ECLI:NL:RBAMS:2023:6182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
10486279 CV EXPL 23-6303
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over onregelmatige opzegging en vervaltermijn in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen de besloten vennootschap Van Deudekom Plastics B.V. en een werknemer, aangeduid als [eiser]. De procedure volgde op een arbeidsovereenkomst die op 24 februari 2020 was aangegaan. De werknemer werd op 13 juni 2022 ziek en heeft op 6 januari 2023 zijn ontslag per direct aangevraagd, wat door de werkgever niet werd geaccepteerd. De werknemer heeft uiteindelijk op 17 januari 2023 zijn ontslag per e-mail bevestigd. De werkgever heeft vervolgens een ontbindingsverzoek ingediend, maar dit verzoek werd op 29 maart 2023 ingetrokken.

De werknemer vorderde betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag en niet-genoten vakantiedagen, en stelde dat de werkgever geen recht had op verrekening van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, omdat de vervaltermijn hiervoor was verstreken. De werkgever voerde aan dat verrekening nog steeds mogelijk was, ondanks het verstrijken van de vervaltermijn. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek in de weg staat aan de verrekening door de werkgever. De rechter benadrukte dat de werknemer recht heeft op de bedragen die op basis van de eindafrekening verschuldigd zijn, en dat de werkgever niet meer kan terugkomen op de vervaltermijn.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de werkgever veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke kosten, en heeft de proceskosten ten laste van de werkgever gelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10486279 CV EXPL 23-6303
vonnis van: 29 september 2023 (bij vervroeging)
fno.: 8622

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M. Westerveld
t e g e n

de besloten vennootschap Van Deudekom Plastics B.V.

gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: Van Deudekom
gemachtigde: mr. M.J.M. Groen

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 14 april 2023 met bijlagen;
- de conclusie van antwoord met bijlagen.
Vervolgens is in een tussenvonnis een datum bepaald voor een mondelinge behandeling. Deze heeft plaatsgevonden op 21 september 2023. [eiser] is verschenen met een tolk in de Engelse taal en zijn gemachtigde. Namens Van Deudekom is verschenen de heer [naam] met als gemachtigde mr. M.J.M. Groen. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De gemachtigden hebben spreekaantekeningen overgelegd. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en erkend of niet (voldoende) weersproken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
Partijen zijn op 24 februari 2020 een arbeidsovereenkomst aangegaan.
1.2.
Op 13 juni 2022 werd [eiser] ziek.
1.3.
Op 6 januari 2023 besprak [eiser] met zijn manager dat hij de arbeidsovereenkomst per direct wilde beëindigen om zijn herstel op een andere manier in te vullen. Van Deudekom heeft het ontslag niet geaccepteerd en aan [eiser] laten weten dat hij dit soort zaken met de bedrijfsarts moet bespreken.
1.4.
Op 17 januari 2023 liet [eiser] per e-mail aan Van Deudekom weten dat hij ontslag nam per 6 januari 2023.
1.5.
De gemachtigde van Van Deudekom heeft [eiser] vervolgens per e-mail gewezen op de mogelijke gevolgen van de opzegging en aangekondigd een ontbindingsverzoek in te zullen dienen.
1.6.
Vervolgens is op 18 januari 2023 een ontbindingsverzoek ingediend door Van Deudekom. Deze procedure is geëindigd met de volgende in een proces-verbaal van 29 maart 2023 opgenomen afspraken:
1. [eiser] heeft zijn opzegging van de arbeidsovereenkomst weloverwogen en om goede redenen gedaan en zal daar niet op terugkomen.
2. Van Deudekom Plaxtic trekt haar verzoekschrift (…) in.
1.7.
Van Deudekom heeft op 31 maart 2023 een eindafrekening opgemaakt. Daarin staan onder meer de volgende bedragen vermeld:
salaris bij ziekte (…) 457,38vakantiegeld uitbetaling 975,06vakantiedagen uitbetaling (…) 1.933,97(…)Schadeloosstelling -4.272,75
1.8.
In een e-mail van 31 maart 2023 liet Van Deudekom aan [eiser] weten dat in verband met onregelmatige opzegging [eiser] de wettelijke schadeloosstelling verschuldigd. Van Deudekom kondigde daarbij aan deze te verrekenen met de eindafrekening.

vordering en verweer

2. [eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis – kort gezegd – uitbetaling van de volgens de eindafrekening verschuldigde bedragen, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging, buitengerechtelijke kosten, rente en proceskosten. Daarnaast vordert [eiser] overlegging van een overzicht van zijn vakantiedagen.
3. Aan de vorderingen legt [eiser] ten grondslag dat Van Deudekom niets kan verrekenen, onder meer omdat de toepasselijke wettelijke vervaltermijn is verstreken.
4. Van Deudekom voert verweer tegen de vorderingen. Zij voert aan dat zij zich wel degelijk nog op verrekening kan beroepen, ook al is de vervaltermijn verstreken. Op het verweer zal bij de beoordeling, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

