In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen de besloten vennootschap Van Deudekom Plastics B.V. en een werknemer, aangeduid als [eiser]. De procedure volgde op een arbeidsovereenkomst die op 24 februari 2020 was aangegaan. De werknemer werd op 13 juni 2022 ziek en heeft op 6 januari 2023 zijn ontslag per direct aangevraagd, wat door de werkgever niet werd geaccepteerd. De werknemer heeft uiteindelijk op 17 januari 2023 zijn ontslag per e-mail bevestigd. De werkgever heeft vervolgens een ontbindingsverzoek ingediend, maar dit verzoek werd op 29 maart 2023 ingetrokken.
De werknemer vorderde betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag en niet-genoten vakantiedagen, en stelde dat de werkgever geen recht had op verrekening van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, omdat de vervaltermijn hiervoor was verstreken. De werkgever voerde aan dat verrekening nog steeds mogelijk was, ondanks het verstrijken van de vervaltermijn. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek in de weg staat aan de verrekening door de werkgever. De rechter benadrukte dat de werknemer recht heeft op de bedragen die op basis van de eindafrekening verschuldigd zijn, en dat de werkgever niet meer kan terugkomen op de vervaltermijn.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de werkgever veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke kosten, en heeft de proceskosten ten laste van de werkgever gelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.