ECLI:NL:RBAMS:2023:6068

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
22/2437
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ziekengeldsanctie opgelegd aan een eigenrisicodrager na beëindiging van het dienstverband van een zieke werknemer

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2023, wordt het beroep van Stichting voor openbaar primair onderwijs (hierna: eiseres) tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Eiseres, die als eigenrisicodrager voor de Ziektewet optreedt, heeft een ziekengeldsanctie opgelegd gekregen voor het doorbetalen van ziekengeld aan een werknemer die ziek uit dienst is gegaan. De werknemer had op 29 april 2019 ontslag genomen en zich ziek gemeld, maar eiseres heeft geen melding gemaakt bij het Uwv dat de werknemer ziek uit dienst is getreden. Het Uwv heeft eiseres een loondoorbetalingsverplichting opgelegd tot 30 augustus 2022, omdat zij niet aan de re-integratieverplichtingen had voldaan en de aanvraag voor een WIA-uitkering te laat was ingediend.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van de eerste ziektedag van de werknemer op 3 juni 2019, terwijl de rechtbank vaststelt dat deze op 14 mei 2019 was. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde ziekengeldsanctie niet correct is, en zij vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door de eerste ziektedag vast te stellen op 14 mei 2019 en het tijdvak waarover eiseres het ziekengeld moet betalen te verlengen tot 11 augustus 2022. De rechtbank benadrukt dat de sanctie is opgelegd voor het niet voldoen aan administratieve verplichtingen en niet voor de inhoudelijke beoordeling van de re-integratie-inspanningen.

De rechtbank bepaalt dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak heeft geen gevolgen voor de uitkeringsrechten van de werknemer. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2437

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , Stichting voor openbaar primair onderwijs, gevestigd in Amstelveen, eiseres
(gemachtigde: mr. B.S. Nonnekes),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[werknemer]uit Amstelveen (de werknemer)
(gemachtigde: mr. S. van Andel).
Partijen worden hierna [eiseres] , het Uwv en [werknemer] genoemd.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiseres] tegen de door het Uwv opgelegde sanctie om het ziekengeld van de werknemer door te betalen tot 30 augustus 2022.
2. Met het bestreden besluit van 29 maart 2022 op het bezwaar van [eiseres] is het Uwv bij dat besluit gebleven.
3. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [vertegenwoordiger van de stichting] , vertegenwoordigers van [eiseres] , bijgestaan door de gemachtigde van [eiseres] en mr. D. Kluft. Namens het Uwv is, met bericht van verhindering, niemand verschenen.
5. De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek heropend en het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op de door de rechtbank gestelde vragen. Het Uwv heeft op 5 mei 2023 gereageerd. [eiseres] heeft op de reactie van het Uwv gereageerd met de brief van 6 juni 2023.
6. De rechtbank heeft partijen medegedeeld dat het onderzoek zal worden gesloten tenzij partijen binnen vier weken aangeven dat zij nog een nadere zitting willen. [eiseres] heeft met de reactie van 12 juli 2023 aangegeven dat zij geen behoefte heeft aan een nadere zitting. Het Uwv heeft niet gereageerd.
7. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Geen toestemming voor het delen van medische gegevens
8. [werknemer] heeft laten weten als procespartij aan de procedure te willen deelnemen. [werknemer] heeft aan de rechtbank geen toestemming gegeven om haar medische informatie te delen met [eiseres] . De rechtbank heeft om die reden besloten, onder verwijzing naar artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat de kennisneming van medische stukken in deze zaak is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is, dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. In deze uitspraak wordt daarom geen medische informatie vermeld en wordt, voor zover van belang, alleen in algemene termen de medische situatie van [werknemer] beschreven.