beoordeling

5. Naar het oordeel van de kantonrechter staat de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 Burgerlijk Wetboek er aan in de weg dat Van Deudekom zich nu nog beroept op verrekening met een vergoeding vanwege onregelmatige opzegging. Dat wordt als volgt toegelicht.
6. Niet ter discussie staat dat de termijn waarbinnen Van Deudekom een verzoek kon indienen vanwege onregelmatig ontslag was verstreken bij aanvang van onderhavige procedure en ook al op het moment dat Van Deudekom voor het eerst buiten rechte een beroep deed op verrekening.
7. Van Deudekom voert echter aan dat het verstrijken van de vervaltermijn niet aan verrekening in de weg staat. Zij verwijst daarbij onder meer naar de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2305) en van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 november 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:4160). Anders dan Van Deudekom veronderstelt is in die uitspraken echter niet geoordeeld dat verrekening met een in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde (en dus uit afdeling 9 van titel 10 boek 7 BW voortvloeiende) vergoeding ook na ommekomst van de vervaltermijn mogelijk blijft. Wel is de vervaltermijn buiten toepassing gelaten in gevallen waarin één van partijen tijdig een verzoek instelde tot betaling van een in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vergoeding. In een dergelijke situatie mag de wederpartij zich ook buiten de vervaltermijn verweren, ook als dat verweer is gegrond op een bepaling uit afdeling 9 van titel 10 boek 7 BW waarvoor een vervaltermijn geldt. Achtergrond van deze beslissingen is dat moet worden voorkomen dat één van partijen vlak voor het verstrijken van de vervaltermijn nog een verzoek doet, waarna de andere partij die mogelijkheid niet meer heeft.
8. Dit is een andere situatie dan waar in deze zaak sprake van is. [eiser] heeft recht op hetgeen Van Deudekom op grond van de eindafrekening verschuldigd is. Dit volgt uit artikel 7:623 BW, 7:641 BW en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Geen van deze bepalingen is opgenomen in afdeling 9 van titel 10 boek 7 BW, waar artikel 7:686a BW op ziet. Bij niet betaling van hetgeen op grond van de eindafrekening verschuldigd is volgt een gewone dagvaardingsprocedure, zoals [eiser] die ook heeft ingesteld. De tegenvordering waar Van Deudekom mee wil verrekenen is gebaseerd op artikel 7:677 BW. Daarvoor is volgens artikel 7:686a lid 2 BW de verzoekschriftprocedure voorgeschreven, met inachtneming van de in datzelfde artikel voorgeschreven vervaltermijn. Die vervaltermijn is verstreken, dat staat tussen partijen niet ter discussie. Er is ook geen reden die vervaltermijn buiten toepassing te laten, omdat de situatie dat ook werknemer betaling wil van één van de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vergoedingen zich niet voordoet. Met het verstrijken van de vervaltermijn is het recht op een vergoeding vervallen. Van Deudekom kan dus ook niet meer met een beroep op verrekening aanspraak maken op een in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vergoeding, anders dan bij verjaring van een rechtsvordering het geval zou zijn.
9. Nu het beroep op verrekening niet opgaat zijn de vergoedingen van [eiser] toewijsbaar. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen. Van Deudekom heeft er bewust voor gekozen de eindafrekening niet uit te betalen terwijl zij zelf de vervaltermijn voor het vragen van een vergoeding vanwege onregelmatige opzegging had laten verstrijken. Dat laatste klemt temeer omdat Van Deudekom wel binnen de vervaltermijn een verzoekschriftprocedure aanhangig heeft gemaakt, waarin zij om toekenning van de vergoeding die zij nu wil verrekenen had kunnen verzoeken. De wettelijke rente is toewijsbaar en hetzelfde geldt voor de buitengerechtelijke kosten. [eiser] heeft voldoende toegelicht dat deze zijn gemaakt en het feit dat een toevoeging is verstrekt staat aan toewijzing van de buitengerechtelijke kosten niet in de weg (zie rapport BGK integraal 2013, pagina 59).
10. Van Deudekom heeft bij conclusie van antwoord een vakantiedagenoverzicht overgelegd. [eiser] heeft daarna niet aangevoerd of toegelicht dat dit niet afdoende is, zodat de vordering op dit punt wordt afgewezen. De vergoeding die ziet op vakantiedagen zal in dat verband niet als voorschot maar definitief worden toegewezen.
11. Nu Van Deudekom grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, zal zij in de proceskosten worden veroordeeld. Aan [eiser] is een toevoeging verleend. Daarom komen in deze zaak de explootkosten ten laste van het rijk. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de ten laste van het rijk gekomen exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt Van Deudekom tot betaling aan [eiser] van € 457,38 bruto aan achterstallig loon, € 975,06 bruto aan vakantietoeslag en € 1.933,97 bruto aan niet-genoten vakantiedagen;
veroordeelt Van Deudekom tot betaling van € 1.683,21 bruto aan wettelijke verhoging;
veroordeelt Van Deudekom tot betaling van € 625,00 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt Van Deudekom tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf 1 februari 2023 tot de dag van betaling;
veroordeelt Van Deudekom in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
salaris € 622,00
griffierecht € 86,00
-----------------
totaal € 708,00
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Van Deudekom in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 66,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.