ECLI:NL:RBAMS:2023:5929

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1584
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in persoonsgegevens op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) en de beoordeling van documenten door de FIOD

Op 28 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Financiën over inzage in persoonsgegevens op grond van de Wet politiegegevens (Wpg). Eiser had verzocht om inzage in documenten die door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) over hem waren verwerkt. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet in overeenstemming met artikel 25 van de Wpg had beslist op het verzoek van eiser. Verweerder had een deel van de documenten ter inzage gegeven, maar had de overige negentig documenten niet beoordeeld op de aanwezigheid van eisers persoonsgegevens. De rechtbank stelde vast dat eiser recht had op inzage in deze documenten en dat verweerder dit had moeten faciliteren.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk, omdat dit besluit was ingetrokken door verweerder met een herzien besluit. Echter, het herzien besluit voldeed niet aan de eisen van de Wpg, omdat het geen volledig en begrijpelijk overzicht bood van de verwerkte persoonsgegevens van eiser. De rechtbank vernietigde het herzien besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechten van eiser op inzage in zijn persoonsgegevens gerespecteerd moeten worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S. Beaufort),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde] en mr. T. Grolleman).

Procesverloop

Met een besluit van 3 februari 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder een verzoek van eiser om inzage op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) deels toegewezen.
Eiser heeft op 15 maart 2022 tegen het bestreden besluit 1 rechtstreeks beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 31 oktober 2022.
Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op de zitting geschorst om te bezien of partijen overeenstemming kunnen bereiken (over het soort en aantal documenten dat kan worden ingezien). Partijen zijn evenwel niet tot overeenstemming gekomen.
Verweerder heeft vervolgens met een besluit van 5 december 2022 (het bestreden besluit 2) een herzien besluit genomen in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft hierop met een brief van 16 januari 2023 gereageerd. Verweerder heeft op 17 februari 2023 gereageerd.
Met de brief van 21 maart 2023 heeft de rechtbank op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb partijen in de gelegenheid gesteld aan te geven of zij opnieuw op een zitting wensen te worden gehoord. Geen van de partijen heeft aangegeven er behoefte aan te hebben opnieuw op zitting gehoord te worden, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Waar het over gaat in deze zaak
1. Op 20 september 2021 heeft eiser verweerder verzocht om inzage in de over hem door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) verwerkte persoonsgegevens.
2. Met het bestreden besluit 1 heeft verweerder op grond van artikel 25 van de Wpg besloten inzage te geven in een deel van de verwerkte persoonsgegevens. Er is een zoekslag uitgevoerd binnen de geautomatiseerde verwerkingen binnen de FIOD. Eiser komt zowel als verdachte als betrokkene voor in de systemen in het [onderzoek] . Eisers gegevens zijn niet verstrekt aan derden.
3. Op 12 mei 2022 heeft eiser op het kantoor van de FIOD te Utrecht kennis kunnen nemen van de persoonsgegevens die de FIOD over hem heeft verwerkt. Van de vijf stukken die aan eiser ter inzage zijn gelegd, betrof één document een totaaloverzicht van honderd documenten van relaties ( [onderzoek] ). Van het totaaloverzicht heeft eiser een afschrift ontvangen.
4. Eiser heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij ten onrechte geen (fysieke) inzage heeft gehad in zijn procesdossier. De privacyfunctionaris is uiteindelijk bereid geweest om tien
stukken van het totaaloverzicht (op 26 september 2022) ter inzage aan te bieden, maar eiser wil ook inzage in de overige negentig in het overzicht vermelde documenten. Om te kunnen beoordelen of de politiegegevens correct zijn verwerkt, is ook de context van het document van belang en de data van de documenten. Volgens eiser zijn er gegronde redenen om aan te nemen dat het procesdossier incompleet is en is het niet aannemelijk dat zijn persoonsgegevens alleen in het kader van het [onderzoek] zijn verwerkt.
5. Met het bestreden besluit 2 heeft verweerder erkend dat eiser met het totaaloverzicht niet een volledig overzicht van zijn persoonsgegevens in begrijpelijke vorm heeft ontvangen. Daarom heeft verweerder het bestreden besluit 1 herzien en een ander aanvullend overzicht van de door de FIOD verwerkte persoonsgegevens over eiser in de bijlage verstrekt.
6. Eiser heeft in zijn reactie zijn eerdere beroepsgronden gehandhaafd nu verweerder persisteert dat hij met het bestreden besluit 2 en de inzagemomenten heeft voldaan aan het recht op inzage op grond van artikel 25 van de Wpg. Er is verder gerechtvaardigd vertrouwen gewekt bij eiser dat hij de documenten waarin zijn persoonsgegevens voorkomen fysiek zou mogen inzien. Voor zover kan worden volstaan met een schriftelijk overzicht, voldoet het overzicht niet aan de eisen uit artikel 25 van de Wpg. Ook zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden.
Oordeel van de rechtbank
Het bestreden besluit 1
7. Verweerder heeft met het bestreden besluit 2, zo begrijpt de rechtbank, het bestreden besluit 1 ingetrokken. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 1. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, wegens het ontvallen van procesbelang, niet-ontvankelijk.