Totstandkoming van het bestreden besluit

9. [eiseres] is eigenrisicodrager voor de Ziektewet.
10. [werknemer] was als leerkracht werkzaam bij [eiseres] voor 32 uur per week. [werknemer] heeft op 29 april 2019 ontslag genomen met ingang van 1 augustus 2019. [werknemer] heeft zich vervolgens ziekgemeld. Op 22 mei 2019 is zij gezien door een bedrijfsarts. [werknemer] is op 1 augustus 2019 uit dienst getreden. [eiseres] heeft geen melding gedaan bij het Uwv dat [werknemer] ziek uit dienst is getreden.
11. [werknemer] heeft in oktober 2020 een Ziektewetuitkering aangevraagd. Die aanvraag is met een besluit van 23 oktober 2020 afgewezen, omdat zij voorafgaand aan de eerste ziektedag geen werkloosheidsuitkering ontving en dus niet verzekerd was. Het Uwv heeft met een brief van 20 november 2020 [eiseres] laten weten dat zij een aanvraag om een Ziektewetuitkering van [werknemer] hebben ontvangen en [eiseres] op haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Ziektewet gewezen voor onder andere werknemers van wie de dienstbetrekking eindigt tijdens ziekte. Het Uwv heeft [eiseres] verzocht om de ziekmelding in behandeling te nemen en daarvan aangifte te doen bij het Uwv.
12. Op 15 juni 2021 heeft [werknemer] een WIA [1] -uitkering aangevraagd. Met de brief van 22 juni 2021 heeft het Uwv laten weten dat de aanvraag te laat is ingediend en zowel [werknemer] als [eiseres] gevraagd om (onderdelen van) het re-integratieverslag. Het Uwv heeft [eiseres] verzocht om uiterlijk 29 juni 2021 de re-integratiegegevens alsnog in te dienen.
13. Met het primaire besluit van 12 augustus 2021 is aan [eiseres] een loondoorbetalingsverplichting opgelegd tot 30 augustus 2022, omdat [eiseres] de stukken over de re-integratie van [werknemer] niet heeft ingediend en de WIA-uitkering 92 dagen te laat is aangevraagd.
14. Op 18 januari 2022 heeft [werknemer] opnieuw een aanvraag om een Ziektewetuitkering ingediend. Met een besluit van 1 maart 2022 is meegedeeld dat [werknemer] geen Ziektewetuitkering ontvangt, omdat zij volgens het Uwv tijdens haar ziekte ontslag heeft genomen en daarmee een benadelingshandeling heeft verricht.
15. Met het bestreden besluit van 29 maart 2022 is het bezwaar van [eiseres] tegen de opgelegde loonsanctie ongegrond verklaard met dien verstande dat het Uwv heeft meegedeeld dat [eiseres] niet het loon, maar de Ziektewetuitkering van [werknemer] moet doorbetalen. Volgens het Uwv is van belang dat [werknemer] ten tijde van haar arbeidsongeschiktheid verzekerd was voor de Ziektewet en dus recht had op ziekengeld. [eiseres] dient in het geval waarin het dienstverband tijdens ziekte eindigt als eigenrisicodrager de eerste twee ziektejaren voldoende re-integratie inspanningen te verrichten. Dat re-integratie volgens [eiseres] niet tot een ander resultaat zou hebben geleid maakt niet dat de sanctie niet kon worden opgelegd. Het gaat in dit geval namelijk om een administratieve sanctie, omdat [eiseres] de benodigde gegevens over de re-integratie niet heeft opgestuurd. De gegevens die [eiseres] in bezwaar heeft overgelegd zijn naar de afdeling Sociaal Medische Zaken verstuurd om te beoordelen of daarmee alsnog aan de re-integratieverplichtingen is voldaan.
16. Met een besluit van 18 november 2022 is op het bezwaar van [werknemer] tegen het hiervoor genoemde besluit van 1 maart 2022 beslist. Het bezwaar van [werknemer] is gegrond verklaard, omdat volgens het Uwv alsnog is gebleken dat zij geen benadelingshandeling heeft verricht. [werknemer] had namelijk al ontslag genomen voordat zij ziek werd.
17. Met een besluit van 10 augustus 2022 heeft het Uwv het bekortingsverzoek van [eiseres] van de loonsanctie afgewezen, omdat het re-integratieverslag nog niet compleet was volgens het Uwv en [eiseres] haar tekortkomingen dus nog niet had hersteld.
18. Met een besluit van 6 september 2022 is aan [werknemer] een WIA-uitkering toegekend. Zij krijgt per 30 augustus 2022 een loongerelateerde WIA-uitkering waarbij zij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

