkt als een verzoek om inzage op grond van de AVG.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de AVG heeft een betrokkene het recht om uitsluitsel te krijgen over het al dan niet verwerken van de hem betreffende persoonsgegevens. Als daarvan sprake is, moet een betrokkene inzage krijgen in die persoonsgegevens en van de verwerkingsdoeleinden, de betrokken categorieën van persoonsgegevens en de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] betekent de verplichting een 'kopie van de persoonsgegevens’ te verstrekken op grond van artikel 15, derde lid, van de AVG, niet dat een bestuursorgaan verplicht is een kopie te verstrekken van de documenten waarin die persoonsgegevens voorkomen. Maar dit wil niet zeggen dat verweerder het verzoek van eiser geheel kon afwijzen onder verwijzing naar de persoonsgegevens zoals weergegeven in “Mijn Belastingdienst” en “Mijn Toeslagen”. Verweerder moet alsnog een overzicht van de verwerking van eisers persoonsgegevens in de diverse belastingsystemen verstrekken. Zonder nadere motivering is niet aannemelijk geworden dat dit een onevenredige inspanning vraagt van de Belastingdienst en dat eisers verzoek, zonder nadere specificering, als buitensporig moet worden aangemerkt.
Het bestreden besluit komt daarom wegens strijd met het motiveringsbeginsel voor vernietiging in aanmerking. Verweerder moet dan ook alsnog een zoekslag verrichten naar de aanwezigheid van persoonsgegevens van eiser in de applicaties en systemen die de Belastingdienst gebruikt of voldoende motiveren waarom dit een onevenredige inspanning vraagt. Verweerder hoeft documenten slechts ter inzage te geven – dat mag in de vorm van een overzicht – voor zover deze persoonsgegevens van eiser bevatten. Informatie die niets met persoonsgegevens van eiser te maken heeft, hoeft dan ook niet in de besluitvorming te worden betrokken. Het doel van de AVG is namelijk de verwerking van persoonsgegevens te kunnen controleren. Door eiser veronderstelde malversaties in andere procedures kunnen niet in deze procedure aan de orde worden gesteld. De vragen van eiser over vermeende malversaties door de Rijksadvocaat dan wel andere personen of instanties in verband met het faillissement van zijn onderneming of de aansprakelijkstelling daarvoor, hoeven dan ook niet door verweerder in deze procedure beantwoord te worden. Wel moet verweerder inzage geven in de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens van eiser zijn of zullen worden verstrekt.
4.2.
Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat in de FSV is gezocht en dat de persoonsgegevens van eiser daarin niet zijn aangetroffen. Eiser heeft zijn stelling dat de FSV mogelijk is geschoond en dat zijn persoonsgegevens mogelijk eerder wel in de FSV hebben gestaan niet onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van verweerder dat eiser niet in de FSV voorkomt.
Redelijke termijn
4.3.
Eiser heeft verzocht om schadevergoeding omdat deze procedure lang heeft geduurd. De rechtbank begrijpt dit als een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De redelijke termijn is voor een procedure in twee instanties (bezwaar en beroep) in zaken zoals deze twee jaar. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 20 juli 2020 ontvangen. Op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan, is de termijn van twee jaar verstreken met bijna een maand. Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het beroep minder dan anderhalf jaar geduurd. De termijnoverschrijding moet dus aan verweerder worden toegerekend. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 500,-.
Overige vorderingen
4.4.
De bestuursrechter is niet bevoegd verweerder te veroordelen tot het verstrekken van zekerstelling voor iedere vorm van incassomaatregelen en tot het betalen van een voorschot. Dit verzoek wijst de rechtbank daarom af.
4.5.
Aan eiser is door verweerder een verbeurde dwangsom toegekend van € 138,-. Niet gebleken is dat eiser daartegen bezwaar heeft gemaakt. De verbeurde dwangsom van € 138,- staat daardoor in rechte vast. Er is dan ook geen reden eiser te volgen in zijn standpunt dat een verbeurde dwangsom van € 1.442,- aan hem moet worden betaald.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het verweerschrift voldoende heeft verklaard waarom in de bedoelde e-mails van september 2020 sommige bijlagen als verwijderd worden aangemerkt. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet alle op deze AVG-zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
Conclusie
4.7.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van drie maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan een dwangsom van € 1.000,- per dag te verbinden voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft een nieuw besluit te nemen, omdat er geen reden is te veronderstellen dat verweerder niet aan de opdracht zal voldoen.
4.8.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
4.9.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van schade aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 500,-;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:647