Het bestreden besluit 2

8. De rechtbank acht het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede gericht tegen het bestreden besluit 2, nu dit besluit niet geheel aan het beroep tegemoetkomt.
9.1
In artikel 25 van de Wpg is het recht op inzage geregeld. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg heeft de betrokkene het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
9.2
De uitzonderingen op het recht op inzage staan in artikel 27, eerste lid onder a t/m f,
van de Wpg.
10. In de loop van de procedure is duidelijk geworden dat eiser in de systemen van de FIOD in [onderzoek] is geregistreerd als betrokkene en in het [onderzoek] als verdachte. Daarnaast komt eiser nog voor in het onderzoek Boterbloem, maar dit dossier heeft verweerder reeds vernietigd. Aan eiser is op 26 september 2022 inzage verleend in het dossier van [onderzoek] .
11. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in dit geval aan het recht op inzage op grond van artikel 25 van de Wpg is voldaan, in het bijzonder met betrekking tot de negentig in het totaaloverzicht vermelde documenten zoals verstrekt met betrekking tot [onderzoek] .
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder inzage in voormelde stukken niet heeft mogen weigeren en overweegt als volgt.
13. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht op kennisneming van artikel 25 Wpg eiser niet zonder meer recht geeft op inzage in fysieke stukken. Hiertoe heeft verweerder gewezen op de Richtlijn opsporing en vervolging (de Richtlijn) [1] , die vanaf 2018 is geïmplementeerd in de Wpg. Verweerder is niet verplicht tot het verlenen van inzage in alle documenten waar de persoonsgegevens in voorkomen en kan volstaan met het inzichtelijk maken van persoonsgegevens door aan de betrokkene in een begrijpelijke vorm een volledig overzicht van die gegevens te verstrekken, aldus verweerder. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] volgt tevens dat het verstrekkingenregime van de Wpg uitsluitend betrekking heeft op politiegegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg en niet op documenten waarin ze zijn vervat. Op grond van de Wpg kunnen dus geen afschriften worden verkregen van de documenten waarin de verwerkte politiegegevens zijn opgenomen, aldus verweerder.
14. De rechtbank overweegt allereerst dat het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022 verweerder niet kan baten. In die zaak ging het niet om de vraag of er (fysieke) inzage moest worden gegeven in de persoonsgegevens. Fysieke inzage in de persoonsgegevens was daar immers al gegeven. De Afdeling beantwoordde in die zaak de vraag of de korpschef gehouden was om een afschrift te verstrekken van documenten waarin de verwerkte persoonsgegevens zijn opgenomen. Daartoe was korpschef niet gehouden.
Per 1 januari 2019 is het recht om de over een betrokkene verwerkte persoonsgegevens in te zien expliciet opgenomen in artikel 25 Wpg (recht op inzage). Inzage kan op verschillende manieren worden verleend: feitelijk laten inzien van een document, voorlezen van inhoud ervan, toesturen van kopieën, het geven van een schriftelijke weergave van de gegevens die worden verwerkt. In de praktijk en in de rechtspraak wordt doorgaans fysieke inzage van (deels gelakte) documenten verleend, waarbij betrokkene aantekeningen kan maken en aan de hand daarvan een eventueel verzoek om aanvulling, verwijdering of rectificatie kan motiveren [3] .
15. Ook in deze zaak heeft verweerder fysieke inzage geboden. In eerste instantie in vijf documenten (waaronder het overzicht met de honderd documenten) en vervolgens ook in tien van deze honderd documenten. Niet valt in te zien waarom verweerder wel fysieke inzage heeft verleend in tien van de honderd documenten waarin persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt, maar inzage in de overige negentig documenten categoraal weigert. Verweerder heeft dat onvoldoende gemotiveerd. Voor zover verweerder geen inzage heeft willen geven in de overige negentig documenten, kan hij dit echter enkel weigeren onder toepassing van artikel 27 Wpg en wel met een daartoe gemaakte afweging van belangen [4] . Dat is niet gebeurd.
16. Mocht verweerder willen volstaan met verstrekking van een overzicht van de verwerkte persoonsgegevens, dan is wel vereist dat het gaat om een
volledigoverzicht van die gegevens in begrijpelijke vorm. Dat betekent in een vorm die de betrokkene in staat stelt kennis te nemen van deze gegevens en na te gaan of deze juist zijn en overeenkomstig de Richtlijn worden verwerkt. Dat betekent dat in een overzicht ook een weergave of omschrijving moet zijn opgenomen van de tot eiser herleidbare gegevens, zoals beoordelingen of meningen die hem betreffen. Alleen op die manier kan hij zijn recht op aanvulling, rectificatie en verwijdering effectief uitoefenen. Eiser heeft het recht om de persoonsgegevens te kunnen inzien, dat betekent feitelijk inzien Dat kan dus óf door fysieke inzage van de (onderdelen van) documenten die zien op zijn persoonsgegevens (daarbij inbegrepen de tot hem herleidbare persoonsgegevens) óf een weergave van die (tot hem herleidbare) persoonsgegevens in een overzicht.
