ECLI:NL:RBAMS:2023:6183

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
10350329 CV EXPL 23-2609
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming onderhuurders wegens verblijf zonder recht of titel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot ontruiming van onderhuurders door Weerens Beheer c.s. De vordering werd afgewezen omdat de rechtbank oordeelde dat de gedaagden zonder recht of titel in het gehuurde verblijven, maar dat deze kwestie al in een andere procedure aan de orde was gesteld. Weerens Beheer c.s. had eerder een bodemprocedure gevoerd tegen de hoofdhuurders, waarbij de ontruiming van de woningen was gevorderd, maar deze vorderingen waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het opnieuw voorleggen van de vordering in strijd was met de goede procesorde, aangezien er al een hoger beroep loopt tegen de eerdere uitspraak.

Daarnaast werd de vordering tot het bepalen van een einddatum van de onderhuurovereenkomsten niet gehonoreerd, omdat deze niet expliciet was opgenomen in het petitum van de dagvaarding. De rechtbank benadrukte dat de rechter alleen kan beslissen op wat daadwerkelijk is gevorderd. De vordering van Weerens Beheer c.s. werd om deze redenen afgewezen, en de eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en volledige vorderingen in civiele procedures, evenals de noodzaak om herhaalde vorderingen te vermijden die al in eerdere procedures zijn behandeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummers: 10350329 CV EXPL 23-2609, 10350296 CV EXPL 23-2607 en 10350269 CV EXPL 23-2606
vonnis van: 29 september 2023 (bij vervroeging)
fno.: 8622
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e

1.de besloten vennootschap T.T.&T. Weerens Beheer B.V.

gevestigd te Amsterdam
2. de besloten vennootschap Ruyshenstijn B.V.
gevestigd te Amstelveen
eiseressen
nader te noemen: Weerens Beheer c.s.
gemachtigde: mr. J.R. de Jong
t e g e n (in de zaak 10350329 CV EXPL 23-2609)

1.[gedaagde 1]2. [gedaagde 2]3. [gedaagde 3]

e n t e g e n (in de zaak 10350296 CV EXPL 23-2607)

4.[gedaagde 4]5. [gedaagde 5]6. [gedaagde 6]

e n t e g e n (in de zaak 10350269 CV EXPL 23-2606)

7.[gedaagde 7]8. [gedaagde 8]

