ECLI:NL:RBAMS:2023:6040

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
13/147624-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrestant en rechtsmiddelen

Op 7 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Katowice, Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is ingediend op 19 juni 2023. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en gedetineerd in Nederland, heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 24 augustus 2023 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon heeft in zijn verweer aangevoerd dat onduidelijkheid bestaat over de aftrek van de tijd die hij in Schotland in overleveringsdetentie heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft echter gesteld dat deze discussie na de overlevering in Polen aan de orde moet worden gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon zijn rechten in de Poolse procedures kan uitoefenen en dat de overlevering geen schending van zijn verdedigingsrechten oplevert.

De rechtbank heeft ook de strafbare feiten beoordeeld waarvoor de overlevering wordt verzocht, waaronder mishandeling, poging tot diefstal, en overtredingen van de Wet wapens en munitie. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon in Polen moet worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straffen, die nog niet volledig zijn uitgezeten. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij is vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn volgens de relevante wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/147624-23
Datum uitspraak: 7 september 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 19 juni 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 september 2015 door
the Circuit Court in Katowice V Penal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een:
- judgment of the Circuit Court in Katowice of 13th January 2014, reference V K 155/13;
- judgment of the Circuit Court in Katowice of 2nd December 2014, reference XXI K 217/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van twee jaar en zes maanden (V K 155/13) en drie jaar en zes maanden (XXI K 217/11), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren volgens het EAB nog twee jaar, vijf maanden en 28 dagen (V K 155/13) en twee jaar, zes maanden en 17 dagen (XXI K 217/11). De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het onduidelijk is of de tijd die de opgeëiste persoon in Schotland in overleveringsdetentie heeft gezeten ook van de opgelegde straffen wordt afgetrokken. Hierover moeten nadere vragen worden gesteld aan de Poolse autoriteiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de discussie over het strafrestant een omstandigheid is die na overlevering in Polen aan de orde moet worden gesteld.
De rechtbank overweegt als volgt. In het EAB is onder rubriek C.2 melding gemaakt van de opgelegde straffen en het deel van de straffen dat de opgeëiste persoon na overlevering nog moet uitzitten. De duur van de opgelegde vrijheidsstraffen is doorslaggevend, zo volgt uit artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Er is sprake van opgelegde vrijheidsstraffen van een langere duur dan de vier maanden, die vereist zijn voor een executieoverlevering. Er is dus voldaan aan artikel 7, eerste lid sub a onder 2˚, OLW. Niet is gesteld noch is aannemelijk geworden dat de straffen met de aftrek van ondergane overleveringsdetentie al geheel ten uitvoer zouden zijn gelegd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de zaak aan te houden om hierover vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon kan zijn standpunt desgewenst in Polen aan de orde stellen.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de zaak aan te houden, omdat er onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheid voor de opgeëiste persoon om in Polen in hoger beroep te gaan tegen de vonnissen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, maar dat kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van vonnissen terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de processen die tot die beslissingen heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):
· e. the person was not personally served with the decision but:
- the person will be personally served with this decision without delay after the surrender
AND
· - when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case , including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed;
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat een verzetgarantie uit Polen niet onvoorwaardelijk is en daarom niet voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW. [4]
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 juli 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon in beide processen die tot de twee vonnissen hebben geleid een adres heeft opgegeven tijdens beide vooronderzoeken. Hij is toen gewezen op zijn rechten en verplichtingen in de strafrechtelijke procedures, waaronder de verplichting om iedere adreswijziging door te geven. Hij is daarbij ook gewezen op de gevolgen indien hij dit niet zou doen, hetgeen betekent dat hij daarmee erkent dat de betekening van de dagvaarding aan het laatst bekende adres rechtsgeldig is en dat de procedure in zijn afwezigheid wordt gevoerd. Deze adresinstructies heeft hij bevestigd. De oproepen voor de processen zijn naar het in de vooronderzoeken opgegeven adres gestuurd. Daarbij heeft de opgeëiste persoon op de zitting verklaard op de hoogte te zijn geweest van de zittingen in beide strafprocessen.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van de strafprocessen en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij de processen, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen over de verzetgarantie, zoals de raadsman heeft verzocht.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling;
poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a en b van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 300, 311 en 312 Wetboek van Strafrecht, 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994, 26 en 55 Wet wapens en munitie en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Katowice V Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 september 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.