ECLI:NL:RVS:2018:47

Raad van State

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
201604444/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • H. Troostwijk
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor opslag en verwerking van citrusvruchten in Kudelstaart

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 2 mei 2016 het beroep van [appellant] tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer ongegrond heeft verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 12 maart 2015, betreft het gebruik van een pand voor (koel)opslag, herpakken en persen van citrusvruchten op een perceel in Kudelstaart. [appellant] vreest overlast door de activiteiten die met de vergunning gepaard gaan, zoals een toename van verkeersbewegingen en mogelijke geurhinder.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 oktober 2017 ter zitting behandeld. [appellant] heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het perceel in de bebouwde kom ligt en dat de verleende vergunning in strijd is met het bestemmingsplan. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, en dat de belangen van [appellant] niet zwaarder wegen dan de belangen van de vergunninghouder. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201604444/1/A1.
Datum uitspraak: 10 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2016 in zaken nrs. 15/5625 en 15/5819 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2015 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan [belanghebbende] voor het gebruiken van een pand ten behoeve van (koel)opslag, herpakken en persen van citrusvruchten op het perceel [locatie] te Kudelstaart (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 juli 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2017, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. H.J. Hulsbergen, advocaat te Hoofddorp, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Bounaanaa, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbenden] en D. Sjouke, in zijn hoedanigheid als curator van [bedrijf A] en [bedrijf B], ter zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    [belanghebbende] heeft in zijn aanvraag om omgevingsvergunning te kennen gegeven dat ongeveer de helft van het perceel gehuurd en gebruikt zal worden door [bedrijf C] ten behoeve van (koel)opslag, herpakken en persen van citrusvruchten. De activiteiten bestaan voor ongeveer 40 procent uit het persen van citrusvruchten en voor ongeveer 60 procent uit het herpakken en de opslag van producten. Ingevolge het bestemmingsplan zijn de percelen bestemd voor glastuinbouw en aangeduid voor agrarische verwerkingsbedrijven. Het herpakken en de opslag van de producten op het perceel is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kudelstaart 2006". Om medewerking aan het gevraagde gebruik te kunnen verlenen, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) gelezen in verbinding met artikel 4, negende lid van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) omgevingsvergunning verleend.
[appellant] is woonachtig in de omgeving van het perceel en vreest overlast ten gevolge van de aangevraagde omgevingsvergunning en wijst daarbij op de verkeersveiligheid en de toename van het aantal verkeersbewegingen.
Procesbelang
2.    Bij uitspraak van 20 september 2016 heeft de rechtbank Amsterdam [bedrijf A] in staat van faillissement verklaard. De door [bedrijf A] geëxploiteerde onderneming is dan ook vanaf dat moment gestaakt. De aan [belanghebbende] verleende omgevingsvergunning is niet gebruikt en het college heeft deze vergunning, zoals ter zitting van de Afdeling bevestigd, niet ingetrokken. De Afdeling heeft bij brief van 24 augustus 2017 aan [appellant] gevraagd of het faillissement van [bedrijf A] reden is om het hoger beroep in te trekken. Bij brief van 30 augustus 2017 heeft [appellant] gesteld dat het processueel belang er in is gelegen dat hij een inhoudelijk oordeel van de Afdeling wenst te verkrijgen over de rechtmatigheid van de toepassing van artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor, nu het college met toepassing van dat artikel in de toekomst mogelijk ander gebruik dat eveneens overlast geeft, kan toestaan. Daarbij is met name van belang dat de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte heeft overwogen dat het perceel is gelegen binnen de bebouwde kom. Hij wijst in deze brief, onder andere, op de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:139 en een aan [bedrijf D] verleende omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van een bedrijfspand met metaalbewerking en het wijzigen van de gevels. Daarnaast heeft [appellant] ter zitting van de Afdeling aangevoerd dat de aan [belanghebbende] verleende omgevingsvergunning ten onrechte niet is ingetrokken door het college.
