ECLI:NL:RBAMS:2023:6171

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
13-049953-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor poging tot doodslag met een mes op de openbare weg

Op 28 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 oktober 2022 in Amsterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 2001 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft met een mes meermalen in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer gestoken tijdens een geweldsincident op de Leidsekade. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood, en verwierp het beroep van de verdachte op noodweer en noodweerexces. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen, evenals de diefstal van een tas en een pet van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en onder bijzondere voorwaarden zoals reclassering en behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die angstig bleef na het voorval. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die materiële en immateriële schadevergoeding eiste.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/049953-23
Datum uitspraak: 28 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te: [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. Nijkerk en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C. Crince Le Roy naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er - kort gezegd - van beschuldigd dat hij zich op 30 oktober 2022 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
1.
primair: poging tot doodslag van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door meermalen met een mes, naar en/of in de richting van diens bovenlichaam te steken;
subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
2. diefstal van een pet en een tas met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage opgenomen bij dit vonnis.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In de nacht van 30 oktober 2022 vond op de Leidsekade te Amsterdam een geweldsincident plaats waarbij [slachtoffer] een steekwond in zijn onderbeen heeft opgelopen. Het hele incident is - zonder geluid - vastgelegd door camera’s van [bedrijf] . Op de beelden is te zien dat verdachte [slachtoffer] en twee vrienden benadert en dat de situatie snel escaleert. Verdachte maakt met zijn mes meermaals stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer] . Een half jaar na het incident wordt hij aangehouden nadat hij op de beelden door een anonieme melder is herkend. Verdachte heeft bekend dat hij een mes heeft getrokken en meermaals zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer] en dat hij zijn tas en pet heeft meegenomen. Verdachte zegt dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld of meende te handelen.
De rechtbank zal over de strafbaarheid van de feiten en het handelen van de verdachte nader overwegen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de poging tot doodslag (feit 1 primair) kan worden bewezen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte snel en op tamelijk agressieve wijze de confrontatie heeft opgezocht met [slachtoffer] . Dit komt ook naar voren in de verklaringen van [slachtoffer] en de twee getuigen [getuige 4] en [getuige 1] . Er is geen enkele reden om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen. Verdachte droeg een mes bij zich en heeft dit vrij snel en behendig getrokken. Het is vervolgens heel duidelijk waarneembaar op de camerabeelden dat verdachte met heel veel kracht meermaals heeft gestoken in de richting van de buik en het bovenlichaam van [slachtoffer] . Het mes komt eenmaal zijwaarts ter hoogte van de rug terecht. Op deze plekken bevinden zich zeer kwetsbare delen van het lichaam. Enkel en alleen door de aanval van verdachte meermaals af te weren en weg te lopen is [slachtoffer] niet dodelijk gewond geraakt. Op basis hiervan kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft getracht om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte heeft nadien de tas en pet van [slachtoffer] meegenomen, zodat feit 2 ook kan worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte een beroep op noodweer(exces) danwel putatief noodweer toekomt. De rechtbank zal dit verweer bespreken onder punt 6.
Subsidiair stelt de raadsman dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] , zodat hij moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Verdachte heeft niet doelbewust op [slachtoffer] ingestoken en had geen intentie om hem te verwonden. Hij trok het mes, dat hij bij zich had vanwege eerdere berovingen, omdat hij in een dreigende situatie terecht kwam en wilde dat [slachtoffer] zou weglopen. Dat verdachte geen intentie had om iemand aan te vallen, vindt steun in het feit dat verdachte zijn telefoon in de linkerhand bleef vasthouden. Verdachte heeft op drie momenten met het mes gezwaaid om [slachtoffer] af te schrikken en te dreigen. De eerste keer was een reactie op de duw en de trap van [slachtoffer] . De tweede maal was nadat [slachtoffer] hem in het gezicht had geslagen. De derde keer is dit gebeurd bij de fietsen. Verdachte heeft niet willens en wetens gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven.