allen wonende te [woonplaats]
gedaagden
nader individueel bij hun achternaam aan te duiden en gezamenlijk te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. M.H.J. van Riessen
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaardingen van 15 februari met bijlagen;
- de conclusies van antwoord met bijlagen.
Vervolgens is in een tussenvonnis een datum bepaald voor een gevoegde mondelinge behandeling in alle drie de zaken. Deze heeft plaats gevonden op 14 september 2023. Namens Weerens Beheer c.s. is verschenen de heer [naam 1] met de gemachtigde. Namens [gedaagden] is de gemachtigde verschenen. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De gemachtigden hebben spreekaantekeningen overgelegd. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en erkend of niet (voldoende) weersproken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
Weerens Beheer c.s. is sinds 30 december 2020 eigenaar van het pand gelegen aan de [locatie] . Dit pand bestaat uit zelfstandige woonruimten aangeduid met huisnummers [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] .
1.2.
De woonruimten aangeduid als [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] zijn door de rechtsvoorganger(s) van Weerens Beheer c.s. verhuurd aan respectievelijk
[naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
1.3.
[naam 2] heeft met ingang van 1 februari 2015 de woonruimte op [adres 1] onderverhuurd aan [gedaagde 6] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] .
1.4.
[naam 3] heeft op 18 juni 2020 de woonruimte op [adres 2] onderverhuurd aan [gedaagde 7] en [gedaagde 8] .
1.5.
[naam 4] heeft op 1 mei 2016 de woonruimte op [adres 3] onderverhuurd aan [gedaagde 1] en twee andere onderhuurders. Op dit moment woont [gedaagde 1] op dit adres met [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .
1.6.
Weerens Beheer c.s. heeft eerder bij de rechtbank Amsterdam een bodemprocedure gevoerd tegen onder meer alle in onderhavige procedure genoemde gedaagden, met uitzondering van [gedaagde 3] . In die procedure is de ontruiming gevorderd van [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] , met als grondslag dat de bewoners er zonder recht of titel wonen. De vorderingen zijn afgewezen bij vonnis van 24 december 2021. Tegen dat vonnis is hoger beroep ingesteld, dat nog behandeld moet worden.
1.7.
Weerens Beheer c.s. heeft vervolgens een procedure gevoerd tegen de drie hoofdhuurders [naam 2] , [naam 4] en [naam 3] . Die procedures zijn geëindigd met een verstekvonnis van 26 september 2022 waarin de hoofdhuurovereenkomsten zijn ontbonden.
vordering en verweer
2. Weerens Beheer c.s. vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeling van gedaagden tot – kort gezegd – ontruiming van het gehuurde met veroordeling in de proceskosten.
3. Aan deze vordering legt Weerens Beheer c.s. ten grondslag dat [gedaagden] zonder recht of titel in het gehuurde verblijven omdat sprake is van pseudo-onderhuur. Aan hen komt daarom geen beroep toe op artikel 7:269 Burgerlijk Wetboek. Voor het geval gedaagden wel met geldige titel in het gehuurde is de conclusie niet anders, omdat Weerens Beheer c.s. in dat geval beëindiging van de onderhuurrelatie kan vorderen omdat deze onderhuur de kennelijke strekking heeft gedaagden de positie van huurder te verschaffen, aldus Weerens Beheer c.s.
4. [gedaagden] voeren verweer tegen de vorderingen. Op hun verweer zal bij de beoordeling, voor zover van belang, worden ingegaan.
beoordeling
5. Voor zover de vordering van Weerens Beheer c.s. gegrond is op het standpunt dat [gedaagden] zonder recht of titel in het gehuurde verblijven, geldt dat dit standpunt reeds eerder is ingenomen in de eerdere procedure waarin nog hoger beroep loopt. Het opnieuw voorleggen van een vordering op dit punt is in strijd met de goede procesorde en staat er aan in de weg dat dit in deze procedure nogmaals wordt voorgelegd. In zoverre is de vordering dus niet toewijsbaar. Dit geldt ook ten opzichte van [gedaagde 3] , omdat de eerdere procedure tevens is ingesteld tegen “hen die verblijven” op het gehuurde en omdat voorkomen moet worden dat tegenstrijdige beslissingen over dezelfde rechtsstrijd worden genomen.
6. Voor het geval het beroep op verblijf zonder recht of titel niet wordt gehonoreerd heeft Weerens Beheer c.s. aangevoerd dat zij beëindiging van de onderhuur kan vorderen. Een vordering met die strekking heeft zij echter in haar petitum niet opgenomen. Daarmee ter zitting geconfronteerd heeft Weerens Beheer c.s. betoogd dat uit haar dagvaarding moet worden afgeleid dat zij wel degelijk een dergelijke vordering op de voet van artikel 7:269 lid 2 BW heeft ingesteld. Daarbij heeft zij zich beroepen op de beschikking van de Hoge Raad in de Laurus-zaak (HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5010). In die beschikking heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het petitum moeten worden uitgelegd in het licht van het lichaam van het inleidende processtuk en het gevoerde processuele debat. Daar staat echter tegenover dat uitgangspunt blijft dat de rechter op grond van artikel 23 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alleen mag beslissen op wat gevorderd is.
7. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de dagvaarding in deze zaak niet dat een vordering is ingesteld tot het bepalen van een datum waarop de onderhuurovereenkomsten eindigen, zoals artikel 7:269 lid 2 BW voorschrijft. Weliswaar is in de dagvaarding aangevoerd dat een dergelijke vordering kàn worden ingesteld, maar daarmee wordt die vordering nog niet ingesteld. Dat het instellen van een dergelijke vordering wel vereist is om aan de tweede grond die Weerens Beheer c.s. aan haar ontruimingsvordering ten grondslag heeft gelegd toe te kunnen komen, maakt ook niet dat die vordering kan worden ingelezen. Nu voornoemde vordering binnen 6 maanden na het einde van de hoofdhuur had moeten worden ingesteld bestond voor Weerens Beheer c.s. ook niet meer de mogelijkheid haar vordering op dit punt aan te vullen. De vordering is ook op deze grond dus niet toewijsbaar.
8. Nu Weerens Beheer c.s. in het ongelijk wordt gesteld, zal zij in de proceskosten worden veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. wijst het gevorderde af;
II. veroordeelt Weerens Beheer c.s. in de proceskosten, tot op heden aan de kant van [gedaagden] begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde;
III. veroordeelt Weerens Beheer c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 66,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
IV. verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.