ECLI:NL:RBAMS:2023:6051

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
10513468 EA VERZ 23-502
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een arbeidsrechtelijke zaak

Op 28 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure die was ingediend door een verzoeker tegen mr. C.W. Inden, kantonrechter in dezelfde rechtbank. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een ontbindingsprocedure van de arbeidsovereenkomst tussen de verzoeker en de Universiteit van Amsterdam (UvA). De verzoeker had het gevoel dat de rechter vooringenomen was en dat er geen hoor- en wederhoor was toegepast tijdens de mondelinge behandeling op 31 augustus 2023. De wrakingsprocedure vond plaats op 19 september 2023, waar zowel de verzoeker als de rechter aanwezig waren.

De rechtbank heeft de gronden van het wrakingsverzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De rechter had tijdens de mondelinge behandeling zowel de verzoeker als de UvA kritisch bevraagd, wat niet als partijdigheid kon worden aangemerkt. De Wrakingskamer oordeelde dat de rechter zijn rol correct had vervuld en dat de verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims van vooringenomenheid. De beslissing van de Wrakingskamer was om het wrakingsverzoek af te wijzen, waarbij werd benadrukt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij het tegendeel overtuigend kan worden aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing van 28 september 2023 op het op 31 augustus 2023 ingekomen en onder rekestnummer C/13/738808 / HA RK 23/277 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
verzoeker,
advocaat: mr. E.P.W.A. Bink,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.W. Inden, kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ook: de rechter.
Verloop van de Wrakingsprocedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • een proces-verbaal van de zitting van 31 augustus 2023, inclusief bijlagen, inhoudende het mondeling gedane verzoek tot wraking;
  • het verweerschrift van de rechter, waaruit blijkt dat hij niet in de wraking berust;
  • een schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek van 15 september 2023;
  • de pleitaantekeningen, zoals deze namens verzoeker zijn voorgedragen voor de Wrakingskamer op 19 september 2023.
Het verzoek is behandeld in openbare raadkamer op 19 september 2023.
Verzoeker en de rechter zijn in raadkamer verschenen.
De teamvoorzitter van de rechter, mr. A.J. Wesdorp, is ook in raadkamer verschenen.
Daarnaast waren in de zittingszaal een aantal belangstellenden aanwezig, waaronder de advocaat van de Universiteit van Amsterdam (hierna: de ‘UvA’), mr. P.Th. Sick, en enkele leden van de pers.

1.De feiten

Bij verzoekschrift van 17 mei 2023 heeft de UvA ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verzoeker verzocht, primair wegens verwijtbaar handelen, subsidiair wegens een verstoorde arbeidsrelatie en meer subsidiair wegens een combinatie van deze omstandigheden. De UvA heeft de rechter tevens verzocht te bepalen dat het handelen/nalaten van verzoeker kwalificeert als ernstig verwijtbaar en dat verzoeker om die reden geen recht heeft op een transitievergoeding.
Verzoeker heeft zich bij verweerschrift van 21 augustus 2023 wat betreft de ontbinding gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. Tevens maakt hij aanspraak op een billijke vergoeding.
Deze procedure is bij de rechtbank bekend onder het zaaknummer: 10513468 EA VERZ 23-502.
Op 31 augustus 2023 heeft de mondelinge behandeling inzake deze ontbindingsprocedure plaatsgevonden. Verzoeker heeft de rechter toen gewraakt.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is – kort en zakelijk weergegeven – gebaseerd op de volgende gronden.
Verzoeker heeft het gevoel dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter. Er werd gedurende de mondelinge behandeling geen hoor- en wederhoor toegepast. Verzoeker had het gevoel dat hij heel kritisch werd bevraagd over ernstige verwijtbaarheid en de UvA niet over haar ernstige verwijtbaarheid.
In de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek en op de wrakingszitting heeft verzoeker toegelicht dat de schijn van partijdigheid voorts is ontstaan door de wijze van bevragen, de uitlatingen van de rechter ter zitting en de ongelijke behandeling van partijen. Zo zou de rechter een geïrriteerde houding hebben gehad en verzoeker meermaals hebben onderbroken. Bovendien heeft de rechter geweigerd de UvA op te dragen bewijs te leveren voor de door de UvA gestelde feiten, welke ten grondslag liggen aan het door de UvA gestelde grensoverschrijdend gedrag. De duizenden tweets, die volgens de UvA als bewijs dienen, hoefden wat de rechter betreft niet te worden gespecificeerd of te worden verbonden aan het vermeende grensoverschrijdend gedrag dat volgens de UvA ernstig verwijtbaar is. Daarentegen verzocht de rechter verzoeker wel om specificering van door hem aangehaalde citaten die afkomstig zouden zijn van UvA-medewerkers.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft aangegeven dat hij niet herkent dat hij geen hoor- en wederhoor heeft toegepast. Ook is hij van mening dat hij niet alleen kritisch is geweest richting verzoeker, maar ook in de richting van de UvA.
Ter zitting heeft verzoeker gezegd dat hij soms wel stevige bewoordingen heeft gebruikt en dat hij dat achteraf gezien anders had kunnen doen. Daarop heeft de rechter hem voorgehouden dat hij op enig moment al eens tegenover de UvA had verklaard zich voorlopig rustig te zullen houden, maar dat hij daarna toch weer stevige berichten heeft gestuurd.
In de beleving van de rechter is dit het enige punt dat hij verzoeker kritisch heeft voorgehouden. Aan de UvA heeft de rechter een e-mail voorgehouden waarin de academische vrijheid lijkt te wringen met een verbod aan verzoeker zich op een bepaalde manier te uiten.
Tevens is ter sprake gekomen dat de UvA een grote hoeveelheid tweets in het geding had gebracht waar de rechter mogelijk naar believen uit zou gaan putten, zonder dat verzoeker daar iets tegenover had kunnen stellen. De rechter heeft toen expliciet gezegd dat hij dat niet zou gaan doen en dat hij zich zou baseren op de gronden die de UvA in haar verzoekschrift en ter zitting naar voren had gebracht.