2.1.    Anders dan de curator van [bedrijf A] stelt, heeft [appellant] belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. Hierbij is van belang dat de omgevingsvergunning door het college niet is ingetrokken na het faillissement van [bedrijf A] en [bedrijf D], de nieuwe eigenaar van het perceel, ter zitting van de Afdeling te kennen heeft gegeven dat zijn perceel met de aan [bedrijf A] verleende omgevingsvergunning meer verkoopwaarde heeft. Derhalve is niet uitgesloten dat gebruik zal worden gemaakt van de aan [bedrijf A] verleende omgevingsvergunning en heeft [appellant] belang bij een bespreking van zijn hoger beroep.
Toepassing van artikel 4 van bijlage II bij het Bor
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder negen, van bijlage II bij het Bor. [appellant] voert hiertoe aan dat het perceel is gelegen buiten de bebouwde kom. Hij voert hiertoe, onder andere, aan dat het perceel niet is gelegen in een gebied met samenhangende bebouwing, er sprake is van een grote open ruimte tussen het bedrijfspand en andere nabijgelegen bebouwing en het perceel in een overwegend agrarisch gebied is gelegen. Voorts wordt de aanwezige bebouwing niet overwegend gebruikt als woon- of verblijffunctie en zijn de dichtstbij gelegen woonwijk en dorpskern gelegen op ruime afstand van het perceel. Daarnaast voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat geen aansluiting bestaat tussen het perceel en het gebied dat door de Bachlaan en Legmeerdijk wordt ontsloten. Volgens [appellant] zijn tussen het perceel en deze wegen een groot aantal barrières aanwezig, zoals sloten, grond, autowegen, weilanden, wandelpaden en fietspaden.
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1422, is de vraag of een perceel in de bebouwde kom is gelegen van feitelijke aard, waarbij de aard van de omgeving bepalend is en van belang is waar de bebouwing feitelijk, nagenoeg, ophoudt. De plaats van verkeersborden is daarbij niet van belang.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het perceel is gelegen in de bebouwde kom. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat aan de Cactuslaan samenhangende bebouwing aanwezig is, bestaande uit bedrijfsbebouwing en woningen. Daarnaast sluit het perceel aan op de bebouwing van de gemeente Aalsmeer en maakt de omstandigheid dat de bedrijfsbebouwing na het perceel richting de Legmeerdijk nagenoeg ophoudt niet dat het perceel niet is gelegen in de bebouwde kom. In de door [appellant] aangehaalde jurisprudentie ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij is van belang dat van geval tot geval moet worden bepaald of een perceel is gelegen in de bebouwde kom.
Het betoog faalt.
Strijd bestemmingsplan
4.    Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat naast het opslaan en verpakken van citrusvruchten ook het persen van de citrusvruchten in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Hij voert hiertoe aan dat citrusvruchten niet kunnen worden aangemerkt als een gewas in de zin van het bestemmingsplan en derhalve geen sprake is van een agrarisch verwerkingsbedrijf als bedoeld in artikel 1, onder 3, van de planvoorschriften.
4.1.     De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het persen van de citrusvruchten op het perceel niet in strijd is met het bestemmingsplan "Kudelstaart 2006". In artikel 1, onder 3, van de planvoorschriften is bepaald dat een agrarisch verwerkingsbedrijf een bedrijf is dat is gericht op het verwerken van gewassen. Daarbij is niet bepaald dat uitsluitend de verwerking van op het perceel gekweekte gewassen zou zijn toegestaan. Anders dan [appellant] stelt is de verwerking van citrusvruchten in het bestemmingsplan derhalve niet verboden.
Het betoog faalt.
Afwijking van het bestemmingsplan
5.    Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid medewerking heeft kunnen verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan. Hiertoe voert hij aan dat het verwerken van citrusvruchten tot sap minder tijd in beslag zal nemen dan is medegedeeld in de aanvraag om omgevingsvergunning terwijl het verpakken en het opslaan van citrusvruchten en citrusproducten juist meer tijd in beslag zal nemen. Dit betekent volgens [appellant] dat de ruimtelijke gevolgen groter zullen zijn terwijl de gemeenteraad in het gebied geen agrarische handels- en nevenbedrijven wenst toe te staan. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] niet onderkend dat het college bij de afweging geen gewicht heeft mogen toekennen aan het beleid dat voor de Schinkelpolder is vastgesteld, nu deze gebieden niet met elkaar kunnen worden vergeleken. Daarbij is volgens hem van belang dat de opgeslagen, te distribueren en verwerken producten geen versterking van de glastuinbouw met zich brengen, nu de voormelde activiteiten geen relevante relatie hebben met de kassenteelt in Nederland.
Verder betoogt [appellant] dat het college onvoldoende gewicht heeft toegekend aan zijn belangen, omdat zijn leefomgeving ten gevolge van de verleende vergunning ingrijpend zal veranderen en zijn woongenot in gevaar komt. Zo zal volgens [appellant] overlast ontstaan ten gevolge van de aanwezigheid van koelcellen, het laden en lossen van vrachtwagens en containers, de mogelijkheid van geurhinder, toename van verkeersbewegingen en parkeeroverlast.
5.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat het college de gevolgen van de aangevraagde activiteiten op onjuiste wijze heeft beoordeeld. Hierbij is van belang dat [belanghebbende] in de aanvraag nader heeft gespecificeerd op welke wijze de activiteiten zullen worden ingericht en niet is gebleken dat deze weergave van de gevraagde activiteiten onjuist zou zijn.
In hetgeen door [appellant] in hoger beroep is aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Daarbij heeft het college van belang kunnen achten dat in de Provinciale Structuurvisie en de Aalsmeerse Gebiedsvisie het gebied rondom de Cactuslaan, net als de Schinkelpolder, is aangewezen als concentratiegebied voor grootschalige glastuinbouw en dat in verband met problemen in de glastuinbouwsector het college in de Schinkelpolder heeft gekozen voor een ruimere regeling van de toegestane bedrijfsuitoefening voor zover dit de positie van de glastuinbouw kan ondersteunen en versterken. Voor de Schinkelpolder is ervoor gekozen om naast de glastuinbouw tevens agrarische aanverwante bedrijvigheid toe te staan. Nu de Cactuslaan ook is aangewezen als modern glastuinbouwgebied wil het college de activiteiten die [belanghebbende] wenst te verrichten ook toestaan.
5.2.    Voorts heeft het college de belangen van [appellant] in het besluit van 28 juli 2015 meegenomen en heeft daar in redelijkheid minder gewicht aan toe kunnen kennen dan het belang voor de aanvrager bij de wijziging van het gebruik. Daarbij heeft het college van belang kunnen achten dat de woning van [appellant] aan de achterzijde van het perceel is gesitueerd en dat de vrachtwagens ten behoeve van de aangevraagde activiteit de woning van [appellant] niet zullen passeren. Bovendien is in het bestemmingsplan reeds bedrijvigheid toegestaan waar vrachtverkeer mee gepaard zal gaan en is niet in geschil dat slechts een toename van maximaal vijf vrachtwagens per dag wordt verwacht ten gevolge van het vergunde gebruik en de Cactuslaan reeds een groot aantal vrachtwagens verwerkt voor de andere bedrijven aan de Cactuslaan. Verder is uit akoestisch onderzoek gebleken dat de koelinstallatie van het bedrijf voldoet aan de eisen die daaraan zijn gesteld in het Activiteitenbesluit. [appellant] heeft bovendien niet aan de hand van concrete objectieve gegevens aannemelijk gemaakt waaruit de volgens hem verwachte overlast zal bestaan.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen door [appellant] is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank gelet op zijn belangen niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Het betoog faalt.
Slot en conclusie
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Vermeulen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2018
700.