De rechtbank is van oordeel dat daarbij ook inzage moet worden geboden in de data waarop de persoonsgegevens zijn verwerkt om te kunnen controleren of de persoonsgegevens in overeenstemming met de geldende bewaringstermijnen zijn bewaard.
17. Het bij bestreden besluit 2 gegeven overzicht voldoet geenszins aan bovengenoemde eisen. Ook niet als dit wordt bezien in samenhang met het overzicht van de honderd documenten. In laatstgenoemd overzicht ontbreekt een weergave van de van eiser verwerkte persoonsgegevens. Ook is uit dit overzicht niet af te leiden om wat voor soort documenten of verklaringen het gaat. Verweerder heeft weliswaar dit overzicht verstrekt, maar heeft niet beoordeeld welke persoonsgegevens van eiser of tot hem herleidbare gegevens in de negentig in geding zijnde documenten zijn verwerkt.
Op de zitting heeft verweerder namelijk uitgelegd dat bij de zoekslag is gezocht welke documenten aan eiser zijn gelinkt. Dit heeft geleid tot het betreffende overzicht. Deze onderliggende documenten heeft verweerder echter niet bekeken. Volgens verweerder kan het zijn dat sommige documenten wel aan eiser zijn gelinkt en dat ze daarom in het overzicht zijn opgenomen, maar dat er feitelijk geen persoonsgegevens van hem zijn verwerkt. Het overzicht geeft daar geen inzicht in.
18. Gelet op het bovenstaande is het overzicht bij bestreden besluit 2 onvoldoende en is onvoldoende aannemelijk geworden dit een volledig en uitputtend overzicht is.
De rechtbank volgt verweerder daarom niet in zijn standpunt dat hij met het bij bestreden besluit 2 overgelegde overzicht heeft voldaan aan het recht op inzage, ook niet als dit wordt gelezen in samenhang met het overzicht van de honderd documenten.
Dit betekent dat verweerder met betrekking tot de negentig documenten alsnog per document zal moeten bekijken of eisers persoonsgegevens er in voorkomen, inclusief meningen of beoordelingen over hem. Vervolgens zal verweerder hem óf fysieke inzage moeten geven in deze persoonsgegevens en tot hem herleidbare gegevens óf deze volledig in een overzicht moeten opnemen en dit overzicht verstrekken.
19 Tussen partijen is niet in geschil dat het merendeel van de negentig documenten niet behoren tot het dossier van eiser zelf maar tot het dossier van een derde die als verdachte was aangemerkt door de FIOD. Wanneer verweerder van mening is dat volledige kennisneming moet worden geweigerd op grond van artikel 27, eerste lid, onder d, van de Wpg omdat dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is, zal hij dat moeten motiveren met een afweging van de belangen. Bij een fysieke inzage kan verweerder deze gegevens weglakken.
Verweerder heeft op de zitting aangegeven dat het een zeer arbeidsintensieve taak is om alle negentig documenten te beoordelen terwijl eiser mogelijk alleen maar zijdelings in de documenten wordt genoemd. Dit is echter geen reden om inzage te weigeren. Het staat partijen nog altijd vrij om met elkaar in overleg te treden om te bezien welke (soort) documenten voor eiser wenselijk zijn om al dan niet gedeeltelijk in te zien.
Conclusie
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet in overeenstemming met artikel 25 van de Wpg heeft beslist op het verzoek van eiser. Verweerder zal de negentig documenten van het overzicht van honderd documenten moeten beoordelen om te bezien of eisers persoonsgegevens of tot hem herleidbare gegevens daarin voorkomen en die (delen van) documenten die zijn persoonsgegevens betreffen alsnog ter inzage moeten aanbieden of weer moeten geven in een volledig overzicht van die gegevens in begrijpelijke vorm.
21. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd, kan, gelet op het voorgaande, onbesproken blijven.
22. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 2 in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
23. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.675,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 2;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.S. Soylu, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2023.
De griffier is verhinderd
te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016
2.Verweerder wijst onder meer op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1202, van 6 juni 2018 ECLI:NL:RVS:2018:1982 en van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:574, ro. 8.2.
3.Zie uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:568.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:1735 en 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3139.