Van voorwaardelijk opzet is ook geen sprake. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood en evenmin dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Van belang in dit verband is de plek waar is gestoken en de kracht waarmee werd gestoken. [slachtoffer] is onder de knie geraakt, wat niet kan worden gezien als een levensbedreigende plek. Het steken van verdachte was niet pal naar voren gericht. Verdachte heeft ook bewust geen hoge bewegingen gemaakt met het mes om geen risico te nemen per abuis het bovenlichaam of andere vitale delen van het lichaam van [slachtoffer] te raken. Deze lezing past bij de plek van de wond. De raadsman is van oordeel dat ook niet kan worden vastgesteld dat met kracht is gestoken. De officier van justitie doet deze aanname op basis van de beelden. Afgaande op de grootte of diepte van de wond (2,5 cm) kan niet geconcludeerd worden dat veel kracht is gebruikt, wat de lezing van verdachte dat hij enkel wou afschrikken, ondersteunt. Er is geen letselverklaring. Een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel is gezien het bovenstaande niet aantoonbaar. Verdachte moet daarom van feit 1 primair worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman vindt dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt. Verdachte verkeerde na het incident in een soort shock. In deze emotie heeft hij de spullen opgepakt en meegenomen, maar kort daarna weggegooid.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.5.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier en de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op zondag 30 oktober 2022 omstreeks 02:13 uur kreeg de politie de melding van de centrale meldkamer om zich te begeven naar het Leidseplein te Amsterdam, alwaar een slachtoffer zat die zou zijn gestoken met een mes. Politieagenten vonden het slachtoffer, naar later bleek [slachtoffer] , zittend op een steen ter hoogte van de ingang van [bedrijf] op [adres 1] . Zij zagen een snijwond van ongeveer 2,5 centimeter aan het rechter onderbeen van [slachtoffer] . Zij hoorden het slachtoffer zeggen dat de verdachte zijn spullen had meegenomen en was weggelopen in de richting van het Leidseplein. [2] .
Diverse getuigen waren nog in de nabijheid van de plaats delict en zijn later gehoord. Vrijwel direct na het voorval heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij met een vriend ( [getuige 1] ) en zijn neef ( [getuige 4] ) uit was geweest en dat zij op de Leidsekade werden benaderd door een jongen, naar later bleek verdachte, die zijn neef agressief om een sigaret vroeg. [slachtoffer] heeft hierop de man bij de schouder gepakt en hem gezegd dat hij dat op een normale manier kon vragen. Hierop kwam verdachte heel erg ‘in zijn face’, hoofd tegen hoofd en werd over en weer een duw uitgedeeld. Er ontstond een vechtpartijtje. Hierop hoorde [slachtoffer] zijn vriend en neef zeggen dat verdachte een mes in zijn handen had en is voor zijn eigen veiligheid weggerend. Verdachte heeft de tas (met daarin sleutels, een portemonnee en bankpasjes) en pet opgeraapt en rende daarmee weg. Aangever voelde wat langs zijn been lopen en bleek na controle in zijn onderbeen te zijn gestoken. [3] Een foto van het letsel is bijgevoegd. [4] In de nacht van de steekpartij is [getuige 4] , de neef van [slachtoffer] als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat verdachte om een sigaret vroeg en daarbij agressief en dominant overkwam. Omdat verdachte zijn hand continu achter zijn rug hield, vermoedde [getuige 4] dat hij een wapen in zijn handen had. Door het agressieve gedrag van verdachte ontstond een woordenwisseling met [slachtoffer] waarna verdachte een heel groot slagersmes pakte. Hiermee maakte hij vier stekende bewegingen richting [slachtoffer] . Hij raakte hem één keer in zijn been. Hierop schreeuwde [getuige 4] tegen [slachtoffer] dat ze weg moesten rennen. Ook de vriend van [slachtoffer] , [getuige 1] , is als getuige gehoord en heeft verklaard dat verdachte op hen af kwam lopen en [slachtoffer] heel intens om een sigaret vroeg. Hierbij kwam hij heel dichtbij en ‘in zijn face’. Er werd wat geduwd en er ontstond een vechtpartij. Toen duidelijk werd dat verdachte een mes had is [getuige 1] weggerend. [5] Nog twee getuigen hebben het voorval gezien. Een taxi-host, [getuige 2] , zag twee mannen (de rechtbank begrijpt: verdachte en [slachtoffer] ) achter elkaar aan rennen. De achterste man had een groot voorwerp in zijn hand. [6] Een beveiliger van [bedrijf] , [getuige 3] zag dat verdachte met een mes uithaalde naar een man, dat deze man weg rende en dat hij nogmaals naar het slachtoffer uithaalde. [7]
Verdachte is 26 juni 2023 aangehouden. Op 6 juli 2023 heeft hij bij de politie verklaard dat hij na een woordenwisseling met de jongens, een duw en een trap kreeg, dat hij daarop zijn mes heeft getrokken en heeft geprobeerd [slachtoffer] in zijn been en bil te steken. [8] Ter terechtzitting heeft verdachte ook een verklaring afgelegd. Daarvan acht de rechtbank het volgende redengevend voor het bewijs. Verdachte droeg een mes in een ‘slide’/houder in zijn broeksband. Hij liep op het slachtoffer en de andere twee mannen af om te vragen om een vuurtje. Nadat verdachte naar eigen zeggen werd bedreigd, geduwd en een trap op zijn benen kreeg, heeft hij zijn mes gegrepen en zwaaiende bewegingen gemaakt; ofwel
‘geslide’. Nadat hij van [slachtoffer] een klap kreeg op zijn hoofd, viel hij op de grond. Hij stond op en heeft weer met zijn mes gezwaaid richting [slachtoffer] en hem klaarblijkelijk in zijn been geraakt. Nadat [slachtoffer] hem op zijn hoofd had geslagen wilde hij hem wel ‘iets aandoen’ en ‘ergens laag raken’. Verdachte heeft voorts verklaard dat [slachtoffer] een stukje weg liep, maar dat hij een beetje dreigend op hem af bleef lopen en nog achter hem aan is gegaan nadat hij hem in zijn been had geraakt. Het is juist dat hij nog een zwaaiende beweging heeft gemaakt op het moment dat [slachtoffer] bij de scooters stond. Verdachte verklaarde in zijn algemeenheid dat hij stekende bewegingen naar de zijkant van het lichaam van [slachtoffer] heeft gemaakt. Gevraagd naar een reactie op de beelden heeft verdachte verklaard dat hij daarop zag dat hij (om 02.11.23 uur) met zijn mes richting de buik van [slachtoffer] heeft gestoken en desgevraagd heeft verdachte ook erkend dat dit met kracht is gebeurd. Na het weglopen van [slachtoffer] heeft verdachte zijn mes met een vloeiende beweging terug in de slide gestopt en de pet en tas van [slachtoffer] meegenomen. [9]
De verklaring van [slachtoffer] en de getuigenverklaringen van [getuige 4] en [getuige 1] worden ondersteund door de camerabeelden. Het incident op 30 oktober 2022 is van begin tot einde vastgelegd door twee verschillende camera’s van [bedrijf] . De rechtbank hecht grote waarde aan de camerabeelden. De beelden zijn ter terechtzitting van 14 september 2023 aan de rechtbank getoond. Op grond van de eigen waarneming ter terechtzitting van de camerabeelden stelt de rechtbank – voor zover relevant voor de bewijsvoering – het volgende vast. De start van het incident is te zien op wat de rechtbank camera 1 zal noemen. Deze camera heeft zicht op de Leidsekade. Op een gegeven moment wanneer verdachte en aangever rechts uit beeld verdwijnen gaat het beeld over op camera 2, gericht op de Hirschpassage. Tussen 02:10:35 uur – verdachte komt dan in beeld – en 02:12:00 uur – verdachte verdwijnt uit beeld – vindt het incident plaats. De rechtbank neemt waar dat een man op een paaltje zit (naar later is gebleken, [getuige 4] ) en [getuige 1] ernaast staat. [slachtoffer] voegt zich bij hen. Verdachte komt met ferme pas, rechtop en in één lijn vanaf links op het drietal aflopen. Er ontstaat een discussie tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte komt zeer dicht tegenover [slachtoffer] te staan. Gezien op de rug van [slachtoffer] lijkt het of hij de verdachte aanraakt door zijn linkerhand op de rechterarm van de verdachte te laten rusten. [getuige 4] staat op, heft rustig zijn rechterarm omhoog tussen verdachte en [slachtoffer] en raakt mogelijk met de zijkant van zijn hand de schouder/borst van verdachte aan. [slachtoffer] geeft vervolgens verdachte een duw en dan een lage trap. Om 2.11.08 uur brengt verdachte zijn hand naar de achterzijde van zijn broek en trekt met een vloeiende beweging met zijn rechterhand een mes uit zijn broeksband. Om de groep heen is voldoende ruimte. De straat is leeg. Om 2:11:12 uur haalt verdachte voor de eerste maal uit met het mes, met veel kracht, rechtsom richting [slachtoffer] . Het mes komt ter hoogte van- en dichtbij de rug terecht. Het lemmet van het mes lijkt rond de 20 centimeter, maar is minimaal 15 centimeter groot. Hierop slaat [slachtoffer] met zijn vuist tegen het gezicht van verdachte, waarop verdachte op de grond valt. Direct probeert verdachte op te staan, wat hem binnen vier seconden lukt. Verdachte gaat weer op [slachtoffer] af. [slachtoffer] brengt zijn rechterbeen omhoog en probeert verdachte met een trappende beweging af te weren. Verdachte steekt dan (2:11:20 uur) met grote kracht nogmaals richting de buik – hoger dan de benen – van [slachtoffer] . [slachtoffer] probeert hem wederom af te weren met een trap. Hij heft daarbij zijn knie omhoog. Hij hinkelt kort daarna iets. (Verdachte verklaart dat dit het moment moet zijn dat hij [slachtoffer] in zijn knie heeft geraakt). Vanaf 2:11:23 uur loopt [slachtoffer] richting de Hirschpassage. Verdachte loopt met zijn mes in de hand achter hem aan. Hierop gaan de beelden over op camera 2. [slachtoffer] loopt van verdachte vandaan, deels achterwaarts. Verdachte volgt [slachtoffer] en loopt enkele meters vooruit naar [slachtoffer] toe, nog steeds met het mes in zijn hand. Het slachtoffer weert hem, deels achteruitlopend, af. Hij gaat tussen scooters staan, dicht tegen een muur. Om 2:11:27 uur haalt verdachte nogmaals met veel kracht uit naar het bovenlichaam van [slachtoffer] . [slachtoffer] rent weg. Enkele seconden later loopt verdachte rustig naar de tas en de pet van [slachtoffer] toe. Hij pakt de tas, hangt deze om en zet vervolgens de pet op. Eerder heeft [slachtoffer] de pet en tas op straat gegooid. Vervolgens stopt hij met een vloeiende beweging zijn mes terug in de rechterachterzijde van zijn broek, en loopt met ferme pas, niet wankelend, in één lijn weg. [10]
4.6
Bewijsoverwegingen
Feit 1 primair: poging tot doodslag – voorwaardelijk opzet op de dood
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte echt de bedoeling had ofwel ‘vol’ opzet had om [slachtoffer] te doden.
Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals de dood van een slachtoffer. Daarvoor is vereist dat verdachte moet hebben geweten dat door zijn handelen de aanmerkelijke kans bestond dat de dood van het slachtoffer zou kunnen intreden en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard, dus op de koop toe heeft genomen. De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de waarneming van de rechtbank ter zitting van de camerabeelden volgt dat verdachte driemaal met een mes met een aanzienlijk lemmet met veel kracht in de richting van het middel en het bovenlijf van [slachtoffer] heeft gestoken en hem driemaal ternauwernood niet op die plekken heeft geraakt. De stelling van de raadsman dat verdachte niet naar voren heeft gestoken, niet op het bovenlichaam heeft gericht en slechts afschrikkende zwaaiende bewegingen heeft gemaakt, wordt door de camerabeelden weerlegd.
In het bovenlichaam bevinden zich vitale delen van het lichaam, zoals de longen, het hart, en diverse slagaderen. Algemene ervaringsregels leren dat wanneer met kracht met een mes in de buik of het bovenlijf wordt gestoken – gelet op de zich daar bevindende vitale delen – dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, is dus de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ontstaan. Dat het slachtoffer uiteindelijk alleen in zijn knie is geraakt en het letsel beperkt is gebleven, doet niet af aan deze conclusie. Dat het letsel beperkt is gebleven, is namelijk niet aan verdachte te danken, maar aan het afweren en weglopen van het [slachtoffer] Bovendien is er geen grond om de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de door verdachte verrichte geweldshandelingen en de wijze waarop deze zijn verricht naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het gevolg – de dood van het [slachtoffer] – dat niet anders kan worden geoordeeld dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Verdachte had – zoals kennelijk vaker het geval was – een mes bij zich. Het is verdachte geweest die meermaals op [slachtoffer] af is gelopen en met kracht stekende bewegingen naar diens bovenlijf heeft gemaakt. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte op zijn minst de kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] ernstig gewond zou kunnen raken. Verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd, door te verklaren dat hij [slachtoffer] wel iets wilde aandoen, nadat hij een klap in het gezicht had gekregen. Gezien de waarneming dat verdachte nadien zijn mes met een vloeiende beweging terug heeft gestopt in de houder, leidt de rechtbank af dat verdachte vertrouwd was met het mes en daarmee goed om kon gaan. Het kan niet anders dan dat verdachte wist wat voor schade dit mes kon aanrichten.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 2
In tegenstelling tot de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte het oogmerk had om zich de tas en pet van [slachtoffer] wederrechtelijk toe te eigenen. De hevige gemoedsbeweging die verdachte ertoe zou hebben gebracht de spullen mee te nemen, blijkt geenszins uit het dossier. De rechtbank stelt op grond van de camerabeelden juist vast dat verdachte rustig de tas van de straat pakt, deze om hangt en dan de pet van aangever oppakt. Hierna loopt verdachte weg. Op dat moment is verdachte als heer en meester over de goederen gaan beschikken. Dat verdachte de goederen later zou hebben weggegooid, wat overigens niet kan worden vastgesteld, doet daar niet aan af. De rechtbank acht de diefstal van de tas met inhoud en de pet dan ook bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1 primair:
op 30 oktober 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes, naar en in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2:
op 30 oktober 2022 te Amsterdam een pet en een tas (met daarin sleutels en een portemonnee en bankpasjes) die aan [slachtoffer] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

Beroep op noodweer(exces) en putatief noodweer
6.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat sprake was van noodweer en dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het enkele feit dat hij op de jongens af is gelopen, is volgens de Hoge Raad onvoldoende om hem een beroep op noodweer te ontnemen. Verdachte was niet uit op een aanval, maar kwam in een dreigende situatie terecht. Hij moest zijn mond houden en weg gaan, anders kreeg hij klappen. [slachtoffer] heeft verdachte één a twee duwen gegeven en de persoon rechts van [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [getuige 4] ) hield of greep verdachte vast bij de arm. Hierop heeft [slachtoffer] een schop uitgedeeld aan verdachte. Vanaf dat moment was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en kwam verdachte een beroep op noodweer toe. Verdachte kon zich op dat moment niet onttrekken aan de situatie. Hij heeft zijn mes gepakt en een beweging zijwaarts gemaakt om [slachtoffer] af te schrikken. Vervolgens heeft hij van [slachtoffer] een klap in zijn gezicht geïncasseerd en is op de grond gevallen. Indien de rechtbank meent dat verdachte hierna weg had kunnen lopen en na dat moment sprake is geweest van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging (proportionaliteit), doet de raadsman een beroep op noodweerexces. De laatste twee steekbewegingen waren namelijk een rechtstreeks gevolg van de hevige gemoedsbeweging die bij verdachte ontstond na de klap van [slachtoffer] en zijn val op de grond. Er is sprake van dubbele causaliteit.
Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte zich verschoonbaar heeft verdedigd omdat hij heeft gedwaald door te menen dat hij door drie man werd aangevallen of zou worden beroofd. Verdachte werd door de jongens bedreigd en is vaker beroofd.
Verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De verdachte kan op geen enkele vorm van noodweer een succesvol beroep doen. Hij heeft zelf op agressieve wijze de confrontatie opgezocht met het slachtoffer. Er is geen bewijs voor het gestelde vastpakken of vasthouden van verdachte en evenmin is geloofwaardig dat verdachte werd bedreigd. De drie mannen bleven rustig en [getuige 4] heeft op enig moment zelfs een stap achteruit gedaan. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] gemeend zich tegen verdachte te moeten verdedigen en heeft hem een duw en een trap gegeven. Daarna heeft verdachte een mes gepakt en meermaals stekende bewegingen gemaakt richting het bovenlichaam van [slachtoffer] , waarbij verdachte actief op [slachtoffer] af ging. Er was geen sprake van een noodweersituatie en dus ook niet van noodweerexces. Evenmin is sprake van putatief noodweer, omdat uit niets blijkt dat verdachte op goede gronden kon dwalen in zijn veronderstelling dat hij zou worden beroofd en dat zodoende sprake was van een noodweersituatie waartegen hij zichzelf mocht verdedigen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat er sprake is geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed’, of een dreiging daarvan. Voor noodweer gelden ook de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit: de noodzakelijke verdediging moet in redelijke verhouding tot de aanval staan en er moeten geen andere (vlucht)mogelijkheden hebben bestaan.