19. De rechtbank stelt voorop dat aan [werknemer] alsnog een Ziektewetuitkering is toegekend. Verder is inmiddels op het bekortingsverzoek afwijzend beslist met een besluit van 10 augustus 2022. Hiertegen heeft [eiseres] bezwaar gemaakt. De rechtbank beoordeelt in deze zaak alleen of het Uwv aan [eiseres] een sanctie heeft kunnen opleggen om het ziekengeld aan [werknemer] door te betalen tot 30 augustus 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [eiseres] .
20. [eiseres] voert aan dat de eerste ziektedag van [werknemer] 14 mei 2019 is. Dit volgt uit de probleemanalyse van de bedrijfsarts. Het Uwv gaat ten onrechte uit van 3 juni 2019.
21. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van de eerste ziektedag van [werknemer] op 3 juni 2019 is. Het Uwv heeft ter onderbouwing hiervan verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts van 31 augustus 2022. Hier staat echter alleen in vermeld dat [werknemer] zich op 3 juni 2019 ziek heeft gemeld. Het is onduidelijk waar de verzekeringsarts dit op heeft gebaseerd. Daartegenover staat in probleemanalyse van de bedrijfsarts van 22 mei 2019 vermeld dat [werknemer] op 14 mei 2019 ziek is geworden. Gelet hierop is het standpunt van [eiseres] aannemelijk dat de eerste ziektedag van [werknemer] op 14 mei 2019 is, nu de probleemanalyse van de bedrijfsarts, in tegenstelling tot het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, meteen na de ziekmelding is opgesteld.
22. De rechtbank zal reeds hierom het beroep gegrond verklaren en zelf in de zaak voorzien door de eerste ziektedag van [werknemer] vast te stellen op 14 mei 2019. De rechtbank zal hierna nog over de overige beroepsgronden van [eiseres] oordelen.
23. Volgens [eiseres] moet zij ten onrechte aan [werknemer] een Ziektewetuitkering uitbetalen. [werknemer] heeft een benadelingshandeling verricht waardoor het Uwv de Ziektewetuitkering niet hoeft uit te betalen. Het is dan ook niet te volgen waarom [eiseres] als eigenrisicodrager dit wel moet doen en daarbij ook nog re-integratieverplichtingen heeft.
24. Op grond van artikel 63a van de Ziektewet verricht de werkgever die eigenrisicodrager is de werkzaamheden die van belang zijn voor de voorbereiding van besluiten over Ziektewetuitkeringen en begeleidt hij de werknemer die bij hem in dienst stond bij ziekte alsof de werknemer nog in dienst is. Hieruit vloeien onder meer de re-integratieverplichtingen voort als bedoeld in 25 van de Wet WIA, waaronder het maken van aantekeningen van het verloop van de ziekte en de re-integratie, het opstellen van een plan van aanpak en een re-integratieverslag. In dit geval had [eiseres] deze verplichtingen als eigenrisicodrager voor [werknemer] , nu [werknemer] tijdens haar dienstverband ziek is geworden en bij einde dienstverband nog steeds ziek was. Of [werknemer] al dan niet een benadelingshandeling heeft verricht doet niet af aan deze verplichtingen. [eiseres] heeft echter, nadat [werknemer] op 1 augustus 2019 uit dienst is getreden, niet langer aan de re-integratieverplichtingen die zij richting [werknemer] had voldaan.
25. Op grond van artikel 25, achtste lid, van de Wet WIA geeft het Uwv de werkgever een termijn waarbinnen hij het re-integratieverslag alsnog kan verstrekken. Het Uwv heeft [eiseres] een termijn van een week gegeven om alsnog de benodigde documenten in te dienen. Niet in geschil is dat [eiseres] daar binnen die termijn geen gebruik van heeft gemaakt. Het Uwv heeft dan ook op grond van artikel 26, tweede lid van de Wet WIA op goede gronden het tijdvak verlengd waarin [eiseres] aan [werknemer] nog ziekengeld moest betalen. Dat het ging om een ziekengeldsanctie (in plaats van een loonsanctie) is in het bestreden besluit uitgelegd met verwijzing naar de juiste wettelijke grondslag. Uit vaste rechtspraak [2] volgt dat het Uwv een dergelijke misslag in de beslissing op bezwaar mag herstellen, omdat het bij de ziekengeldsanctie gaat om hetzelfde normatieve kader als bij de loonsanctie.
26. [eiseres] voert aan dat het haar niet kan worden tegengeworpen dat zij de gevraagde gegevens niet eerder heeft ingediend bij het Uwv. [werknemer] heeft immers zelf opgezegd, heeft nog werkzaamheden verricht tot het einde van haar dienstverband en heeft pas in oktober 2021 ziekengeld aangevraagd. Daarbij bleek uit het besluit van 23 oktober 2020 dat [werknemer] niet was verzekerd voor de Ziektewet en uit het besluit van 1 maart 2022 volgde ook dat zij geen recht had op een Ziektewetuitkering.
27. De rechtbank volgt [eiseres] hierin niet. Zoals hiervoor overwogen had [eiseres] vanaf 14 mei 2019 zelf moeten beginnen met het uitvoeren van de re-integratieverplichtingen en daarmee als eigenrisicodrager moeten doorgaan na einde dienstverband. Dit staat los van de besluiten die het Uwv op de aanvragen van [werknemer] heeft genomen. [eiseres] heeft er zelf voor gekozen om eigenrisicodrager te worden waarbij de verantwoordelijkheid hoort om voldoende kennis te hebben van de wet- en regelgeving en om daar op de juiste wijze uitvoering aan te geven. Daarbij komt dat wanneer [eiseres] de verplichtingen meteen juist had uitgevoerd het Uwv de besluiten van 23 oktober 2020 en 1 maart 2022 waarschijnlijk ook niet had hoeven te nemen, omdat bij het Uwv dan meteen duidelijk was geweest dat [werknemer] recht had op ziekengeld.
