1.7.Weerens Beheer c.s. heeft vervolgens een procedure gevoerd tegen de drie hoofdhuurders [naam 2] , [naam 4] en [naam 3] . Die procedures zijn geëindigd met een verstekvonnis van 26 september 2022 waarin de hoofdhuurovereenkomsten zijn ontbonden.
2. Weerens Beheer c.s. vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeling van gedaagden tot – kort gezegd – ontruiming van het gehuurde met veroordeling in de proceskosten.
3. Aan deze vordering legt Weerens Beheer c.s. ten grondslag dat [gedaagden] zonder recht of titel in het gehuurde verblijven omdat sprake is van pseudo-onderhuur. Aan hen komt daarom geen beroep toe op artikel 7:269 Burgerlijk Wetboek. Voor het geval gedaagden wel met geldige titel in het gehuurde is de conclusie niet anders, omdat Weerens Beheer c.s. in dat geval beëindiging van de onderhuurrelatie kan vorderen omdat deze onderhuur de kennelijke strekking heeft gedaagden de positie van huurder te verschaffen, aldus Weerens Beheer c.s.
4. [gedaagden] voeren verweer tegen de vorderingen. Op hun verweer zal bij de beoordeling, voor zover van belang, worden ingegaan.
5. Voor zover de vordering van Weerens Beheer c.s. gegrond is op het standpunt dat [gedaagden] zonder recht of titel in het gehuurde verblijven, geldt dat dit standpunt reeds eerder is ingenomen in de eerdere procedure waarin nog hoger beroep loopt. Het opnieuw voorleggen van een vordering op dit punt is in strijd met de goede procesorde en staat er aan in de weg dat dit in deze procedure nogmaals wordt voorgelegd. In zoverre is de vordering dus niet toewijsbaar. Dit geldt ook ten opzichte van [gedaagde 3] , omdat de eerdere procedure tevens is ingesteld tegen “hen die verblijven” op het gehuurde en omdat voorkomen moet worden dat tegenstrijdige beslissingen over dezelfde rechtsstrijd worden genomen.
6. Voor het geval het beroep op verblijf zonder recht of titel niet wordt gehonoreerd heeft Weerens Beheer c.s. aangevoerd dat zij beëindiging van de onderhuur kan vorderen. Een vordering met die strekking heeft zij echter in haar petitum niet opgenomen. Daarmee ter zitting geconfronteerd heeft Weerens Beheer c.s. betoogd dat uit haar dagvaarding moet worden afgeleid dat zij wel degelijk een dergelijke vordering op de voet van artikel 7:269 lid 2 BW heeft ingesteld. Daarbij heeft zij zich beroepen op de beschikking van de Hoge Raad in de Laurus-zaak (HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5010). In die beschikking heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het petitum moeten worden uitgelegd in het licht van het lichaam van het inleidende processtuk en het gevoerde processuele debat. Daar staat echter tegenover dat uitgangspunt blijft dat de rechter op grond van artikel 23 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alleen mag beslissen op wat gevorderd is. 7. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de dagvaarding in deze zaak niet dat een vordering is ingesteld tot het bepalen van een datum waarop de onderhuurovereenkomsten eindigen, zoals artikel 7:269 lid 2 BW voorschrijft. Weliswaar is in de dagvaarding aangevoerd dat een dergelijke vordering kàn worden ingesteld, maar daarmee wordt die vordering nog niet ingesteld. Dat het instellen van een dergelijke vordering wel vereist is om aan de tweede grond die Weerens Beheer c.s. aan haar ontruimingsvordering ten grondslag heeft gelegd toe te kunnen komen, maakt ook niet dat die vordering kan worden ingelezen. Nu voornoemde vordering binnen 6 maanden na het einde van de hoofdhuur had moeten worden ingesteld bestond voor Weerens Beheer c.s. ook niet meer de mogelijkheid haar vordering op dit punt aan te vullen. De vordering is ook op deze grond dus niet toewijsbaar.
8. Nu Weerens Beheer c.s. in het ongelijk wordt gesteld, zal zij in de proceskosten worden veroordeeld.
I. wijst het gevorderde af;
II. veroordeelt Weerens Beheer c.s. in de proceskosten, tot op heden aan de kant van [gedaagden] begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde;
III. veroordeelt Weerens Beheer c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 66,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
IV. verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.