Als sprake is van een noodweersituatie en als iemand als onmiddellijk gevolg van een 'hevige gemoedsbeweging' te ver gaat in de verdediging, kan er onder omstandigheden sprake zijn van noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
Van putatief noodweer is sprake wanneer een verdachte verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Dit wil zeggen dat iemand in de veronderstelling verkeerde dat er een noodweersituatie was, terwijl dat in feite niet het geval was. Dus dat iemand zich het (dreigende) gevaar heeft ingebeeld of de situatie verkeerd heeft beoordeeld.
6.3.2.
Beroep op noodweer verworpen
Om te kunnen vaststellen of in deze zaak sprake was van een noodweersituatie acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang. Verdachte is zelf, met ferme pas, op het slachtoffer en zijn vrienden afgestapt terwijl hij een mes in een ‘slide’/houder in zijn broeksband had. Na de door verdachte gezochte confrontatie is een woordenwisseling ontstaan. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaringen van de aangever en de getuigen dat verdachte agressief overkwam. Deze lezing vindt steun in de camerabeelden, waarin verdachte vrijwel direct dicht tegenover de aangever te zien is, met de hoofden dicht bij elkaar. De verklaring dat verdachte werd bedreigd en kort daarna door aangever bij zijn armen zou zijn gepakt, vindt geen steun in het dossier en in de camerabeelden. Datzelfde geldt voor de verklaring van verdachte dat hij ook door [getuige 4] werd vastgepakt. Uit de camerabeelden maakt de rechtbank op dat [getuige 4] juist de situatie probeerde te sussen door zijn rechter arm omhoog te doen en tussen verdachte en [slachtoffer] te plaatsen. Daarbij kan hij de schouder/borst van verdachte hebben aangeraakt. De rechtbank neemt daarom aan dat verdachte was die dreigend overkwam op de aangever. Het is juist dat de aangever verdachte vervolgens een duw- en een trap heeft gegeven. Dit kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Volgens de raadsman was vanaf dat moment sprake van een noodweersituatie. De rechtbank deelt deze conclusie niet. Er was geen noodzaak tot verdediging. Verdachte had zich op dat moment gemakkelijk aan de situatie kunnen en moeten onttrekken door te vluchten. De mogelijkheid hiertoe was redelijk en reëel. Er was voldoende ruimte en verdachte werd niet in het nauw gedreven door de overige aanwezigen. In plaats van te vluchten, heeft de verdachte zijn mes getrokken, is hij met het mes in de hand op [slachtoffer] afgegaan en met aanzienlijke kracht in de richting van zijn buik/rug gestoken. De beelden maken duidelijk dat naar de uiterlijke verschijningsvorm ook geen sprake was van een noodzakelijke verdediging. Daarbij speelt mee dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij de intentie had verdachte te steken (in been of bil). Het handelen van verdachte moet ook als disproportioneel worden beschouwd en staat niet in verhouding tot de handelingen van de aangever, die hem een duw en een schop gaf. De reactie van verdachte was kort gezegd niet passend en niet geboden. Omdat niet is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit kan een beroep op noodweer niet slagen.
Ook na de eerste steekbeweging en zijn val op de grond heeft verdachte zich niet aan de situatie onttrokken, waar dit wel had gekund en gemoeten. Hij ging weer op aangever af. Verdachte kreeg weliswaar nog een stomp in het gezicht van aangever maar had op dat moment het mes al in zijn hand zodat dit als een verdedigingshandeling moet worden gezien. Van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door de aangever en een noodzakelijke verdediging was dus geen sprake. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij aangever iets ‘aan wilde doen’ nadat deze hem in het gezicht had geslagen. De aangever liep al bij verdachte vandaan. Verdachte is achter hem aan gelopen en heeft nog tweemaal met kracht gestoken in de richting van diens bovenlichaam. Gedurende deze tweede fase bestond geen noodweer situatie.
6.3.3.
Beroep op noodweerexces verworpen
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is geen sprake geweest van een noodweersituatie. Er was geen sprake van een noodzakelijke verdediging. Een beroep op noodweerexces kan alleen slagen indien niet is voldaan aan de eis van proportionaliteit. Er is echter ook niet voldaan aan het vereiste van subsidiariteit omdat verdachte zich op ieder moment had kunnen en moeten onttrekken. De rechtbank komt daarom formeel niet toe aan de bespreking van dit verweer. Ook overigens kan op grond van het dossier en de beelden niet objectief worden vastgesteld dat bij verdachte op enig moment sprake was van een hevige gemoedsbeweging, waarvan het (nog tweemaal) steken met een mes (als reactie op een duw en een trap) een onmiddellijk gevolg is geweest. De verdediging heeft deze stelling niet verder onderbouwd en op de beelden komen de handelingen van verdachte gecontroleerd over.
