11.2Evenmin volgt de rechtbank eisers in hun betoog dat hun situatie vergelijkbaar is met die in de beslissing op bezwaar van 14 januari 2019. Met dit besluit werd alsnog vergunning verleend voor omzetting van de bedrijfswoning op het adres [straatnaam 1] [nummer 1] naar een burgerwoning. In het advies schrijft de bezwaarschriftencommissie dat die woning deel uitmaakt van bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1 van het Bro.Hieruit leiden eisers af dat deze woning is gelegen in een gebied met samenhangende bebouwing en dus binnen de bebouwde kom. Het college heeft op de zitting toegelicht dat die woning geen vergelijkbaar geval is, omdat deze aan de rand van het glastuinbouwconcentratiegebied ligt, terwijl de bedrijfswoningen van eisers er middenin zijn gelegen. De rechtbank is dit met het college eens. Bovendien heeft het college die vergunning verleend met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure, omdat die woning is gelegen in een gebied zonder samenhangende structuur en dus buiten de bebouwde kom.
12. Gelet op de feitelijke situatie, zoals zojuist weergegeven, oordeelt de rechtbank dat de percelen van eisers niet binnen de bebouwde kom zijn gelegen.
13. Dit betekent dat niet is voldaan aan artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor. De omgevingsvergunningen kunnen dus niet worden verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2º, van de Wabo, maar slechts met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3º, van de Wabo. Op de aanvragen is dus de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Hieruit volgt dat bij overschrijding van de beslistermijn de vergunningen niet van rechtswege zijn verleend.
14. Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 8:55f, eerste lid, in samenhang met artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, omdat ten tijde van het instellen van beroep de termijn om op de aanvragen te beslissen niet was verstreken. De beroepen niet-tijdig zijn daarom niet-ontvankelijk.
Beoordeling van het beroep tegen de bestreden besluiten
15. Met de bestreden besluiten heeft het college op de aanvragen van eisers beslist. Eisers hebben de rechtbank bij brief van 11 januari 2022, binnen de beroepstermijn, bericht dat hun beroepen tevens zijn gericht tegen de bestreden besluiten. De rechtbank merkt deze brief aan als een beroepschrift gericht tegen de bestreden besluiten.
16. Voor het geval de omgevingsvergunningen niet van rechtswege zijn verleend, stellen eisers dat het college de gevraagde omgevingsvergunningen in redelijkheid niet heeft mogen weigeren.
17. Het college is bevoegd om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo, een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening te verlenen. De bestuursrechter moet toetsen of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Omgevingsverordening NH2020 of Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland?
18. Het college stelt zich in de bestreden besluiten op het standpunt dat de gevraagde omzettingen in strijd zijn met het bestemmingsplan (planregel 7.1) en de provinciale Omgevingsverordening NH2020 (hierna: de Omgevingsverordening) (artikel 6.37). De bedrijfswoningen zijn gelegen in het glastuinbouwconcentratiegebied van de Noorder Legmeerpolder, waarin geen nieuwe burgerwoningen zijn toegestaan. Maar ook op grond van de voorheen geldende Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: de PRV) behoorde omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning op deze locatie niet tot de mogelijkheden, aldus het college.
19. Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening vastgesteld en de PRV ingetrokken. De Omgevingsverordening is op 17 november 2020 in werking getreden. Volgens het college gold ten tijde van de bestreden besluiten (30 november 2021) de Omgevingsverordening geldend van 17 november 2020 tot en met 14 juni 2022. Artikel 12.2, eerste lid, onder a, van die verordening luidt:
“Het oude recht blijft van toepassing tot een besluit onherroepelijk wordt, als voor de inwerkingtreding van de betreffende bepaling van deze verordening:
een aanvraag om het besluit is ingediend en het besluit binnen 2 jaar daarna is genomen;”
De bestreden besluiten zijn meer dan twee jaar na de op 4 september 2018 ingediende aanvragen genomen, zodat de Omgevingsverordening van toepassing is, aldus het college.
20. Volgens eisers moet artikel 12.2, eerste lid, onder a, van de Omgevingsverordening aldus worden uitgelegd dat de PRV van toepassing blijft, omdat de aanvragen zijn gedaan onder dit recht en de bestreden besluiten binnen twee jaar na inwerkingtreding van de Omgevingsverordening zijn genomen. De PRV bevat geen bepaling die in de weg staat aan de omzetting van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen, aldus eisers.