28. De stelling van [eiseres] dat het uitvoeren van de re-integratieverplichtingen in dit geval geen verschil zou hebben gemaakt, aangezien bij [werknemer] sprake is van geen benutbare mogelijkheden, is in deze zaak niet relevant. De ziekengeldsanctie is namelijk opgelegd voor het niet overleggen van de volledige re-integratiegegevens. Het gaat dus om een administratieve sanctie in deze procedure en niet om een inhoudelijke sanctie waarbij wordt gekeken of er voldoende re-integratie inspanningen zijn verricht.
29. [eiseres] voert verder aan dat het Uwv vanaf de indiening van de bezwaargronden op 21 oktober 2021 alle gevraagde gegevens in bezit heeft om te kunnen beoordelen of [eiseres] aan de re-integratieverplichtingen had voldaan.
30. Dat [eiseres] in de bezwaarprocedure alsnog gegevens heeft ingediend, maakt niet dat het Uwv geen sanctie mocht opleggen. Als niet in geschil staat vast dat [eiseres] de gevraagde documenten niet binnen de hersteltermijn heeft ingediend. Als een eigenrisicodrager niet, zoals in dit geval, binnen de daarvoor gestelde termijn de gevraagde documenten indient, legt het Uwv een ziekengeldsanctie op om te bewerkstelligen dat de documenten alsnog worden overgelegd. De eigenrisicodrager kan om bekorting van de verlengingstermijn vragen als deze meent dat hij nadien de juiste documenten heeft ingediend. Opkomen tegen een ziekengeldsanctie en het verzoek om bekorting daarvan betreft twee te onderscheiden procedures, zo volgt uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] . [eiseres] kan tegen de beslissing op het bekortingsverzoek van 10 augustus 2022 bezwaar maken (en heeft dat ook gedaan) en in die procedure de gronden daartegen aanvoeren.
31. [eiseres] stelt nog dat een ziekengeldsanctie maximaal voor de duur van 52 weken kan worden opgelegd. De sanctie had daarom tot uiterlijk 10 mei 2022 mogen worden opgelegd.
32. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv [eiseres] de ziekengeldsanctie mogen opleggen voor eerst 92 dagen wegens de te late WIA-aanvraag en vervolgens voor 52 weken op grond van het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen. De ziekengeldsanctie is voor 92 dagen opgelegd op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA en de ziekengeldsanctie op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet WIA. Deze ziekengelddoorbetalingsplichten worden dus opgelegd op basis van twee verschillende grondslagen. Uit vaste rechtspraak [4] volgt dat er geen wettelijke regel is die zich tegen het naast elkaar bestaan van deze besluiten verzet. Het Uwv is bij het bepalen van deze tijdvakken in dit geval echter uitgegaan van de onjuiste eerste ziektedag. Gerekend moest immers worden vanaf 14 mei 2019. Daarbij dienden 104 weken opgeteld te worden, het tijdvak waarover [eiseres] als eigenrisicodrager gehouden is het ziekengeld te betalen. Het Uwv mocht vanaf het einde van deze wachttijd op 10 mei 2021 het tijdvak waarover [eiseres] het ziekengeld moest betalen verlengen met eerst 92 dagen. Vervolgens mocht het Uwv dit tijdvak vanaf 11 augustus 2021 verlengen met 52 weken, dat wil zeggen tot en met 10 augustus 2022. Dit betekent dat het Uwv een ziekensanctie mocht opleggen over de periode 11 mei 2021 tot 11 augustus 2022. Ten onrechte is de sanctie opgelegd tot 30 augustus 2022.

Conclusie en gevolgen

33. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is uitgegaan van de eerste ziektedag van [werknemer] op 3 juni 2019 en de daaraan verbonden conclusie dat [eiseres] het ziekengeld moest doorbetalen tot 30 augustus 2022. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de eerste ziektedag vast te stellen op 14 mei 2019 en het tijdvak waarover [eiseres] het ziekengeld moet betalen te verlengen tot 11 augustus 2022.
34. De rechtbank geeft het Uwv mee dat zij ervan uitgaat dat deze uitspraak geen gevolgen heeft voor de uitkeringsrechten van [werknemer] .
35. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
36. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is uitgegaan van de eerste ziektedag op 3 juni 2019 en de beslissing dat [eiseres] het ziekengeld tot 30 augustus 2022 moet doorbetalen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 365,- aan [eiseres] te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van
€ 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Kuiken, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2023.
De griffier is verhinderd
rechter

om de uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2693.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2507.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6132.