6.3.4.
Beroep op putatief noodweer verworpen
Voor zover de raadsman meer subsidiair heeft bedoeld dat verdachte een beroep op putatief noodweer toekomt, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier blijkt niet van enige omstandigheid op grond waarvan verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat sprake was van een noodweersituatie omdat hij dreigde te worden beroofd en ‘van alle kanten’ dacht te worden aangevallen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is van een aanval van de drie jongens dan wel een mogelijke beroving geen enkele sprake. [getuige 4] en [getuige 1] lijken de situatie eerder te willen sussen en zijn op afstand gebleven. De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
Verdachte komt geen beroep op een noodweer toe. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. De ernst van het feit rechtvaardigt een gevangenisstraf van langere duur.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is goed onderbouwd en daarbij is het verzoek om immateriële schadevergoeding alleszins redelijk. Er mag van zeer veel geluk worden gesproken dat de gevolgen voor het slachtoffer niet ernstiger zijn geweest. De officier van justitie heeft verder verzocht om de aangetroffen munitie te onttrekken aan het verkeer en de drie lachgasflessen en twee mobiele telefoons te retourneren aan de verdachte, voor zover dat nog niet is gebeurd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen. Uitgaande van een poging tot zware mishandeling met een mes is een gevangenisstraf voor de duur van 14 weken op zijn plaats. Aan een voorwaardelijk strafdeel kunnen de reclasseringsvoorwaarden zoals deze zijn geadviseerd worden gekoppeld. De verdachte staat open voor hulp, ook al heeft hij dat op de terechtzitting misschien niet goed kunnen uiten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Geen adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 20 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. De raadsman heeft hier geen beroep op gedaan.
De rechtbank moet niettemin ambtshalve een beslissing nemen of het jeugdstrafrecht in deze zaak passend is.
De reclassering heeft op 7 september 2023 geadviseerd dat er geen noodzaak is tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Verdachte leeft en functioneert zelfstandig en heeft een eigen bedrijfje gehad. Hij neemt niet meer actief deel aan een gezinssituatie en ook zijn er geen aanleidingen die een pedagogische leeromgeving noodzakelijk maken. De rechtbank volgt dat advies omdat zij ook niet denkt dat bij verdachte pedagogisch beïnvloeding nog mogelijk is. Het volwassenenstrafrecht is daarom op zijn plaats.
Nadere motivering van de straf
De rechtbank merkt op dat voor deze strafmotivering het onder 1 primair bewezen geachte feit (poging doodslag) leidend is geweest. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag, door meerdere malen met een mes in de richting van het bovenlichaam / de buikstreek van [slachtoffer] te steken. Daarna heeft verdachte een tas en een pet van [slachtoffer] meegenomen.
Verdachte heeft door zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , hem vrees aangejaagd en zijn lichamelijke integriteit aangetast.
Het voorval heeft grote indruk op het slachtoffer gemaakt, hij was nog lang angstig op straat. Ook de steekwond op zijn knie heeft nog lange tijd klachten gegeven. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank rekent verdachte ook aan dat hij al met een mes op zak rondliep. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bezit van messen en het gebruik ervan in Amsterdam vaker tot incidenten leidt. Wat het handelen van de verdachte des te kwalijker maakt is dat het op de openbare weg gebeurde na het uitgaan. De verdachte heeft de openbare orde verstoord en gezorgd voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid in de buurt en in de samenleving. Hij heeft zichzelf niet gemeld bij de politie. Verdachte heeft, ook ter terechtzitting, weinig inzicht getoond in de ernst van zijn handelen.
Strafmaximum Wetboek van Strafrecht
Doodslag behoort tot een van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. De wetgever heeft de ernst van dit feit tot uitdrukking gebracht door een maximale gevangenisstraf van 15 jaar als strafmaximum te stellen. In dit geval is er sprake van een poging. Dat betekent dat op grond van het Wetboek van Strafrecht dat het strafmaximum een/derde lager is (in dit geval dus 10 jaar gevangenisstraf). Omdat voor het onderhavige feit geen landelijke oriëntatiepunten straftoemeting zijn vastgesteld, heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die landelijk in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 11 augustus 2023 waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld, onder meer voor het bezit van een steekwapen, maar niet voor een geweldsdelict. In dit opzicht wordt verdachte als
first offenderaangemerkt. De rechtbank houdt hiermee ten voordele van verdachte rekening.
De rechtbank heeft kennis genomen van de reclasseringsrapportage van 7 september 2023. Zij is net als de reclassering van mening dat verdachte hulp en begeleiding nodig heeft in de vorm van bijzondere voorwaarden. Deze zijn bedoeld om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat hij wordt begeleid en zo nodig behandeld. De rechtbank zal deze voorwaarden koppelen aan een voorwaardelijk strafdeel en ziet aanleiding daar een proeftijd van drie jaar aan te koppelen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en het strafmaximum wat daarop door de wetgever is gesteld, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf.
De rechtbank zal wel rekening houden met het beperkt gebleven letsel en het feit dat het is gebleven bij een poging. Hoewel de jeugdige leeftijd van verdachte geen aanleiding geeft voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht, zal de rechtbank hiermee bij de strafmaat wel rekening houden. Tot slot heeft verdachte zoals eerder gemeld geen relevante recidive.
Bj het bepalen van de strafduur heeft de rechtbank ook gelet op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting ten voordele van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie. Zij zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van dertig maanden, onder aftrek van de periode die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarvan wordt een deel van negen maanden in voorwaardelijke vorm opgelegd, onder de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering die heeft geadviseerd.

8.Beslag

Onttrekking aan het verkeer
In het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf is in de woning waar verdachte verbleef onder meer diverse munitie aangetroffen, dat zou kunnen dienen tot het begaan van een geweldsmisdrijf. Nu deze munitie van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Retour verdachte
De onder goednummers PL1300-2022231173-6356952 en PL1300-2022231173-6359600 inbeslaggenomen telefoons (Apple Iphone, Donker grijs/zwart scherm stuk en nogmaals een Apple Iphone) dienen te worden geretourneerd aan de verdachte . Datzelfde geldt voor de onder goednummer PL1300-2022231173-6356923 inbeslaggenomen lachgascilinders (drie stuks).

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 471,63 aan vergoeding van materiële schade. Deze schade bestaat uit een bedrag van € 35,- voor een New York Yankees pet;
€ 180,- voor een broek van het merk Daily paper; €80.- voor een tas van het merk Carhart;
€ 20,- voor vier nieuwe sleutels; € 78,75 voor een spoedaanvraag nieuw rijbewijs; € 70,38 voor de kosten van een aanvraag voor een nieuwe identiteitskaart en € 7,50 voor een aanvraag van een nieuwe OV-chipkaart. Verder vordert de benadeelde partij € 1.200,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De vordering is niet betwist. De materiële schade is goed onderbouwd. Ook de immateriële
schadevergoeding komt de rechtbank redelijk voor en is voldoende onderbouwd. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (30 oktober 2022), tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.671,63.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 45, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 2:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
9 (negen) maandenvan deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
Stelt als algemene voorwaardedat de tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering aan [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, indien noodzakelijk.
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider. Gedurende het toezicht moet bekeken worden of een CoVa meerwaarde oplevert voor veroordeelde.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag dan wel Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als haalbaar is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een begeleide woonvorm of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel als haalbaar is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de
reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding voor gemiddeld 24 uur per week, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
11.1
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- diverse munitie.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • een drietal lachgascilinders;
  • een tweetal mobiele telefoons.
11.2
De benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 471,63 (vierhonderdeenenzeventig euro en drieënzestig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.200,- (twaalfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 1.671,63 (éénduizend zeshonderdeenenzeventig euro en drieënzestig eurocent) te
betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 30 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 26 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en C.A.R. Bleijendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.M.E. Leyten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2023.
[.]
[.]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen PL1300-2022231173-5. p. 1.
3.Proces-verbaal van aangifte PL1300-2022231173-2. p. 3.
4.Bijlage bij de aangifte, zijnde een foto van het letsel aan het onderbeen. p. 5
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de politie, PL1300-2022231173-3. p. 8.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de politie, PL1300-2022231173-6. p. 10.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] bij de politie, PL1300-2022231173-4. p. 14.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juli 2023 bij de politie, PL1300-2022231173-37. (ongenummerd)
9.Verklaring van verdachte zoals afgelegd op de terechtzitting van 14 september 2023.
10.Eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden van [bedrijf] , gericht op de Leidsekade en de Hirschpassage in de nacht van 30 oktober 2022.