In deze zaak heeft een werknemer, [eiser], die als kennismigrant in Nederland verblijft, een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, Under Armour Europe B.V. De werknemer vordert dat zijn arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt erkend, gebaseerd op een toezegging van zijn leidinggevende, [naam leidinggevende], die hem op 26 april 2023 per e-mail heeft geïnformeerd dat zijn contract zou worden verlengd. De werknemer stelt dat hij onder druk heeft getekend voor een tijdelijke verlenging van zijn contract, omdat zijn verblijfsrecht anders zou vervallen. De werkgever betwist de bevoegdheid van de leidinggevende om deze toezegging te doen en stelt dat de toezegging niet onvoorwaardelijk was.
De kantonrechter heeft op 10 oktober 2023 geoordeeld dat de toezegging van de leidinggevende als onvoorwaardelijk moet worden beschouwd. De rechter oordeelt dat de werknemer erop mocht vertrouwen dat de toezegging bevoegdelijk was gedaan, ongeacht het interne beleid van Under Armour. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld om een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning te doen en de werknemer toe te laten tot zijn werkzaamheden zodra deze vergunning is verleend. Tevens is de werkgever veroordeeld tot betaling van het bruto maandloon van € 3.279,32 vanaf 1 oktober 2023 en tot betaling van de proceskosten. De rechter heeft de gevorderde dwangsom gematigd tot € 100,00 per dag, met een maximum van € 5.000,00.