21. De rechtbank vindt artikel 12.2, eerste lid, onder a, van de Omgevingsverordening geen eenduidige bepaling, omdat deze nadere uitleg vergt om vast te stellen op welk deel van de wettekst het woord ‘daarna’ terugslaat. De wettekst is voor meerderlei uitleg vatbaar. Daarom kijkt de rechtbank naar de bedoeling van de provinciale wetgever. Uit de artikelsgewijze toelichting op het ‘Eindconcept wijzigingen partiële herziening Omgevingsverordening NH2020’volgt dat het artikellid zo moet worden gelezen dat de laatst geldende PRV (versie 17 september 2019 tot en met 16 november 2020) van toepassing blijft tot een besluit onherroepelijk wordt, als voor de inwerkingtreding van de betreffende bepaling van deze verordening een aanvraag om het besluit is ingediend en het besluit binnen twee jaar na de in de aanhef genoemde inwerkingtreding is genomen. Op grond van die toelichting volgt de rechtbank de lezing van eisers en oordeelt dat de PRV in dit geval het van toepassing zijnde recht is. Het college heeft in het besluit dus ten onrechte getoetst aan de Omgevingsverordening.
22. Volgens de bestreden besluiten behoorde ook onder de PRV omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning op deze locatie niet tot de mogelijkheden. Op de zitting heeft het college desgevraagd toegelicht dat hiermee wordt gedoeld op artikel 5d, aanhef en onder a, van de PRV (Transformatie glastuinbouw). De rechtbank is dit met het college eens. Op grond van dit artikel voorziet een bestemmingsplan alleen onder voorwaarden in nieuwe bebouwing of functieverandering van een bestaand glastuinbouwbedrijf naar onder meer wonen. Een van die voorwaarden is dat het bestaande glastuinbouwbedrijf niet is gelegen in glastuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding daarvan (a). Niet in geschil is dat de drie bedrijfswoningen van eisers gelegen zijn in een glastuinbouwconcentratiegebied. Naar het oordeel van de rechtbank maken de drie bedrijfswoningen onderdeel uit van die (bijbehorende) glastuinbouwbedrijven. Omzetting daarvan naar burgerwoningen belemmert volgens het college de bedrijfseconomische ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven gelegen in het glastuinbouwconcentratiegebied, terwijl die ontwikkelingsmogelijkheden juist zoveel mogelijk dienen te worden gefaciliteerd. Met de verwijzing naar het provinciale ruimtelijke beleid in de PRV heeft het college voldoende gemotiveerd waarom het geen medewerking wenst te verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan. Voor afweging van de belangen van eisers bij omzetting van hun bedrijfswoningen naar burgerwoningen bestaat daarom geen ruimte.
23. Eisers voeren met een beroep op het gelijkheidsbeginsel aan dat de naar een burgerwoning omgezette bedrijfswoning op de [straatnaam 1] [nummer 1] , in ieder geval ten tijde van de aanvraag (eveneens uit 2018), een gelijk geval betrof, in dezelfde straat en vallend onder hetzelfde planologische regime. Verder verwijzen eisers naar de eveneens omgezette bedrijfswoningen aan de [straatnaam 1] [nummer 2] en [nummer 3] en aan de Noorddammerweg [nummer 4] .
24. De rechtbank oordeelt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De bedrijfswoningen van eisers staan op gronden met de bestemming ‘Agrarisch-Glastuinbouw Bedrijfswoning’. De bedrijfswoning op het adres [straatnaam 1] [nummer 3] eveneens. Die woning is echter omgezet onder een ander (ouder) rechtsregime, evenals de bedrijfswoningen op de adressen [straatnaam 1] [nummer 2] en Noorddammerweg [nummer 4] . Deze adressen zijn dus geen gelijke gevallen.Bovendien is de omgezette bedrijfswoning [straatnaam 1] [nummer 2] geen bedrijfswoning behorende bij een glastuinbouwbedrijf, want gelegen op gronden met de bestemming ‘Bedrijf’. Van de woning aan de [straatnaam 1] [nummer 1] heeft de rechtbank onder 11.2 al beschreven waarom dat geen gelijk geval is.
25. Eisers betogen dat het college met het weigeren van de omgevingsvergunningen in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Volgens eisers heeft het college hen met brieven van 28 januari 2015 en 13 september 2017 en een e-mail van 7 februari 2019 concreet en ondubbelzinnig medewerking toegezegd aan het omzetten van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen, mits wordt aangetoond dat dit de naastgelegen bedrijven niet belemmert.
26. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat door de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en, zo ja, hoe.
Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de toezegging of uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
27. De rechtbank oordeelt dat aan de brief van 28 januari 2015 alleen al geen vertrouwen kan worden ontleend, omdat deze niet op de voorliggende aanvragen ziet. De brief van 13 september 2017 betreft een voorwaardelijke toezegging (aan de heer [eiser 1] ) dat medewerking wordt verleend aan omzetting van bedrijfswoningen naar burgerwoningen, indien aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan. In het beroepschrift is vermeld dat [eiser 1] de afgelopen jaren als contactpersoon heeft gefungeerd namens eisers.Om die reden dienen de brieven aan [eiser 1] volgens eisers tevens aangemerkt te worden als zijnde gericht aan [eiser 2] en [eiser 3] . Nu het college dit niet heeft betwist, gaat de rechtbank daarvan uit. Uit die brief blijkt een positieve grondhouding van het college, al moeten eisers nog wel aan genoemde voorwaarden voldoen. Uit de gedingstukken blijkt dat eisers op grond van deze brief (onder meer) akoestisch onderzoek hebben laten doen door [deskundige] , uit de resultaten waarvan geen akoestische belemmeringen voor omzetting van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen bleken en dat eisers daarna de aanvragen van 4 september 2018 hebben ingediend. Eisers beroepen zich tot slot op een email van 7 februari 2019 van de heer [naam 2] , senior adviseur bestemmingsplannen van de gemeente Amstelveen, gericht aan [deskundige] . Die e-mail luidt:
“Gisteren is het gesprek met de provincie over onder anderen uw verzoeken om omzetting van de bedrijfswoningen in burgerwoningen in positief afgerond en zijn afspraken gemaakt met de Greenport. Wij gaan intern afspraken maken over de meest efficiënte RO-procedure om medewerking aan de individuele verzoeken te kunnen verlenen. Wij gaan er vanuit dat we daarvoor volgende week donderdag een voorstel met de wethouder kunnen bespreken. Na die bespreking zal ik u verder informeren.”
De rechtbank oordeelt dat eisers als redelijke burgers uit die e-mail (gericht aan een door hen ingehuurde deskundige en die daarmee geacht mag worden mede te zijn gericht aan eisers) mochten afleiden dat aan de gestelde voorwaarden in de brief van 13 september 2017 was voldaan en dat het college dus medewerking zou verlenen aan de gevraagde omzettingsvergunningen. Dat nog met de wethouder een voorstel zou worden besproken, leidt niet tot een ander oordeel. Dit voorstel ziet volgens de formulering van deze e-mail immers niet op de vraag of medewerking zal worden verleend, maar op de vraag welke voorbereidingsprocedure daarop van toepassing is. De rechtbank is verder van oordeel dat de toezegging van de senior adviseur bestemmingsplannen aan het college (het bevoegde bestuursorgaan) kan worden toegerekend. Het college heeft dat ook niet betwist. Dit betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.
28. Het is niet zo dat aan gerechtvaardigde verwachtingen altijd moet worden voldaan in de zin dat daaraan uitvoering moet worden gegeven. Andere belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen zwaarder wegen. Wanneer andere belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen, kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming.
29. Het college heeft op de zitting toegelicht dat het de gevraagde omgevingsvergunningen niet (alsnog) kan verlenen, omdat het gebonden is aan de provinciale verordening en de belangen van omliggende (glastuinbouw)bedrijven zich daartegen verzetten. De enige optie is dan om schadevergoeding toe te kennen, indien wordt geoordeeld dat eisers een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt, aldus het college.
30. De rechtbank is van oordeel dat uit de PRV, maar ook de nadien in werking getreden Omgevingsverordening blijkt dat het glastuinbouwconcentratiegebied waar de bedrijfswoningen van eisers in gelegen zijn, van groot belang is voor de glastuinbouwsector. Het gebied is specifiek aangewezen om groei van de glastuinbouwbedrijven in de toekomst mogelijk te maken. Het is niet uitgesloten dat omzetting van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen deze groei in dit gebied kan beperken. Het belang van eisers bij omzetting van de bedrijfswoning naar burgerwoning is voornamelijk gelegen in een hogere verkoopwaarde van een burgerwoning. Gelet op het voorgaande mocht het college de financiële belangen van eisers bij honorering van het gewekte vertrouwen naar het oordeel van de rechtbank minder zwaar laten wegen dan het algemeen belang van het behoud van de (glastuinbouw)bedrijven in het gebied.
31. Gezien de gerechtvaardigde verwachting van eisers had het college echter bij de besluitvorming moeten betrekken of aanleiding bestond om hen compensatie aan te bieden voor de (eventuele) dispositieschade die eisers hebben geleden doordat zij gerechtvaardigd hebben vertrouwd op de aan het college toe te rekenen uitlatingen. In de bestreden besluiten heeft het college dit ten onrechte niet gedaan. Hierdoor heeft het college de bestreden besluiten in strijd met de artikelen 3:4 en 7:12 van de Awb onvoldoende gemotiveerd.
32. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen.Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met nieuwe beschikkingen, na of tegelijkertijd met intrekking van de bestreden besluiten. Om het gebrek te herstellen, moet het college eisers eerst in de gelegenheid stellen de schade die eisers stellen te lijden door de bestreden besluiten nader te onderbouwen. Het college kan vervolgens een aanvullend besluit nemen. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen, bepalen op tien weken na verzending van deze tussenuitspraak.
33. De rechtbank zal het college op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen opdragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
34. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.