4.De beoordeling van het verzoek

Eisen aan het wrakingsverzoek
Artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: ‘Rv’) bepaalt dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen. De sanctie op het niet-geconcentreerd voordragen van alle feiten of omstandigheden is neergelegd in lid 4 van het genoemde artikel. In beginsel worden te laat voorgedragen feiten en omstandigheden niet in de beoordeling betrokken, tenzij sprake is van feiten of omstandigheden die eerst na de wraking aan verzoeker bekend zijn geworden (zogenaamde
nova).
In de onderhavige Wrakingsprocedure heeft verzoeker feitelijk op drie verschillende momenten, gedurende de mondelinge behandeling van de ontbindingsprocedure, schriftelijk (voorafgaand aan de zitting van de Wrakingskamer) en gedurende de zitting van de Wrakingskamer, feiten en omstandigheden voorgedragen.
De Wrakingskamer zal – gelet op hetgeen hiervoor uiteen is gezet – voor wat betreft de gronden van het wrakingsverzoek met name uitgaan van de feiten en omstandigheden die blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de ontbindingsprocedure door verzoeker aan de wraking ten grondslag zijn gelegd. De mondelinge behandeling betrof immers ook het moment dat de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden (zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 Rv). De Wrakingskamer zal mede daarom ook niet iedere – na de mondelinge behandeling – nader gestelde verfeitelijking van de gronden afzonderlijk bespreken in deze beschikking.
De wrakingsprocedure
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Naar het oordeel van de Wrakingskamer leveren de door verzoeker genoemde feiten en omstandigheden geen grond op voor een dergelijke zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid.
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt niet dat de rechter geen hoor- en wederhoor heeft toegepast. De gemachtigden van beide partijen hebben in eerste termijn evenveel spreektijd gekregen, verzoeker heeft zijn persoonlijke toelichting voorgedragen en partijen hebben op elkaars standpunten kunnen reageren.
Ook uit de kritische wijze van bevragen kan geen (schijn van) partijdigheid worden afgeleid. Aan een rechter komt ruimte en vrijheid toe in de wijze waarop een zaak wordt behandeld. Daarbij kan het stellen van vragen, ook als deze ongewenst zijn voor één van partijen of als kritisch worden ervaren, geëigend zijn om een inzicht gevende reactie te verkrijgen. Uit de weergave van de mondelinge behandeling in het proces-verbaal noch uit hetgeen verzoeker heeft gesteld kan worden afgeleid dat sprake is geweest van (processuele) bevoordeling van de wederpartij van verzoeker, de UvA, of van benadeling van verzoeker door de rechter. De Wrakingskamer heeft geconstateerd dat de rechter verzoeker heeft bevraagd naar aanleiding van de stelling van de UvA dat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen door verzoeker. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de rechter zich reeds een oordeel heeft gevormd. De rechter heeft met zijn vragen verzoeker juist de gelegenheid gegeven te reageren op die stelling en daarmee invulling gegeven aan het beginsel van hoor- en wederhoor. Wellicht dat de wijze van bevragen als confronterend is ervaren door verzoeker, maar dat kan niet leiden tot de conclusie dat er een gegronde vrees is voor vooringenomenheid.
Verder geldt dat een van de doelen van de rechter bij een mondelinge behandeling is om zoveel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over het verzoek en het daartegen gevoerde verweer. In dat kader is er ook een rol voor de rechter weggelegd om ervoor zorg te dragen dat hetgeen door partijen wordt aangevoerd zoveel mogelijk wordt beperkt tot datgene dat voor de beoordeling van het geschil relevant is. Dat kan tot gevolg hebben dat soms voor een partij niet duidelijk is waarom deze eerder wordt onderbroken dan de wederpartij, terwijl de rechter wel inhoudelijke redenen heeft voor dat onderbreken.
Uit het proces-verbaal volgt dat de advocaat van verzoeker zich afvroeg of de UvA de gestelde ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van verzoeker niet moet bewijzen en hoe het kan zijn dat 300 bladzijden met tweets zijn aangeleverd waar de rechter dan uit gaat putten. De rechter heeft – volgens het proces-verbaal – aangegeven daaruit niet zelf te gaan putten.
Uit de toelichting van verzoeker en de rechter op de wrakingszitting is duidelijk geworden dat de rechter heeft gezegd dat hij slechts de gronden die de UvA in haar verzoekschrift en ter zitting naar voren heeft gebracht zal beoordelen en dus niet zelfstandig zou putten uit de overgelegde veelheid aan tweets. Het is aan de betreffende rechter om te bepalen of hij een bewijsopdracht (in het licht van de feitelijke stellingen en de daartegenover gestelde betwisting) al dan niet geboden acht. Met andere woorden: of de rechter al dan niet een bewijsopdracht geeft aan de UvA, is een beslissing die aan de rechter is voorbehouden. Een dergelijke beslissing kan geen grond voor wraking opleveren en geeft evenmin blijk van vooringenomenheid.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot wraking dan ook worden afgewezen.

5.Beslissing

De Wrakingskamer:
- wijst het wrakingsverzoek af.
Aldus gegeven door:
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. S. Djebali en M.E.M. James-Pater, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier.